In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de erkenning van een huwelijk en de vaststelling van vaderschap. De moeder, die in Eritrea was gehuwd met [Z] op een moment dat zij minderjarig was, verzocht om de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [Z] en om wijziging van de namenreeks van haar minderjarige kind. De rechtbank oordeelde dat het huwelijk tussen de moeder en [Z] in Nederland niet erkend kan worden, omdat de moeder op het moment van het huwelijk niet de vereiste leeftijd van achttien jaar had bereikt. Dit is in strijd met artikel 10:32 BW, dat bepaalt dat erkenning van een buiten Nederland gesloten huwelijk kan worden onthouden indien een der echtgenoten minderjarig is. Hierdoor werd [Z] ten onrechte geregistreerd als vader van het kind, en de rechtbank verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap.
Daarnaast werd het verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [X] beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat, omdat [Z] niet als juridisch vader kon worden erkend, de moeder ontvankelijk was in haar verzoek. De rechtbank stelde vast dat Nederlands recht van toepassing was op het verzoek tot vaststelling van het vaderschap, en dat [X] de mogelijkheid had om het kind te erkennen na aanpassing van de geboorteakte. Echter, de rechtbank wees het verzoek af, omdat de moeder niet had aangetoond welk belang het kind had bij de terugwerkende kracht van de gerechtelijke vaststelling.
Tot slot verzocht de moeder om wijziging van de namenreeks van het kind. De rechtbank oordeelde dat de namenreeks niet als geslachtsnaam kon worden geregistreerd volgens het Nederlands recht, en dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam, aangezien dit alleen bij Koninklijk Besluit kan worden gedaan. De rechtbank verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken en wees het meer of anders verzochte af.