In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen drie eisers en CZ Zorgkantoor, betreffende de afwijzing van hun aanvragen voor een verklaring gewaarborgde hulp (GWH). De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen van eiser A, eiser B en eiser C op respectievelijk 26 september 2018, 14 november 2018 en 18 maart 2019 zijn afgewezen door verweerder. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van 15 april 2019 en 2 mei 2019, waarin de bezwaren van de eisers ongegrond zijn verklaard, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de afwijzingen van de aanvragen voor GWH niet kunnen worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze niet gericht zijn op een rechtsgevolg. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de bezwaren van de eisers niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 en moet verweerder aan ieder van de eisers het griffierecht van € 46,00 vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.