Op 26 september 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant, bestaande uit mr. E.J.C. Adang (voorzitter), mr. M.E. Bartels en mr. J.J. Janssen, een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster. Dit verzoek was ingediend op 13 augustus 2019 en betrof de wraking van mr. D.J. de Lange, die als rechter betrokken was bij de bestuursrechtelijke zaak met zaaknummer SHE 18/2489. Verzoekster stelde dat de rechter ten onrechte had besloten de heer Baselmans als derde partij aan te merken, wat volgens haar de omvang van het geding onterecht had uitgebreid en duidde op (de schijn van) partijdigheid.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 september 2019 was verzoekster aanwezig en heeft zij haar standpunt toegelicht. De rechter was echter niet verschenen. In zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek had de rechter aangegeven niet in de wraking te berusten en betoogd dat de beslissing om een processuele partij toe te laten geen grond voor wraking kan opleveren.
De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestaat. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster niet voldoende concrete omstandigheden had aangevoerd die de objectieve vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. Bovendien werd opgemerkt dat verzoekster reeds eerder dezelfde rechter op dezelfde gronden had gewraakt, wat leidde tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster het wrakingsinstrument misbruikte en besloot dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter in deze procedure niet meer in behandeling zal worden genomen.
De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.