ECLI:NL:RBOBR:2019:6699
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Legesheffing voor tijdelijke woonunit bij in aanbouw zijnde woning
In deze zaak heeft eiser, wonende in Vught, beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Vught, die hem een bedrag van € 1.302,45 aan leges in rekening heeft gebracht voor de behandeling van zijn aanvraag omgevingsvergunning voor de tijdelijke plaatsing van een woonunit bij zijn in aanbouw zijnde woning. De heffingsambtenaar heeft de hoogte van de leges bepaald aan de hand van de ROEB-lijst, die als uitgangspunt dient voor de berekening van leges. Eiser is van mening dat de leges niet op basis van de ROEB-lijst moeten worden berekend, maar op basis van de aannemingssom van de tweedehands woonunit die hij heeft gehuurd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 oktober 2019, waarbij eiser zelf aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, mr. A.G. Henriks.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de leges op een juiste manier heeft vastgesteld, waarbij de ROEB-lijst als uitgangspunt is genomen. De rechtbank wijst erop dat het hanteren van de ROEB-lijst niet onredelijk is, ook niet in het geval van een tweedehands woonunit. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de werkelijke bouwkosten lager zijn dan de door de heffingsambtenaar gehanteerde bouwkosten van € 33.950,–. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar binnen zijn bevoegdheden heeft gehandeld en dat de legesheffing niet in strijd is met de wet of algemene rechtsbeginselen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.
De uitspraak is openbaar gedaan op 20 november 2019, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.