In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 31 januari 2019 een verzoek tot wraking van mr. C.T.C. Wijsman afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door een persoon, was gericht tegen de rechter in verschillende bestuurszaken. De procedure begon met een mondeling wrakingsverzoek op 8 januari 2019, gevolgd door een schriftelijke reactie van de rechter op 14 januari 2019. Tijdens de behandeling op 17 januari 2019 heeft verzoeker zijn gronden voor de wraking toegelicht, waarbij hij stelde dat de rechter niet objectief was en vooringenomenheid vertoonde. De rechter had tijdens de zitting aangegeven dat het verzoek om vrijstelling van het griffierecht waarschijnlijk niet zou worden toegewezen, wat verzoeker als een teken van vooringenomenheid beschouwde.
De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De kamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door verzoeker zijn aangevoerd onvoldoende aanwijzingen gaven voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. Het feit dat de rechter een voorlopig oordeel gaf, was op zichzelf geen grond voor wraking. De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat verzoeker in het verleden veelvuldig gebruik heeft gemaakt van het wrakingsinstrument, wat kan wijzen op misbruik van dit middel.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat toekomstige verzoeken tot wraking van mr. C.T.C. Wijsman in de genoemde procedures niet in behandeling zullen worden genomen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.