ECLI:NL:RBOBR:2019:7023

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
8 december 2019
Zaaknummer
C/01/342154 / FA RK 19-125
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van huwelijk en vaderschap in het kader van minderjarigheid en naamswijziging

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de erkenning van een huwelijk en de vaststelling van vaderschap. De moeder, die in Eritrea was gehuwd met [Z] op een moment dat zij minderjarig was, verzocht om de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [Z] en om wijziging van de namenreeks van haar minderjarige kind. De rechtbank oordeelde dat het huwelijk tussen de moeder en [Z] in Nederland niet erkend kan worden, omdat de moeder op het moment van het huwelijk niet de vereiste leeftijd van achttien jaar had bereikt. Dit is in strijd met artikel 10:32 BW, dat bepaalt dat erkenning van een buiten Nederland gesloten huwelijk kan worden onthouden indien een der echtgenoten minderjarig is. Hierdoor werd [Z] ten onrechte geregistreerd als vader van het kind, en de rechtbank verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap.

Daarnaast werd het verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [X] beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat, omdat [Z] niet als juridisch vader kon worden erkend, de moeder ontvankelijk was in haar verzoek. De rechtbank stelde vast dat Nederlands recht van toepassing was op het verzoek tot vaststelling van het vaderschap, en dat [X] de mogelijkheid had om het kind te erkennen na aanpassing van de geboorteakte. Echter, de rechtbank wees het verzoek af, omdat de moeder niet had aangetoond welk belang het kind had bij de terugwerkende kracht van de gerechtelijke vaststelling.

Tot slot verzocht de moeder om wijziging van de namenreeks van het kind. De rechtbank oordeelde dat de namenreeks niet als geslachtsnaam kon worden geregistreerd volgens het Nederlands recht, en dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam, aangezien dit alleen bij Koninklijk Besluit kan worden gedaan. De rechtbank verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/342154 / FA RK 19-125
Uitspraak : 19 november 2019
Beschikking betreffende afstamming en naamswijziging in de zaak van

[moeder],

wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.E. Runhaar.
Belanghebbenden zijn:

[Belanghebbende X],

wonende te [woonplaats],
verder te noemen: [X],

[Belanghebbende Z],

zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verder te noemen: [Z],
en

mr. H.A.M. GOIJER-JANSSEN,

advocaat, kantoorhoudende te Oss,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige:
- [naam minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedataum], hierna te noemen: [minderjarige],
en als zodanig benoemd bij beschikking van deze rechtbank van 15 maart 2019,
als vervolg op de beschikking van deze rechtbank 22 augustus 2019, die als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
De (verdere) procedure
Bij voormelde beschikking heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek pro forma aangehouden tot 24 september 2019 en de (advocaat van de) moeder in de gelegenheid gesteld zich uiterlijk op 10 september 2019 schriftelijk uit te laten over de rechtsgeldigheid van het gestelde huwelijk tussen de moeder en [Z].
De rechtbank heeft nadien kennisgenomen van:
- een F9-formulier met bijlage van mr. Runhaar van 20 september 2019, ingekomen bij de griffie op 23 september 2019;
- een brief met bijlage van mr. Goijer-Janssen van 23 september 2019, ingekomen bij de griffie op 24 september 2019.

De verdere beoordeling

Gegrondverklaring ontkenning vaderschap
De rechtbank heeft reeds bij beschikking van 22 augustus 2019 overwogen dat uit het door de moeder overgelegde ‘[certificaat]’ en het uittreksel uit de Basisregistratie Personen van de moeder blijkt dat de moeder minderjarig was op het tijdstip van het in Eritrea gesloten huwelijk tussen haar en [Z]. Artikel 10:32 aanhef en onder c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat, ongeacht artikel 10:31 BW, aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning wordt onthouden indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde en in ieder geval indien een der echtgenoten op het tijdstip van de sluiting van dat huwelijk niet de leeftijd van achttien jaar had bereikt, tenzij de echtgenoten op het moment dat erkenning van het huwelijk gevraagd wordt beiden de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.
Mr. Runhaar heeft bij brief van 20 september 2019 aangegeven dat het in Eritrea gesloten huwelijk wat de moeder betreft rechtsgeldig was. In Eritrea werd, zo stelt zij, niet getwijfeld aan de rechtsgeldigheid van het huwelijk en de moeder heeft in 2016 in Nederland een verklaring onder ede afgelegd dat zij was gehuwd, waarna de gemeente het huwelijk heeft geregistreerd. De moeder meent daarom dat kan worden uitgegaan van de rechtsgeldigheid van het huwelijk.
De rechtbank volgt de moeder niet in dit standpunt. De vraag of het huwelijk naar Eritrees recht al dan niet rechtsgeldig is en de verklaring die door de moeder onder ede is afgelegd, doen niet af aan artikel 10:32 aanhef en onder c BW waarin is bepaald dat aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning wordt onthouden indien een der echtgenoten op het tijdstip van de sluiting van het huwelijk niet de leeftijd van achttien jaar had bereikt. Vaststaat dat de moeder niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt op het tijdstip van de sluiting van het huwelijk. Niet gesteld noch gebleken is dat de moeder en [Z] uitdrukkelijk om erkenning van het huwelijk hebben gevraagd, zodat ook geen sprake is van de uitzonderingsgrond genoemd in artikel 10:32 aanhef en onder c BW.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het in Eritrea gesloten huwelijk in Nederland niet kan worden erkend. Daaruit volgt dat [Z] ten onrechte is geregistreerd als vader van [minderjarige] en dat de moeder in haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van zijn vaderschap niet-ontvankelijk is.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
Vervolgens komt de rechtbank toe aan het verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [X].
Artikel 1:207 lid 1 BW bepaalt dat het ouderschap van een persoon, ook als deze is overleden, op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank kan worden vastgesteld op verzoek van:
a. de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt;
b. het kind.
Ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 1:207 lid 2 sub a BW kan vaststelling van het ouderschap niet geschieden als het kind reeds twee ouders heeft. Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [Z] ten onrechte als juridisch vader van [minderjarige] is geregistreerd, hetgeen tot de conclusie leidt dat [minderjarige] op dit moment slechts één juridisch ouder heeft, namelijk de moeder.
Voorts dient het verzoek door de moeder ingevolge artikel 1:207 lid 3 BW te worden ingediend binnen vijf jaren na de geboorte van het kind, dan wel binnen vijf jaren na de dag waarop de identiteit en verblijfplaats van de verwekker aan de moeder bekend zijn geworden.
De rechtbank constateert dat aan voornoemde voorwaarden is voldaan. De moeder is aldus ontvankelijk in haar verzoek.
Toepasselijk recht
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden welk recht van toepassing is op het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [X] met betrekking tot [minderjarige].
De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in artikel 10:97 BW.
Dit artikel bepaalt dat of en onder welke voorwaarden het ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder, of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Bepalend hierbij is het tijdstip van de indiening van het verzoek.
Op grond van artikel 10:17 lid 1 BW wordt de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel (on)bepaalde tijd is verleend, beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats.
Aan de moeder, [X] en [minderjarige] is een dergelijke verblijfsvergunning verleend.
De rechtbank verstaat onder de persoonlijke staat van een vreemdeling zoals genoemd in artikel 10:17 alle verwijzingscategorieën in het personen- en familierecht, waarin volgens het Nederlandse (internationaal) privaatrecht de nationaliteit als aanknopingsfactor geldt. Naar het oordeel van de rechtbank valt aldus ook de nationaliteit als aanknopingsfactor in artikel 10:97 BW onder de “persoonlijke staat” als bedoeld in artikel 10:17 BW. Dit brengt met zich dat de rechtbank bij de bepaling van het toepasselijke recht op het verzoek gerechtelijke vaststelling ouderschap (op grond van de eerste aanknopingsfactor ‘nationaliteit’) als nationaliteit van de moeder en [X] uitgaat van de Nederlandse nationaliteit ten tijde van de indiening van het verzoek, nu zij in Nederland woonachtig zijn. Nederlands recht is derhalve van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [X].
Gelet op het feit dat [minderjarige] slechts één juridisch ouder heeft, namelijk de moeder, staat voor [X] de weg vrij om [minderjarige], na aanpassing van haar geboorteakte op grond van artikel 1:24 BW, te erkennen. Hoewel gerechtelijke vaststelling van het vaderschap weliswaar op grond van artikel 1:207 lid 5 BW terugwerkt tot de geboorte van het kind, is door de moeder niet gesteld welk belang [minderjarige] daarbij heeft. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
Verzoek wijziging namen minderjarige
De moeder verzoekt tot slot de naam en achternaam (de rechtbank begrijpt: de namenreeks) van [minderjarige] te wijzigen zodat zij zal komen te heten: “[minderjarige] [namen]”.
Toepasselijk recht
Op grond van artikel 10:19 BW worden de geslachtsnaam en de voornaam bepaald door het recht van de staat waarvan een persoon de nationaliteit heeft. Zoals echter reeds hiervoor is overwogen beschikt [minderjarige] over een verblijfsstatus. Op vluchtelingen met een verblijfsstatus uit landen die niet zijn aangesloten bij het VN-Vluchtelingenverdrag is artikel 10:17 BW van toepassing. Op grond van artikel 10:17 lid 1 BW wordt de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel (on)bepaalde tijd is verleend, beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats. Nu [minderjarige] in Nederland woonachtig is, is Nederlands recht van toepassing op het verzoek tot wijziging van haar namenreeks.
Inhoudelijke beoordeling
Gelet op het feit dat het huwelijk tussen de moeder en [Z] niet kan worden erkend, is [minderjarige] nimmer in een familierechtelijke betrekking tot [Z] komen te staan en draagt zij aldus ten onrechte zijn namenreeks.
Vervolgens constateert de rechtbank dat uit de geboorteakte van [minderjarige] blijkt dat haar namenreeks is opgenomen als geslachtsnaam. Uit de jurisprudentie blijkt echter dat een namenreeks naar Nederlands namenrecht niet als geslachtsnaam aan een kind kan worden gegeven, maar slechts als voornamen. De registratie van de namenreeks van [minderjarige] als geslachtsnaam is dus onjuist.
Nu de ambtenaar van de burgerlijke stand de namenreeks in de geboorteakte heeft opgenomen als geslachtsnaam, is de rechtbank van oordeel dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Een geslachtsnaam kan immers slechts bij Koninklijk Besluit worden gewijzigd of verleend. Daartoe kan geen verzoek bij de rechtbank worden gedaan. Overigens kan wijziging van de geslachtsnaam pas plaatsvinden nadat de biologische vader de minderjarige heeft erkend. Derhalve is de moeder ook om deze reden niet-ontvankelijk in haar verzoek.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [minderjarige] en tot wijziging van de namenreeks van de minderjarige [naam minderjarige];
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. ter Braak, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 19 november 2019.
Conc: db
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.