Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
beschikking ondertoezichtstelling
in de zaak van
[moeder] , hierna te noemen: de moeder,
[minderjarige A] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] (België),
hierna te noemen: [B] .
[vader] , hierna te noemen: de vader,
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie ’s-Hertogenbosch, hierna te noemen: de raad.
Het procesverloop
- het verzoekschrift (met bijlagen) van de moeder van 18 oktober 2019, ingekomen bij de griffie op 18 oktober 2019;
- de correspondentie, met name:
De feiten
Het verzoek en het verweer
De beoordeling
52. In het hoofdgeding kan de leeftijd van het kind bovendien van bijzonder belang zijn.
53. De sociale en familiale omgeving van het kind, die van wezenlijk belang is voor de vaststelling van zijn gewone verblijfplaats, bestaat namelijk uit verschillende elementen die variëren naar gelang van de leeftijd van het kind. Zo verschillen de elementen waarmee rekening moet worden gehouden in het geval van een kind van leerplichtige leeftijd van die welke in aanmerking moet worden genomen in het geval van een minderjarige die zijn studie heeft beëindigd of van die welke relevant zijn voor een zuigeling.
54. Doorgaans is de omgeving van een jong kind in wezen een familiale omgeving, waarvoor de persoon of personen bij wie het kind woont, die daadwerkelijk gezag over hem uitoefenen en voor hem zorgen, bepalend is of zijn.’
- [A] en [B] hebben de Belgische en de Nederlandse nationaliteit;
- tijdens hun relatie hebben de ouders met de kinderen in België gewoond en gingen de kinderen in België naar school;
- na beëindiging van de relatie is moeder naar Nederland verhuisd. Vader is met de kinderen in België blijven wonen;
- moeder heeft de kinderen begin [maand] 2014 meegenomen naar Nederland en hen op
- op [datum] heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag de teruggeleiding gelast van [A] en [B] naar België uiterlijk op [datum] . Daarnaast is de onderling getroffen zorgregeling, zoals vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst van [datum] , opgenomen in de beschikking;
- de kinderen zijn in [maand] 2014 teruggegaan naar België, waar zij naar hun oude school zijn gegaan;
- bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling [plaats] , van
- deze zorgregeling gold ruim 4,5 jaar, namelijk tot aan de zomervakantie 2019. In de zomervakantie 2019 zou een week-op-week-af regeling gelden, zo is ter zitting door moeder gesteld;
- de kinderen gingen tot de zomervakantie 2019 in België naar school;
- de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling [plaats] , sectie familie en jeugd, heeft in het vonnis van [datum] onder andere bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf zullen houden bij moeder, op wier adres zij ingeschreven zullen worden en dat zij zullen worden ingeschreven op een school in de directe omgeving van de woonplaats van moeder (max. 15 km). Daarnaast is bepaald dat [A] en [B] vanaf [maand] 2019 contact met hun vader zullen hebben. Dit contact zal gedurende het schooljaar ieder weekend van de maand plaatsvinden van zaterdag 14:00 uur tot zondag 19:00 uur, met uitzondering van het laatste volledige weekend van de maand, alsmede tijdens een deel van de vakanties;
- op [datum] 2019 heeft moeder de kinderen ingeschreven in [plaats] ;
- het Hof van beroep Antwerpen heeft bij arrest van [datum] het hoger beroep in bepaalde mate gegrond verklaard en het bestreden vonnis van [datum] gewijzigd. Het Hof heeft opnieuw recht doende bepaald dat [B] vanaf september 2019 verder school ‘zal lopen’ op haar huidige school, dat [A] vanaf september 2019 kan worden ingeschreven op de [naam school] te [plaats] en dat de inschrijving van de kinderen op het huidige adres van moeder [plaats] ) voorbarig is; het hof heeft verder nog niet geoordeeld over de hoofdverblijfplaats van de kinderen;
- ondanks het arrest van het Hof van beroep Antwerpen gaan de kinderen sinds de start van het nieuwe schooljaar (medio augustus/begin september 2019) in Nederland naar school;
- zowel in België als in Nederland hebben de kinderen vriendjes en hobby’s, zo is ter zitting door ouders verklaard;
- op 21 oktober 2019 is ter griffie van de rechtbank het onderhavige verzoek van moeder ingekomen.
De beslissing
’s-Hertogenbosch.