In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is een wrakingsverzoek ingediend door verzoekers die gedaagden zijn in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters die eerder een beslissing hadden genomen in een andere wrakingszaak (WR 19/027). De wrakingskamer heeft op 4 september 2019 het verzoek van verzoekers om wraking van mr. J.M.J. Godrie niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens hebben verzoekers op 10 september 2019 opnieuw de wrakingskamer gewraakt, maar dit verzoek werd door de wrakingskamer als kennelijk niet-ontvankelijk beschouwd, omdat het was ingediend na de beslissing in de hoofdzaak. De wrakingskamer heeft in haar beoordeling aangegeven dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om een wrakingsverzoek in te dienen na het wijzen van een einduitspraak. De wrakingskamer heeft besloten om het verzoek niet mondeling te behandelen en heeft het verzoek van verzoekers opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 september 2019 door de wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden.