ECLI:NL:RBOBR:2019:7802

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
WR 20/039
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 17 december 2020, is het wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. J.P.M. van der Ham afgewezen. Verzoeker had eerder de toenmalig behandelend rechter, mr. J.A.M. van den Berk, gewraakt, maar deze wraking werd geaccepteerd. Vervolgens diende verzoeker een wrakingsverzoek in tegen mr. van der Ham, zonder dit verzoek te motiveren. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat een wrakingsverzoek gemotiveerd moet zijn, zoals vereist door artikel 37 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het ontbreken van een onderbouwing leidde tot de conclusie dat het verzoek niet als een geldig wrakingsverzoek kon worden aangemerkt. De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat er sprake was van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken, wat kan leiden tot misbruik van het wrakingsinstrument. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat hij geen reden ziet voor een vrees van partijdigheid. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking is daarom afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 20/039
Beschikking van 17 december 2020
in de zaak van
[verzoeker] ,
verzoeker,
tegen
mr. J.P.M. VAN DER HAM,
in zijn hoedanigheid van kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de zaak met zaaknummer: [nummer] .
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoeker en de rechter worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
  • het wrakingsdossier (met zaaknummer WR 20/035) dat is aangelegd naar aanleiding van het wrakingsverzoek in de hoofdzaak van 1 december 2020, waarbij verzoeker de toenmalig behandelend rechter in deze zaak, mr. J.A.M. van den Berk, heeft gewraakt;
  • het wrakingsverzoek van verzoeker 3 december 2020, gericht tegen mr. J.P.M. van den Ham;
  • de aanvulling op het wrakingsverzoek van 4 december 2020;
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek;
  • het dossier in de hoofdzaak.
1.2.
De mondelinge behandeling van het tegen de rechter gerichte wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 10 december 2020 om 13:30 uur.
Verzoeker is niet verschenen. Kort na aanvang van de mondelinge behandeling bleek dat verzoeker kort voor aanvang van de zitting (in een e-mailbericht van 13:19 uur) deze wrakingskamer heeft gewraakt.
In zijn schriftelijke reactie heeft de rechter voorafgaand aan de zitting al aangegeven niet aanwezig te kunnen zijn. In die schriftelijke reactie heeft de rechter wel zijn standpunt ten aanzien van het tot hem gerichte wrakingsverzoek naar voren gebracht.
De wederpartij van [verzoeker] in de hoofdzaak is – hoewel daartoe uitgenodigd – niet ter zitting verschenen.

2.Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer

2.1.
De e-mail van verzoeker waarin hij deze wrakingskamer wraakt, luidt als volgt:

Hierbij wraak ik de wrakingskamer en ben in afwachting van de reactie van de Tweede Kamer over het handelen van de rechtbank.”. Een verdere toelichting op dit wrakingsverzoek ontbreekt.
2.2.
Ingevolge artikel 37 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) moet een wrakingsverzoek worden gemotiveerd. Dit houdt in dat het verzoek de feiten en omstandigheden dient te vermelden waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een verzoek dat niet voldoet aan deze motiveringseis, kan niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 36 Rv. Er kan - zoals hier aan de orde - sprake zijn van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken doordat eerst de zittingsrechter en vervolgens de wrakingskamer wordt gewraakt. De wrakingskamer kan dan, in geval van evident misbruik van recht, het verzoek tot wraking van een of meer van haar leden buiten behandeling laten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld. Dit mede ter voorkoming van ongerechtvaardigd oponthoud.
Artikel 39 Rv - waarin is bepaald dat een verzoekt tot wraking op een zitting wordt behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht geen zitting heeft - staat daaraan niet in de weg. Dat voorschrift is immers alleen van toepassing indien sprake is van een verzoek dat kan worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 36 Rv.
Deze uitleg sluit ook aan bij de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, inhoudende dat de hoofdregel dat de behandeling van een wrakingsverzoek niet achterwege mag worden gelaten, alleen geldt bij een verzoek dat "
does not immediately appear to be manifestly devoid of merit".
(Vgl. onder meer HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2038).
2.3.
Zoals hiervoor in 2.1 is vermeld, heeft verzoeker zijn verzoek tot wraking van de wrakingskamer niet toegelicht. Hij brengt geen enkele reden naar voren waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de rechterlijke onpartijdigheid van de leden van de wrakingskamer schade zou kunnen lijden. Het verzoek kan dan ook in redelijkheid niet anders worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Van een wrakingsverzoek als bedoeld in artikel 36 Rv is daarom geen sprake. Om die reden zal de wrakingskamer het tot haar gerichte verzoek tot wraking buiten behandeling laten en niet in handen stellen van een andere wrakingskamer.
2.4.
De wrakingskamer gaat daarom over tot de inhoudelijke behandeling van het verzoek tot wraking van de rechter.

3.Het verzoek tot wraking van de rechter en de reactie van de rechter

3.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de procedure met zaaknummer [nummer] . [verzoeker] stelt in essentie dat de rechter niet onbevooroordeeld dat geschil kan beoordelen. Ter onderbouwing van het wrakingverzoek heeft [verzoeker] - kort en zakelijk weergegeven - gewezen op de volgende feiten en omstandigheden.
De zitting in de hoofdzaak stond gepland op 3 december 2020. Verzoeker had rond die tijd echter al een zitting in Den Haag. Hij heeft daarom de rechtbank op 9 november 2020 gevraagd een nieuwe datum voor de behandeling te plannen. Op 20 november 2020 ontving verzoeker een mail van de rechtbank met de mededeling dat de zitting gewoon door zou gaan. Het uitstelverzoek is volgens verzoeker ongemotiveerd en ten onrechte afgewezen.
Verzoeker heeft daarom de toenmalig behandelend rechter (mr. Van den Berk) gewraakt, waarna mr. Van den Berk in die wraking heeft berust. Vervolgens bleef de zitting in de hoofdzaak echter gepland op 3 december 2020, maar dan met de rechter als behandelend rechter.
Verzoeker stelt ten slotte dat de rechter bevriend is met de broer van verzoeker en dat de rechter voor die broer overal de handtekening onder zet.
3.2.
De rechter heeft aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft als toelichting het volgende aangevoerd.
De rechter kan niet zien dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor zijn rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. De rechter heeft op 2 december 2020 vanuit de rechtbank het verzoek ontvangen om de hoofdzaak te behandelen op 3 december 2020. Op die datum is de rechter de (Skype-) zitting begonnen op het in de dagvaarding genoemde tijdstip. Verzoeker meldde zich toen niet. Enkele minuten later heeft de rechter via de griffier vernomen dat hij was gewraakt, waarna hij de behandeling heeft geschorst. De rechter wijst erop dat hij met verzoeker geen contact heeft gehad, dat verzoeker hem niet om uitstel heeft gevraagd en dat hij bij de behandeling van het eerdere verzoek om uitstel niet betrokken is geweest. Ook stelt de rechter dat hij de broer van verzoeker niet kent en dat hij voor deze broer geen handtekeningen zet.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 36 Rv, dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hierbij stelt de wrakingskamer voorop dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
4.2.
Van uitzonderlijke omstandigheden in voormelde zin is naar het oordeel van de wrakingskamer in dit geval geen sprake. De wrakingskamer neemt daarbij als uitgangspunt dat processuele beslissingen in beginsel geen grond voor een wraking kunnen vormen. Alleen indien een beslissing zó onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
In de afwijzing van het verzoek van verzoeker om de zitting uit te stellen is geen grond voor wraking gelegen. Er is geen sprake van een zó onbegrijpelijke beslissing, dat van het hiervoor vermelde uitgangspunt kan worden afgeweken. De wrakingskamer weegt daarbij mee dat verzoeker zijn verzoek om aanhouding niet met stukken heeft onderbouwd. Het feit dat mr. Van den Berk er vervolgens voor heeft gekozen om in die wraking te berusten, maakt voorgaande beoordeling niet anders.
Tegen deze achtergrond bezien, volgt uit de omstandigheden dat de rechter de zitting van mr. Van den Berk heeft overgenomen en op de oorspronkelijk geplande datum de zitting is begonnen, niet een gegronde reden voor wraking van de rechter.
Ten slotte heeft de rechter betwist dat hij de broer van verzoeker kent en voor hem handtekeningen zet. De wrakingskamer ziet geen enkele reden om aan de juistheid van deze mededelingen van de rechter te twijfelen.
4.3.
Ook overigens is in de stellingen van verzoeker, die deels op de inhoud van de hoofdzaak zien, geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter of dat de rechter een objectiveerbare schijn van partijdigheid heeft gewekt.
4.4.
Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer,
wijst af het verzoek tot wraking van mr. J.P.M. van der Ham in de zaak met zaaknummer [nummer] ;
Deze beschikking is gegeven door mr. I.L.A. Boer, voorzitter, mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en mr. M.L.W.M. Viering, leden, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier is buiten staat deze
beschikking te ondertekenen.