ECLI:NL:RBOBR:2019:7804

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
WR 19/003
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. C.T.C. Wijsman in bestuursrechtelijke zaken

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 31 januari 2019 een verzoek tot wraking van mr. C.T.C. Wijsman afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door een persoon, was gericht tegen de rechter in verschillende bestuurszaken. De procedure begon met een mondeling wrakingsverzoek op 8 januari 2019, gevolgd door een schriftelijke reactie van de rechter op 14 januari 2019. Tijdens de behandeling op 17 januari 2019 heeft verzoeker zijn gronden voor de wraking toegelicht, waarbij hij stelde dat de rechter niet objectief was en vooringenomenheid vertoonde. De rechter had tijdens de zitting aangegeven dat het verzoek om vrijstelling van het griffierecht waarschijnlijk niet zou worden toegewezen, wat verzoeker als een teken van vooringenomenheid beschouwde.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De kamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door verzoeker zijn aangevoerd onvoldoende aanwijzingen gaven voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. Het feit dat de rechter een voorlopig oordeel gaf, was op zichzelf geen grond voor wraking. De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat verzoeker in het verleden veelvuldig gebruik heeft gemaakt van het wrakingsinstrument, wat kan wijzen op misbruik van dit middel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat toekomstige verzoeken tot wraking van mr. C.T.C. Wijsman in de genoemde procedures niet in behandeling zullen worden genomen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
zaaknummer: WR 19/003
Beslissing van 31 januari 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoekers]
, vertegenwoordigd door [naam] ,
hierna te noemen: verzoeker(s),
strekkende tot de wraking van
mr. C.T.C. Wijsman,
in zijn hoedanigheid van rechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de zaken met de zaaknummers SHE 18/1555, SHE 18/1556, SHE 18/1679, SHE 18/1686, SHE 18/1687, SHE 18/1689, SHE 18/1717, SHE 18/1831, SHE 18/2557, SHE 18/1883, SHE 18/2130,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van behandeling ter zitting van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2019 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 14 januari 2019 op het wrakingsverzoek van verzoeker.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019. Verzoeker is in persoon – en tevens als vertegenwoordiger van de stichting - verschenen. Verzoeker heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht.
De rechter is eveneens verschenen. De rechter heeft aangegeven dat hij niet berust in het wrakingsverzoek.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter mr. C.T.C. Wijsman in de bestuurszaken met de hiervoor genoemde zaaknummers. Verzoeker heeft de rechter gewraakt nadat de rechter bij de behandeling van de zaak heeft aangegeven: ‘Ik begrijp uw probleem vanwege het aantal beroepen dat loopt, maar het ziet er nog niet naar uit dat ik uw beroep op betalingsonmacht zal toewijzen’. Verzoeker heeft de rechter gewraakt omdat de rechter naar zijn mening niet wijs en objectief een uitspraak doet en dat hij vreest dat de rechter vooringenomen is.
Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 17 januari 2019 heeft verzoeker onder meer -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de rechter zijn verzoeken om betalingsonmacht alleen maar afwijst. Op de opmerking van verzoeker dat hij wil dat de rechter zijn verzoeken toewijst heeft de rechter gezegd: ‘dat gaan we niet doen’. Daaruit blijkt zijn vooringenomenheid. Daarnaast heeft de rechter op de zitting ter sprake gebracht dat verzoeker in hoger beroep kan van een afwijzing, hetgeen niet in het proces-verbaal van de zitting is vermeld. Het is veronachtzaming om dit cruciale punt niet in het proces-verbaal te vermelden.
2.2.
De rechter heeft bij brief d.d. 14 januari 2019 aangegeven dat hij niet berust in het wrakingsverzoek. Hij heeft onder meer aangevoerd dat tijdens de zitting het criterium voor vrijstelling van het griffierecht aan de orde is geweest en de vraag of verzoeker daaraan voldoet. De rechter heeft verzoeker voorgehouden dat dat niet het geval lijkt te zijn en dat het er daarom niet naar uitzag dat het verzoek zou worden toegewezen.
Een voorlopig (rechts)oordeel kan op zichzelf geen grond voor wraking opleveren; als verzoeker het met die beslissing oneens is, staan hem uiteindelijk de normale rechtsmiddelen, zoals hoger beroep, ter beschikking. Dat kan anders zijn als de beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. De rechter acht zichzelf niet vooringenomen jegens verzoeker. De maatstaven voor vrijstelling van het griffierecht zijn inhoudelijk besproken en daaruit lijkt te volgen dat verzoeker niet aan de criteria voor vrijstelling voldoet.
Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 17 januari 2019 heeft de rechter nog aangegeven dat het klopt dat hij tijdens de zitting op 8 januari 2019 te kennen heeft gegeven dat verzoeker eventueel in hoger beroep zou kunnen. Dit was om duidelijk te maken dat een eventuele afwijzing niet het einde van de rit zou zijn.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Een proces-verbaal van de zitting houdt geen letterlijke weergave in van wat op zitting is voorgevallen. Volstaan mag worden met de zakelijke inhoud van hetgeen op zitting is verklaard en voorgevallen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 8 januari 2019 blijkt onder meer dat het criterium voor vrijstelling van het griffierecht aan de orde is geweest en de vraag of verzoeker daaraan voldoet. De rechter heeft, rekening houdend met de besproken criteria voor vrijstelling van het griffierecht en de situatie van verzoeker, voorgehouden dat het er nog niet naar uitziet dat hij het beroep op betalingsonmacht zal toewijzen.
Een voorlopig (rechts)oordeel is op zichzelf geen grond voor wraking. Verzoeker kan naar aanleiding van een dergelijk voorlopig oordeel nog feiten en omstandigheden aanvoeren op grond waarvan hij vindt dat zijn verzoek voor toewijzing vatbaar is.
In beginsel kan de omstandigheid dat een rechter wellicht een beslissing zal nemen die een partij onwelgevallig is, geen grond zijn tot wraking van de desbetreffende rechter.
Dat kan anders zijn als dit (voorlopig) rechtsoordeel zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
De wrakingskamer ziet in de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het wrakingsverzoek van verzoeker onvoldoende aanwijzingen dat de rechter niet onpartijdig is dan wel dat de vrees objectief gerechtvaardigd is dat bij de rechter sprake is van vooringenomenheid jegens verzoeker. Het feit dat tijdens de zitting de mogelijkheid van hoger beroep bij een eventuele afwijzing door de rechter is besproken maar niet in het proces-verbaal is opgenomen, maakt dit niet anders. De rechter heeft met deze opmerking alleen willen verduidelijken dat bij een eventuele afwijzing een verdere rechtsgang nog open staat.
3.3.
Het wrakingsverzoek zal, gelet op het hiervoor overwogene, worden afgewezen.
4
. Toekomstige verzoeken tot wraking van mr. C.T.C. Wijsman in de zaken met de zaaknummers SHE 18/1555, SHE 18/1556, SHE 18/1679, SHE 18/1686, SHE 18/1687, SHE 18/1689, SHE 18/1717, SHE 18/1831, SHE 18/2557, SHE 18/1883, SHE 18/2130
4.1.
Het is de wrakingskamer ambtshalve bekend dat verzoeker veelvuldig gebruik maakt van het middel van wraking. Verzoeker heeft tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 17 januari 2019 aangegeven dat hij al 40 keer of meer een rechter heeft gewraakt. Verzoeker spreidt in zijn geschriften in de bovenvermelde zaken een afkeer van de overheid in het algemeen en de rechtspraak in het bijzonder ten toon. Zo gebruikt hij in zijn brieven aan de rechtbank de aanhef “Minachtende Podagonisten van de Staat der Nederlanden”, hetgeen ongetwijfeld beledigend bedoeld is. In zijn brief d.d. 11-12-2018 aan de rechtbank in de zaken SHE 18/1555 en SHE 18/2557 heeft hij het over “abject en infaam gedrag van de rechtsprekende rechtbank, waarbij verzoeker weet “dat jullie allemaal met dezelfde vuile vieze rottende en stinkende saus zijn overgoten en allemaal uit dezelfde ruif eten wat de staat heet …” . Hieruit blijkt dat verzoeker vooringenomen is jegens rechters in het algemeen. Tevens heeft hij tijdens de behandeling aangegeven dat hij op de zitting van 8 januari 2019 tegen de rechter heeft gezegd “ik wil jou nooit meer zien”.
Met inachtneming van de aard van het verzoek en de wijze van handelen van verzoeker, waaronder begrepen de veelheid aan wrakingsverzoeken, is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker zich schuldig maakt en heeft gemaakt aan misbruik van het middel van wraking. Om die reden zal de rechtbank ingevolge artikel 8:18 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker(s) jegens de rechter mr. C.T.C. Wijsman in de onderhavige procedures niet in behandeling zal worden genomen.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van mr. C.T.C. Wijsman af.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker(s) jegens mr. C.T.C. Wijsman in de procedures met de zaaknummers SHE 18/1555, SHE 18/1556, SHE 18/1679, SHE 18/1686, SHE 18/1687, SHE 18/1689, SHE 18/1717, SHE 18/1831, SHE 18/2557, SHE 18/1883, SHE 18/2130 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.L.A. Boer, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. J.J. Janssen, leden, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.