ECLI:NL:RBOBR:2019:7039

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
18/2737
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een WW-uitkering en de bewijslast van zelfstandigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening van een WW-uitkering. Eiser ontving een WW-uitkering vanaf 20 november 2017, maar kreeg op 25 juni 2018 te horen dat zijn uitkering per 1 januari 2018 werd herzien, omdat hij niet volledig recht had op de uitkering. Eiser werd ook een boete opgelegd wegens het niet nakomen van de informatieplicht. Eiser betwistte de herziening en de boete en stelde dat hij niet 24 uur per week als zelfstandige had gewerkt, zoals het Uwv aannam. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet voldoende bewijs had geleverd dat eiser daadwerkelijk 24 uur per week als zelfstandige had gewerkt. De rechtbank concludeerde dat de aanname van het Uwv enkel was gebaseerd op een weergave van een gesprek met eiser, dat hij consistent had betwist. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat eiser indirecte uren als zelfstandige had gewerkt, maar dat het aantal uren niet kon worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om nader onderzoek te doen naar het aantal gewerkte uren. Tevens werd het betaalde griffierecht aan eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2737

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2018 heeft verweerder eiser laten weten dat zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 1 januari 2018 wordt herzien, omdat hij vanaf die datum niet volledig recht had op zijn WW-uitkering. Daarnaast heeft eiser over de periode van 1 januari 2018 tot en met 19 april 2018 te veel uitkering ontvangen, zodat eiser een bedrag van € 3.048,87 moet terugbetalen.
Bij besluit van eveneens 25 juni 2018 heeft verweerder eiser laten weten hem een boete op te leggen, omdat eiser zich niet aan de informatieplicht heeft gehouden. De boete bedraagt
€ 762,22.
Bij besluit van 21 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser ontving een WW-uitkering vanaf 20 november 2017. In februari 2018 heeft eiser contact opgenomen met een medewerker van het Uwv om te informeren naar de mogelijkheden van een startperiode. In Sonar (een binnen het Uwv gebruikt klantvolgsysteem) zijn door medewerkers van het Uwv de volgende aantekeningen gemaakt van de telefoongesprekken met eiser op 1 en 2 februari 2018 en van het gesprek op het kantoor van het Uwv van 9 februari 2018:
1. februari 2018

Wil een (online) arbeidsbemiddelingsbureau beginnen voor mn poolse mensen. (...) Wilde eerst een onderzoeksperiode maar nu is hij in contact gekomen met Tempo Team/adecco die een grote opdracht voor hem kunnen hebben. Daarmee is er veel haast met het schrijven van een ondernemingsplan en vraagt daarmee direct de startersregeling.
2 februari 2018

Uitgenodigd voor intake ZZP. Klant heeft mogelijk haast: Max WW op 19-04-18. Voorstel: startperiode per as maandag en ondernemingsplan binnen 2 weken?
9 februari 2018

Afwijzing Startperiode: al gestart. Klant heeft het plan een recruitment/arbeidsbemiddeling bureau op te zetten. Klant heeft de Online-training doorlopen en geeft aan hierover geen vragen te hebben. De mogelijkheden zijn hem duidelijk en hij beheerst de Ned taal naar eigen zeggen ruim voldoende. Klant is gevraagd hoe ver hij met zijn plannen is en wat hij tot op heden al gedaan heeft. Klant geeft aan een website gebouwd te hebben die al online staat (...). Op deze site staan enkele mensen, die volgens klant door hem geholpen zijn, deels aan een baan en deels anderszins (kinderbijslag). Daarnaast heeft hij de samenwerking gezocht met uitzendbureaus en van Adecco verwacht hij nu een grote opdracht: hij kan per 12-02-18 ongeveer 20-30 kandidaten voorstellen. Desgevraagd geeft klant aan hiermee sinds begin januari aan de slag te zijn. Hij heeft hieraan wekelijks 24-30 uur besteed. Klant geeft aan kandidaten voorgesteld te hebben bij enkele uitzendbureaus. Als die na 2-4 weken goed blijken te functioneren brengt klant per kandidaat 30-50 eurocent dan wel 1 € per uur (afhankelijk van functie) in rekening bij die uitzendbureaus. Op dit moment heeft hij daaruit nog geen inkomsten. Uitgelegd dat klant wettelijk gezien dan al gestart is (indirecte uren) en dat hij de startperiode dan per 01-01-18 moet laten ingaan om niet voor de urenkorting in aanmerking te komen. Klant houdt echter vast aan zijn visie dat hij niet gestart is, zolang hij nog geen inkomsten vergaard heeft. (Ondanks meerdere pogingen om klant duidelijk te maken dat de wet dat anders benoemd heeft dan hij het zelf ervaart. En geattendeerd op verlies werknemersstatus bij werkzaamheden ten behoeve van een eigen bedrijf. Klant ziet zijn activiteiten echter als 'onderzoek' waarvoor hij de onderzoeksperiode toegekend zou moeten krijgen. Hij wil 12-02-18 als ingangsdatum Startperiode. (...) Klant is dan onduidelijk en stelt, dat de mensen op zijn site al naast zijn baan in loondienst door hem geholpen zouden zijn (Geen nevenactiviteiten/andere inkomsten vermeld op Aanvraag WW). Klant zegt vervolgens dat uit hobby gedaan te hebben. Zijn contact met Adecco zou zijn voortgekomen uit vriendschappelijke contacten. Klant blijft bij zijn standpunt dat hij 'niet begonnen' is en kiest ervoor de startperiode niet per 01-01-18 in te laten gaan. Klant komt daardoor automatisch in aanmerking voor de urenkorting. Klant is en wordt bij deze nogmaals geattendeerd dat het er daarbij gaat om het totaal aan gewerkte uren. Dus: alle facturabele (directe) + niet facturabele (indirecte) uren. Deze moet hij doorgeven via een Urenregistratieformulier. Dat is dus inclusief: uitvoering, acquisitie (verwerven van klanten en/of opdrachtgevers), reistijd, eigen administratie, overleg, het maken van offertes, contacten met de boekhouder, verdiepen van vakkennis enz enz. Deze uren worden met het hoogste gemiddelde aantal over 4 weken, steeds blijvend gekort op de uitkering. Klant is het niet eens met deze conclusie.”
2. Verweerder heeft een werkplan opgesteld, gedateerd 9 februari 2018, met daarin een weergave van het gesprek dat met eiser op diezelfde datum heeft plaatsgevonden, zoals hiervoor vermeld. Eiser heeft dit werkplan niet ondertekend.
3. Bij besluit van 13 februari 2018 heeft verweerder eiser geen toestemming gegeven voor een startperiode als zelfstandige. Wel is hem medegedeeld dat hij kan starten als zelfstandige en dat de gewerkte uren als zelfstandige invloed hebben op zijn WW-uitkering. Ook is aangegeven dat eiser die uren dient door te geven aan verweerder.
4. Bij brief van 5 juni 2018, gericht aan verweerder, heeft eiser betwist dat hij op 9 februari 2018 heeft verklaard dat hij al 24-30 uur per week had besteed aan zijn ondernemingsactiviteiten. Hij stelt dat hij heeft gezegd dat hij van plan was om hier in de toekomst 24-30 uur aan te besteden. Ook stelt hij dat hij tijdens dat gesprek heeft verteld dat hij in de afgelopen jaren vele mensen hielp om een goede baan te vinden in Nederland en advies gaf hoe te leven en werken in Nederland. Dat deed hij naast zijn baan en gratis. Verder geeft hij aan dat hij tijdens dat gesprek heeft gezegd dat hij was begonnen om een website te maken, maar het was nog niet klaar, het was alleen een project. Door de situatie van het gesprek op 9 februari 2018 heeft hij zijn eerste (en allerbelangrijkste) klant laten vallen omdat hij had gevraagd om te wachten totdat hij een brief kreeg van het Uwv.
5. Vervolgens zijn de primaire besluiten genomen als vermeld onder procesverloop.
Standpunten van partijen
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiser vanaf
1. januari 2018 zijn (directe en indirecte) gewerkte uren als zelfstandige niet heeft doorgegeven. Verweerder gaat uit van 24 uur per week. Om die reden wordt eisers WW-uitkering over de periode van 1 januari 2018 tot en met 19 april 2018 herzien en wordt een bedrag van € 3.048,87, zijnde te veel betaalde uitkering, van eiser teruggevorderd. Omdat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, wordt daarnaast een boete van € 762,22 opgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd aangegeven dat bij de berekening van de hoogte van de boete ten onrechte is uitgegaan van een benadelingsperiode van 1 januari 2018 tot en met 19 april 2018. Dit moet zijn de periode van 1 januari 2018 tot en met 9 februari 2018, omdat verweerder vanaf die datum op de hoogte was van de activiteiten van eiser. Dit betekent volgens de gemachtigde van verweerder dat de boete moet worden verlaagd.
7. Eiser voert – kort samengevat – aan dat hij tijdens het gesprek op 9 februari 2018 heeft aangegeven dat hij in de toekomst 24-30 uur als zelfstandige wilde gaan werken. Eiser heeft daarbij gewezen op een project dat op zijn website stond. Een dergelijke website is volgens eiser binnen een paar uur gemaakt in WordPress, en duurde geen dagen of weken zoals verweerder meent. Op zijn website werden personen genoemd die eiser in het verleden, kosteloos, heeft geholpen. Toen was hij nog in loondienst. Het klopt volgens eiser ook niet dat hij zou hebben gezegd dat hij 20 tot 30 kandidaten kon voorstellen bij een potentiële klant. Hij heeft ongeveer 2 jaar geleden via Adecco gewerkt en kennissen hadden voorgesteld een arbeidsbemiddelingsbureau te starten. De medewerker van het Uwv heeft desgevraagd (de rechtbank begrijpt: tijdens het gesprek van 9 februari 2018) zijn profielen van Facebook en LinkedIn mogen inzien, om na te gaan of hij met bedrijven had gesproken, maar daaruit bleek niets. Hij heeft slechts een paar uurtjes in een dag of twee aan de opbouw van een website besteed, om het te laten zien aan de werkadviseur. Eiser vindt de terugvordering en de boete dan ook niet terecht.

Wettelijk kader

8. Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW, voor zover hier van belang, herziet verweerder een besluit tot toekenning van WW-uitkering indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting op grond van artikel 25 van de WW heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
9. In artikel 25 WW is bepaald dat de werknemer verplicht is aan verweerder op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
10. Op grond van artikel 36 van de WW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door verweerder teruggevorderd.
11. Volgens artikel 27a van de WW legt verweerder een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25 van de WW.
Oordeel rechtbank
12. Gelet op het ter zitting gewijzigde standpunt van verweerder ten aanzien van de boete, kan het bestreden besluit wat betreft de hoogte van de opgelegde boete geen stand houden. Om die reden is het beroep in zoverre gegrond en dient het bestreden besluit wat dat onderdeel betreft te worden vernietigd.
13. Ten aanzien van de herziening en terugvordering van de WW-uitkering, overweegt de rechtbank als volgt.
14. Vooropgesteld wordt dat het bij een herziening van een uitkering als hier aan de orde gaat om een belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren en daarmee te onderbouwen dat geen of minder recht op een uitkering heeft bestaan. Die plicht om informatie te vergaren brengt in dit geval mee dat verweerder feiten moet aandragen, aan de hand waarvan aannemelijk is dat eiser vanaf 1 januari 2018 24 uur per week heeft gewerkt als zelfstandige.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in deze bewijslast niet geslaagd. Gelet op de hiervoor weergegeven feiten, is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vaststaan dat eiser met ingang van 1 januari 2018 aan directe en indirecte uren 24 uur per week als zelfstandige heeft gewerkt. In dit verband merkt de rechtbank op dat deze aanname van verweerder slechts is gebaseerd op een weergave van het gesprek tussen de Uwv-medewerker en eiser op 9 februari 2018, zoals hiervoor onder de feiten vermeld. De rechtbank stelt echter vast dat eiser die weergave van het gesprek consistent heeft betwist. Het werkplan, welk stuk pas ter zitting door de gemachtigde van verweerder is overgelegd, is niet door eiser ondertekend. In de brief van 5 juni 2018 heeft eiser betwist dat hij op 9 februari 2018 heeft verklaard dat hij al 24-30 uur per week had besteed aan zijn ondernemingsactiviteiten. Hij stelt dat hij heeft gezegd dat hij van plan was om hier in de toekomst 24-30 uur aan te besteden. Deze verklaring van eiser kan op grond van de huidige stukken niet worden weerlegd en ook kan niet worden uitgesloten dat de Uwv-medewerker op dit punt eiser onjuist heeft begrepen. Wel acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat eiser vanaf 1 januari 2018 indirecte uren als zelfstandige heeft gewerkt. Zo erkent eiser dat hij een website heeft gemaakt, maar hij stelt dat hij hier slechts enkele uren aan heeft besteed. Ook gaat de rechtbank ervan uit dat eiser contacten heeft gehad met een of meerdere uitzendbureaus. Hierbij wijst de rechtbank op de weergave van eisers verklaring op 1 februari 2018 “(…)
maar nu is hij in contact gekomen met Tempo Team/adecco die een grote opdracht voor hem kunnen hebben”en op de weergave van eisers verklaring tijdens het gesprek van 9 februari 2018: “
Daarnaast heeft hij de samenwerking gezocht met uitzendbureaus en van Adecco verwacht hij nu een grote opdracht hij kan per 12-02-18 ongeveer 20-30 kandidaten voorstellen. Desgevraagd geeft klant aan hiermee sinds begin januari aan de slag te zijn. Hij heeft hieraan wekelijks 24-30 uur besteed. Klant geeft aan kandidaten voorgesteld te hebben bij enkele uitzendbureaus. Als die na 2-4 weken goed blijken te functioneren brengt klant per kandidaat 30-50 eurocent dan wel 1 per uur (afhankelijk van functie) in rekening bij die uitzendbureaus.” Eiser heeft niet betwist dat deze contacten met een of meer uitzendbureaus hebben plaatsgevonden, maar hij betwist dat hij 20 tot 30 kandidaten heeft voorgesteld. Bovendien heeft eiser zelf in de brief van 5 juni 2018 verklaard dat hij door de situatie van het gesprek op 9 februari 2018 zijn eerste (en allerbelangrijkste) klant heeft laten vallen omdat hij had gevraagd om te wachten totdat hij een brief kreeg van het Uwv.
16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat eiser als zelfstandige heeft gewerkt in de periode van 1 januari 2018 tot en met 19 april 2018, namelijk door het bouwen van een website en het leggen van contacten met een of meer uitzendbureaus, maar staat niet vast hoeveel uren hij daaraan heeft besteed.
17. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep van eiser slaagt. Het bestreden besluit zal ook op dit punt worden vernietigd. Verweerder zal nader onderzoek moeten doen naar het aantal uren dat eiser in de betreffende periode als zelfstandige heeft gewerkt. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat voor herstel van het gebrek nader onderzoek nodig is en te onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman, voorzitter, en mr. C.F.E. van Olden-Smit en mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 8 juli 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.