ECLI:NL:RBOBR:2019:749

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
18_2525
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. S. van Lokven
  • mr. M.G.P.A. Burghoorn
  • mr. R.A. de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging schuldbemiddeling op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en schending van inlichtingen- en inspanningsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Eiseres had beroep ingesteld tegen de verlenging van haar schuldbemiddeling op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) met zes maanden. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door niet tijdig melding te maken van haar ongeluk in oktober 2016, wat haar arbeidsverplichting beïnvloedde. Eiseres had een aanvraag voor schulddienstverlening ingediend en was verplicht om wijzigingen in haar financiële situatie te melden. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat zij wegens ziekte niet in staat was om te solliciteren en dat zij haar inspanningsplicht had geschonden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van verzoekers in het kader van schuldhulpverlening en de noodzaak om transparant te zijn over relevante omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2525

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 februari 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Linders en L. Kramer).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het traject schuldbemiddeling op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) van eiseres met zes maanden verlengd.
Bij besluit van 28 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 30 juni 2014 heeft eiseres een aanvraag schulddienstverlening bij verweerder ingediend. De afdeling Schulddienstverlening van verweerder heeft op 22 december 2014 een plan van aanpak voor eiseres opgesteld. Op 20 januari 2015 heeft eiseres een schuldregelingsovereenkomst met verweerder ondertekend. Aan de schulddienstverlening zijn onder meer de voorwaarden verbonden dat eiseres alle wijzigingen in haar financiële situatie direct aan de afdeling Schulddienstverlening van verweerder doorgeeft en dat zij een arbeidsverplichting van minimaal 36 uur per week heeft. Die arbeidsverplichting geldt niet wanneer eiseres schriftelijk met een medische verklaring van een (arbeidsdeskundige) arts aantoont dat zij wegens ziekte niet in staat is betaalde arbeid te verrichten.
2. Bij brief van 17 september 2015 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat alle schuldeisers akkoord zijn gegaan met het door verweerder gedane bemiddelingsvoorstel. In deze brief is verder vermeld dat er ieder jaar een hercontrole plaatsvindt en dat eiseres tussentijdse wijzigingen in haar financiële en/of persoonlijke situatie direct dient te melden bij haar contactpersoon van de afdeling Schulddienstverlening.
3. Bij brief van 1 juni 2018 heeft verweerder in verband met de jaarlijkse hercontrole diverse stukken bij eiseres opgevraagd. Bij brief van 26 juni 2018 heeft verweerder eiseres verzocht de sollicitatiebewijzen van de afgelopen zes maanden over te leggen.
Eiseres heeft verweerder vervolgens bericht dat zij op 2 oktober 2016 een ongeluk heeft gehad als gevolg waarvan zij een whiplash heeft opgelopen. Vanwege haar gezondheidsklachten en revalidatie is zij niet in staat geweest te solliciteren, aldus eiseres.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de schuldbemiddeling van eiseres met zes maanden verlengd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht ingevolge artikel 6 van de Wgs, nu zij haar ongeluk in oktober 2016 niet heeft gemeld bij haar schuldhulpverlener.
Voorts stelt verweerder dat eiseres niet heeft voldaan aan haar inspanningsplicht om zich tot het uiterste in te spannen om de schulden af te betalen. Eiseres heeft volgens verweerder niet voldaan aan haar arbeidsverplichting.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Artikel 6 van de Wgs luidt als volgt:
“De verzoeker doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet.”
Artikel 4 van de Beleidsregels Schulddienstverlening Eindhoven luidt als volgt:
“1. Verzoeker doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging, mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op schulddienstverlening, zowel bij de aanvraag als gedurende de looptijd van het traject.
2. Verzoeker is verplicht om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagperiode en tijdens het schulddienstverleningstraject.
De medewerking bestaat onder andere uit:
a. het tijdig nakomen van afspraken;
b. geen nieuwe schulden aangaan;
c. het zich houden aan de bepalingen van de schuldregelingsovereenkomst.
3. De verzoeker is verplicht om zich maximaal in te spannen om het inkomen te verhogen, dan wel de lasten te verminderen. Te denken valt hierbij aan:
a. meewerken aan re-integratie, inburgering;
b. werk te vinden of meer uren te gaan werken. Dit geldt ook, voor zover van toepassing, voor de partner;
(…)”
7. Eiseres betwist dat zij de afdeling schuldhulpverlening niet tijdig en volledig heeft geïnformeerd. Zij heeft gedurende haar schuldsaneringstraject contact gehad met begeleiders van WIJ Eindhoven, haar casemanager van de gemeente Eindhoven en met haar contactpersoon van de afdeling schuldhulpverlening. Deze beroepsgrond faalt.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij direct na 2 oktober 2016 aan haar contactpersoon bij de afdeling Schulddienstverlening heeft gemeld dat zij een ongeluk heeft gehad waardoor zij niet in staat was om te solliciteren en te werken. De enkele mededeling dat zij gedurende haar schuldsaneringstraject (bedoeld zal zijn schuldhulpverleningstraject) contact heeft gehad met de contactpersoon van de afdeling schuldhulpverlening is daartoe niet voldoende. Dat zij haar ongeluk heeft gemeld bij haar begeleiders van WIJ Eindhoven en haar casemanager van de gemeente Eindhoven volstaat evenmin. Deze personen zijn immers niet de begeleiders van het schuldhulpverleningstraject. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:264).
Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht in het kader van de schuldhulpverlening heeft geschonden.
8. Voorts betwist eiseres dat zij haar inspanningsplicht heeft geschonden. Zij is van mening dat zij vanaf de datum van het ongeluk arbeidsongeschikt was. Deze beroepsgrond faalt ook.
In het plan van aanpak schulddienstverlening is bepaald dat de arbeidsverplichting van eiseres niet geldt wanneer zij schriftelijk met een medische verklaring van een (arbeidsdeskundige) arts aantoont dat zij wegens ziekte niet in staat is betaalde arbeid te verrichten. Eerst in juli 2018 heeft eiseres, op verzoek van verweerder, medische informatie overgelegd. In de brief van Libra Revalidatie Audiologie van 30 mei 2018 is vermeld dat eiseres tijdens het intakegesprek op 1 augustus 2017 heeft verklaard dat in de uren na het ongeval in oktober 2016 pijnklachten vooral van de nek ontstonden. Verder is in dit schrijven vermeld dat eiseres van eind november 2017 tot en met half februari 2018 een poliklinisch multidisciplinair revalidatieprogramma heeft gevolgd. Uit dezelfde brief blijkt echter niet dat eiseres na 2 oktober 2016 niet in staat was om te solliciteren en te werken. Eiseres heeft dus niet aangetoond met een medische verklaring van een arts dat zij na 2 oktober 2016 wegens ziekte niet in staat was betaalde arbeid te verrichten. Zoals hierboven en op zitting uitgelegd aan eiseres lag dit wel op haar weg en was verweerder niet gehouden om medisch onderzoek te doen. Ter zitting is ter sprake gekomen dat eiseres alsnog nader onderzoek wil laten doen. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat zij niet ziet hoe actueel medisch onderzoek uitsluitsel kan geven over de in geding zijnde periode. Dit aanbod is door eiseres, na de reactie van verweerder, niet nader toegelicht en gemotiveerd.
Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres haar inspannings-plicht in het kader van de schuldhulpverlening heeft geschonden.
9.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskosten-veroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. van Lokven, voorzitter, en mr. M.G.P.A. Burghoorn en mr. R.A. de Wit, leden, in aanwezigheid van mr. T. Proudian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2019
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.