Overwegingen
Feiten
Eiser heeft op 12 oktober 2017 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een tijdelijke woonunit op het adres [adres] . Naar aanleiding hiervan heeft verweerder de in het procesverloop vermelde legesaanslag van € 3.689,84 opgelegd. Het bedrag bestaat uit € 2.802,84 leges over ‘Bouwactiviteiten omgevingsvergunning’ en € 887,00 leges voor een buitenplanse kleine afwijking.
De bouwkosten die de basis hebben gevormd voor de berekening van de hoogte van de verschuldigde leges heeft verweerder vastgesteld op € 79.944,06 inclusief btw.Deze bouwkosten zijn berekend op grond van de zogenoemde ROEB-lijst: een lijst van het Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht met verschillende categorieën bouwwerken met een vast bedrag per m² of m3.
Geschil en beoordeling
In geschil is alleen de hoogte van de in rekening gebrachte leges van € 2.802,84 over de ‘Bouwactiviteiten omgevingsvergunning’.
De rechtbank verwijst naar de bijlage bij deze uitspraak voor het toepasselijke beoordelingskader bij de toetsing van deze zaak.
3. Uit de rechtspraak volgt dat de rechtbank zelfstandig (ambtshalve) moet vaststellen of de toepasselijke regelingen op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. De rechtbank komt tot de conclusie dat de Legesverordening 2017 en de bijbehorende Tarieventabel 2017 met ROEB-lijst op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt, zodat ze in ieder geval in zoverre verbindend zijn. De bekendmaking is ook niet bestreden door eiser.
4. Eiser kan zich niet vinden in de hoogte van de door verweerder opgelegde legesaanslag. Hij voert aan dat de tijdelijke woonunit niet voldoet aan één van de typen bouwwerken die zijn opgenomen in de door verweerder gehanteerde ROEB-lijst, althans redelijkerwijs niet geacht kan worden daaronder te vallen. Eiser wijst op het grote verschil tussen de werkelijke bouwkosten van € 12.500,00 en de bouwkosten berekend aan de hand van de ROEB-lijst van € 79.944,06. Op de zitting heeft eiser ter onderbouwing van zijn standpunt een koopovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt dat hij de tijdelijke woonunit heeft gekocht voor € 12.500,00. Gelet hierop is de legesheffing volgens eiser onredelijk en buiten proportioneel en had verweerder de werkelijke bouwkosten als uitgangspunt moeten nemen bij het bepalen van de verschuldigde leges.
5. Verweerder stelt dat de ROEB-lijst in dit geval voorziet in een passende categorie, omdat bij 1.6 de (tijdelijke) woonunit is genoemd. Slechts als de ROEB-lijst niet voorziet in een passende categorie, wordt uitgegaan van de in de aanvraag opgenomen en op redelijkheid getoetste bouwkosten. Verweerder wijst erop dat in verband met de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid niet van de in de Legesverordening 2017 en de daarbij behorende Tarieventabel geregelde werkwijze wordt afgeweken.
6. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de ROEB-lijst in dit geval voorziet in een categorie, omdat bij 1.6. van de ROEB-lijst de (tijdelijke) woonunit als categorie uitdrukkelijk wordt genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank is dus geen sprake van een geval waarin de Tarieventabel 2017 en de ROEB-lijst niet voorziet. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding om van de in de aanvraag opgenomen bouwkosten uit te gaan.
7. Dat brengt de rechtbank op eisers stelling dat zijn tijdelijke woonunit redelijkerwijs niet geacht kan worden onder deze categorie te vallen, gezien het grote verschil tussen de genormeerde bouwkosten en de werkelijke bouwkosten. Daarmee stelt eiser dat sprake is van een onredelijke belastingheffing.
8. In de gemeente Deurne wordt voor het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning leges geheven. Als heffingsmaatstaf voor het jaar 2017 is in de Tarieventabel 2017 als uitgangspunt gekozen voor genormeerde bouwkosten, te weten bouwkosten berekend op grond van de ROEB-lijst. Een heffingsmaatstaf (de wijze waarop wordt geheven) is in feite een verdelingsmechanisme, waarmee onder meer geborgd wordt dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld.
9. De wetgever in formele zin heeft de heffingsmaatstaf niet voor de gemeente ingevuld. Zoals ook blijkt uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad (HR) van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1174), heeft de wetgever aan de gemeente de bevoegdheid gegeven om, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en met inachtneming van de in de wet opgenomen beperkingen, zelf de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat de gemeente in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de plaatselijke praktijk van de belastingheffing. De gemeentelijke wetgever heeft dus bij het bepalen van de heffingsmaatstaf veel vrijheid. 10. Voor onverbindendverklaring is alleen plaats wanneer een regeling is getroffen die in strijd is met de wet of een algemeen rechtsbeginsel.
11. De twee vorige overwegingen brengen mee dat het de gemeente vrijstaat om als heffingsmaatstaf te kiezen voor genormeerde bouwkosten. De ROEB-lijst is gebaseerd op marktgegevens en wordt jaarlijks geactualiseerd. Dat heeft verweerder op de zitting verklaard en eiser heeft dat niet betwist. Een dergelijke heffingsmaatstaf is niet in strijd met de wet of een algemeen rechtsbeginsel. Het vaststellen van normatieve bouwkosten op een bedrag dat aanzienlijk hoger ligt dan de werkelijke kosten, betekent verder op zichzelf nog niet dat de rechter moet ingrijpen. Dat blijkt onder meer uit het recente arrest van de HR van10 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:689). 12. Nu zegt eiser dat de gekozen heffingsmaatstaf voor hem onredelijk uitpakt, omdat de genormeerde bouwkosten de werkelijke bouwkosten met 539% overschrijden. Wat eiser zegt, klopt echter in zoverre niet, omdat eiser niet de werkelijke bouwkosten met de genormeerde bouwkosten vergelijkt; hij vergelijkt de genormeerde bouwkosten met de door hem betaalde koopsom voor een al bestaand bouwwerk. Over werkelijke bouwkosten heeft eiser niets gesteld. Het betoog van eiser gaat daarom niet op.
13. Ook is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een willekeurige belastingheffing, nu verweerder aan alle aanvragers van een omgevingsvergunning waarbij sprake is van een passende categorie, leges in rekening brengt op basis van de normatieve kosten zoals die volgen uit de ROEB-lijst.
14. In zijn brief van 3 september 2019 beroept eiser zich nog op het gelijkheidsbeginsel. Hij stelt daartoe dat in dezelfde periode als waarin eiser een legesaanslag kreeg en dus onder de Legesverordening 2017, aan anderen legesaanslagen voor tijdelijke woonunits zijn opgelegd gebaseerd op de werkelijke bouwkosten. Eiser verwijst ter onderbouwing naar de bij zijn brief gevoegde bijlage.
15. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Uit de bijlage die eiser ter onderbouwing van zijn standpunt heeft bijgevoegd, blijkt dat in die zaak sprake is van een legesaanslag gebaseerd op de legesverordening van een ander jaar, namelijk de Legesverordening 2018. Van gelijke gevallen, zoals eiser meent, kan dan ook geen sprake zijn. Eiser heeft zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel onder de Legesverordening 2017 niet met andere stukken onderbouwd. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn betoog.
16. De rechtbank concludeert dat geen sprake is van een onredelijke of willekeurige belastingheffing. Uitgaande van de gehanteerde en toegestane heffingsmaatstaf, is een correct bedrag aan leges in rekening gebracht.
17. Het beroep is daarom ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.