ECLI:NL:RBOBR:2019:7586

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
C/01/352969/ FA RK 19-5619
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voogdijmaatregel voor minderjarige met Tsjechische ouders

In deze zaak verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om een voogdijmaatregel voor de minderjarige [A], geboren uit een minderjarige moeder en een niet erkende vader. De kinderrechter onderzoekt eerst of de ouders in een familierechtelijke betrekking staan tot [A] volgens Tsjechisch recht, en of zij met het gezag zijn belast. De ouders, beiden Tsjechisch, verblijven in Nederland en hebben hier een netwerk. De kinderrechter concludeert dat de moeder, als minderjarige, niet bevoegd is tot het uitoefenen van gezag, en dat de vader, die [A] niet heeft erkend, ook geen gezag heeft. Hierdoor is er niet in het gezag over [A] voorzien. De kinderrechter oordeelt dat de Stichting Jeugdbescherming Brabant met de voogdij over [A] moet worden belast, omdat de moeder moeite heeft om zelfstandig voor [A] te zorgen. De beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/352969 / FA RK 19-5619
Datum uitspraak: 24 december 2019

beschikking voogdij

in de zaak van

de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie Eindhoven, hierna te noemen: de raad,
betreffende
[A], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [A] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
verblijvende te [plaats] ,

[vader] ,

hierna te noemen: de vader,
verblijvende te [plaats] ,
de
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, statutair gevestigd te Eindhoven, vestiging Helmond, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de raad van 15 november 2019, ingekomen bij de griffie op 18 november 2019.
Op 12 december 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader,
- mevrouw [naam] namens de raad.
Hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen is namens de GI niemand verschenen.

De feiten

De moeder van [A] is minderjarig.
De vader heeft [A] niet erkend.
[A] verblijft samen met haar ouders bij een zus van de vader.
Gelet op het feit dat de vader vanaf de geboorte van [A] met haar in gezinsverband samenleeft en de moeder hem aanwijst als de biologische vader van [A] wordt de vader in deze procedure als belanghebbende aangemerkt.

Het verzoek

De raad verzoekt de GI te belasten met de voogdij over [A] .

De beoordeling

Rechtsmacht
Op grond van artikel 8 Brussel II bis-Verordening is de rechter van het land waar de minderjarige de gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip van het aanhangig maken van de zaak bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
[A] is in Nederland geboren. Haar ouders verblijven inmiddels een jaar in Nederland. Zij hebben hier een netwerk en de vader heeft een baan. Het is de wens van de ouders om samen met [A] in Nederland te blijven wonen en werken. De kinderrechter is derhalve van oordeel dat de gewone verblijfplaats van [A] in Nederland is. Om die reden heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
Relatieve bevoegdheid
[A] verblijft momenteel in het arrondissement Oost-Brabant, zodat deze rechtbank bevoegd is op het verzoek te beslissen.
Toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek is Nederlands recht op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 van toepassing op het verzoek om de GI te belasten met de voogdij over [A] .
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
Nu de raad verzoekt om de minderjarige onder voogdij te plaatsen dient de kinderrechter allereerst te beoordelen of de minderjarige juridische ouders heeft en of deze het gezag hebben.
De afstammingssituatie
Naar Nederlands recht kan een ouder met het gezag zijn bekleed wanneer sprake is van een staande het huwelijk uit de ouders geboren kind. In het geval van de moeder geldt dat deze het gezag heeft als ze meerderjarig is tijdens de geboorte. De vader die niet is gehuwd met de moeder heeft het gezag als hij het kind heeft erkend en met het gezag is belast.
Nu de beide ouders de Tsjechische nationaliteit hebben zal de kinderrechter naar Tsjechisch recht beoordelen wie de ouders zijn en – gelet op artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 – naar Nederlands recht of zij met het gezag zijn belast.
De moeder en de vader zijn niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Daarom kan de kinderrechter op die basis niet vaststellen wat de nationaliteit is van de ouders.
De ouders hebben ter zitting aangegeven dat zij beiden slechts de Tsjechische nationaliteit bezitten. De kinderrechter gaat daar – gelet op hun verklaringen – van uit.
Op de vraag of de moeder door geboorte in een familierechtelijke betrekking staat tot [A] , kan ofwel artikel 10:92 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ofwel artikel 10:94 BW van toepassing zijn. Om te weten welk artikel van toepassing is en aldus naar welk recht de vraag of sprake is van een familierechtelijke betrekking moet worden beoordeeld, dient de kinderrechter allereerst de vraag te beantwoorden of tussen de ouders sprake is van een naar Nederlands recht rechtsgeldig huwelijk.
De ouders zijn in Tsjechië met elkaar gehuwd. Het betrof volgens de ouders een zogenaamd Roma-huwelijk. Ongeacht het antwoord op de vraag of een Roma-huwelijk naar Tsjechisch recht voldoet aan de voorwaarden voor een rechtsgeldig huwelijk, wordt aan buiten Nederland gesloten huwelijken met minderjarigen op grond van artikel 10:32 BW door de Nederlandse rechter erkenning onthouden. De kinderrechter zal daarom aan het mogelijk in Tsjechië rechtsgeldig door ouders gesloten huwelijk erkenning onthouden. De kinderrechter gaat er daarom van uit dat de ouders niet met elkaar gehuwd zijn. Dit betekent dat artikel 10:94 lid 1 BW van toepassing is op de vraag of tussen de moeder en [A] door geboorte een familierechtelijke betrekking is ontstaan. Uit dit artikel volgt dat of tussen een vrouw en een buiten huwelijk uit haar geboren kind familierechtelijke betrekkingen ontstaan wordt bepaald door het recht van de staat van de nationaliteit van de vrouw. Naar Tsjechisch recht is de moeder van een kind de vrouw die het kind ter wereld heeft gebracht (§ 775 Tsjechisch BW). De moeder is daarom de juridisch moeder van [A] .
Vervolgens komt de kinderrechter toe aan de vraag of tussen de vader en [A] door geboorte familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan. De kinderrechter gaat hierbij eveneens uit van de situatie dat geen sprake is van een huwelijk. Ten aanzien van de vraag naar welk recht moet worden beoordeeld of tussen een man en een minderjarige die is geboren buiten huwelijk familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan, bestaat een leemte in de wet. In boek 10 van het Burgerlijk Wetboek wordt immers alleen geregeld welk recht van toepassing is op het ontstaan van familierechtelijke betrekkingen tussen een man en een minderjarige in situaties van erkenning, gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, wettiging en erkenning van in het buitenland tot stand gekomen rechterlijke beslissingen en rechtsfeiten die zijn neergelegd in een door de bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte. Van deze situaties is in casu geen sprake. De kinderrechter zal daarom naar analogie de regels toepassen die gelden voor een erkenning. Voor een erkenning geldt dat de bevoegdheid tot erkenning en de voorwaarden waaronder erkenning mogelijk is, in de eerste plaats onderworpen is/zijn aan het nationale recht van de persoon die tot erkenning van het kind wil overgaan. De kinderrechter gaat ten aanzien van het ontstaan van familierechtelijke betrekkingen tussen de vader en de minderjarige daarom uit van Tsjechisch recht.
Naar Tsjechisch recht is de vader van een kind de man die op grond van een vermoeden van vaderschap als vader wordt beschouwd, tenzij de man het vaderschap ontkent en deze ontkenning ook daadwerkelijk rechtswerking krijgt (§ 776 lid 1 en 2 Tsjechisch BW). Voorts is vader van een kind:
• de man die het kind heeft erkend;
• de man ten aanzien van wie gerechtelijk is vastgesteld dat hij de vader van het kind is;
• de man die het kind heeft geadopteerd;
• indien er sprake was van kunstmatige bevruchting, de man die gehuwd is met de moeder, én heeft ingestemd met kunstmatige bevruchting (§ 778 Tsjechisch BW).
Het vermoeden van vaderschap wordt uitgewerkt in onder andere § 776 lid 1 Tsjechisch BW. Op grond van dit artikel geldt als vader van een kind de echtgenoot van de moeder, indien het kind staande het huwelijk dan wel binnen 300 dagen na de beëindiging of nietigverklaring van dat huwelijk is geboren. Om te kunnen spreken van een vermoeden van vaderschap, dient dus sprake te zijn van een naar Tsjechisch recht rechtsgeldig huwelijk.
De kinderrechter kan op grond van de stukken en de verklaring van de ouders ter zitting niet vaststellen of het tussen hen gesloten Roma-huwelijk door de Tsjechische staat wordt erkend. Wanneer naar Tsjechisch recht wel sprake is van een rechtsgeldig huwelijk, bestaat op grond van § 776 lid 1 Tsjechisch BW een vermoeden van vaderschap, waardoor de vader moet worden aangemerkt als de juridisch vader van [A] . Wanneer echter geen sprake is van een rechtsgeldig huwelijk naar Tsjechisch recht, is de vader niet de juridisch vader van [A] .
Nu niet vastgesteld kan worden of de man naar Tsjechisch recht de vader is van [A] is bepalend het recht van de gewone verblijfplaats van [A] , te weten Nederland. Naar Nederlands recht is de vader, nu hij [A] niet heeft erkend en zij buiten het huwelijk is geboren, niet de juridisch vader van [A] .
Het gezag
De vraag of moeder met het gezag is belast dient op grond van artikel 16 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 beoordeeld te worden naar het recht van de gewone verblijfplaats van de minderjarige en derhalve naar Nederlands recht. De moeder is naar Nederlands recht als minderjarige niet bevoegd tot het uitoefenen van het gezag en heeft het gezag dus niet.
Ook de vader is niet met het gezag over [A] belast. De vader heeft [A] niet erkend en er is naar Nederlands recht geen sprake van een rechtsgeldig huwelijk tussen de ouders. De vader heeft dus niet van rechtswege het gezag over haar verkregen.
De kinderrechter concludeert derhalve dat niet in het gezag over [A] is voorzien.
De voogdij
De kinderrechter is van oordeel dat de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie [plaats] , met de voogdij over [A] moet worden belast. Hoewel de ouders bij de verzorging en opvoeding van [A] veel steun ontvangen van hun familie in Nederland en over de verzorging van [A] ook geen zorgen bestaan, lijkt het voor moeder moeilijk om te begrijpen dat voor [A] zaken geregeld moeten worden, zoals een inschrijving in de Basisregistratie Personen en het aanvragen van een zorgverzekering. De moeder stelt zich afhankelijk op van haar familie en toont weinig initiatieven. De kinderrechter acht de aanstelling van een voogd daarom noodzakelijk.

De beslissing

De kinderrechter:
belast de Stichting Jeugdbescherming Brabant, statutair gevestigd te Eindhoven, vestiging [plaats] met de voogdij over [A] ;
bepaalt dat aan de GI alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van de minderjarige die in het belang van de minderjarige noodzakelijk zijn, worden toegekend;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. ter Braak, kinderrechter, in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 24 december 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.

Conc: db