ECLI:NL:RBOBR:2019:6503

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
7913073 / 19-364
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de rechtsgeldigheid daarvan in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Peijnenburg’s Koekfabrieken B.V. en een werknemer, hierna aangeduid als [werknemer]. De werknemer was op staande voet ontslagen door de werkgever, die stelde dat de werknemer heimelijk bedrijfseigendommen had meegenomen en zich schuldig had gemaakt aan diefstal. De werknemer betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en voerde aan dat hij geen opzet had en dat de werkgever niet-ontvankelijk was in haar verzoek om schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een dringende reden. De kantonrechter weegt daarbij de persoonlijke omstandigheden van de werknemer mee, zoals zijn lange dienstverband en zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank wees het verzoek van de werkgever tot gefixeerde schadevergoeding af, maar kende wel de kosten van het recherchebureau toe, omdat deze in verband stonden met het ontslag.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zaaknummer: 7905848 \ EJ VERZ 19-358
Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 7913073 / EJ VERZ 19-364
Beschikking van 22 oktober 2019
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Peijnenburg’s Koekfabrieken B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Geldrop,
verzoekster,
gemachtigde: mr. P.F. Keuchenius,
tegen:
[werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.M.F.A. Paulussen, werkzaam bij ARAG SE Nederland.
Partijen zullen hierna “Peijnenburg” en “ [werknemer] ” worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Peijnenburg heeft een verzoek gedaan om [werknemer] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding op de voet van artikel 7:677 lid 2 BW. Peijnenburg heeft haar verzoek aangevuld en tevens een verzoek gedaan om [werknemer] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding op de voet van artikel 7:661 BW. [werknemer] heeft een verweerschrift en een herziene versie van het verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 12 september 2019 heeft een zitting plaatsgevonden, waar deze zaak samen met de zaak 7905848 / EJ VERZ 19-358 is besproken. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigde van Peijnenburg heeft pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
1.3.
Tot slot is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] , geboren [geboortedatum] , is op 1 november 1989 in dienst getreden bij Peijnenburg. De laatste functie die [werknemer] vervulde, is die van hoofd bedrijfsbureau, met een salaris van € 3.750,06 bruto.
2.2.
[werknemer] is arbeidsongeschikt sinds 1 september 2017.
2.3.
Op zaterdag 9 maart 2019 was [werknemer] in het pand van Peijnenburg aanwezig en heeft hij een bezem en een trekker van Peijenburg me naar huis genomen.
2.4.
Op zondag 12 mei 2019 was [werknemer] in het pand van Peijnenburg aanwezig en heeft hij diverse goederen (onder andere koeken) meegenomen.
2.5.
Op 14 en 15 mei 2019 heeft Peijnenburg met [werknemer] gesproken over (onder andere) het meenemen van de koeken op zondag 12 mei 2019.
2.6.
Op 16 mei 2019 is [werknemer] door Peijenburg op staande voet ontslagen. Peijenburg heeft dit ontslag op staande voet aan [werknemer] bevestigd bij brief van 16 mei 2019. In deze brief is, onder andere, het volgende vermeld:
“Op de camerabeelden van afgelopen zondag 12 mei 2019 is te zien dat jij, terwijl ons bedrijf gesloten is, op de productielocatie in Geldrop het gebouw binnenkomt, naar het magazijn loopt, een tweetal dozen meeneemt en klaarzet bij de uitgang. Vervolgens open je met een sleutel een afgesloten vertrek van de afdeling marketing. Je loopt naar binnen en neemt hier ook een aantal dozen weg. Daarmee loop je naar buiten. Kort daarna kom je weer terug om de andere twee dozen, die je had klaargezet, mee te nemen. Je had hiervoor van niemand toestemming gevraagd of gekregen.
Ook is op deze camerabeelden te zien dat jij op zaterdag 9 maart 2019, terwijl het bedrijf gesloten is, het bovengenoemde gebouw binnenkomt een aantal zaken meeneemt en weer vertrekt. Dit blijken een nieuwe bezem en een trekker te zijn. Kort daarop schaf jij via ons bedrijf een ophangsysteem aan voor de desbetreffende zaken. Je had hier vooraf aan ons geen toestemming gevraagd of gekregen. Achteraf heb je gevraagd het bedrag van het ophangsysteem met je salaris te verrekenen. Je hebt niets over de door jou meegenomen andere materialen gezegd.
Naar aanleiding van deze beelden hebben wij jou ondervraagd en zijn wij verder onderzoek gaan doen. We hebben op grond van elektronisch geregistreerde gegevens (toegang via een pasjessysteem) vastgesteld dat jij in het jaar 2018 en ook in het jaar 2017 met grote regelmaat op zaterdag of zondag, in elk geval in het weekend terwijl het bedrijf gesloten is, in het gebouw bent geweest. Dit zijn bezoeken los van de keren dat je voor je werk aanwezig was in het weekend (voor weekenddienst, voorraadtellingen, vegen binnenterrein). Er draaiden toen geen camera’s. We hebben je ondervraagd over al deze bezoeken, dat zijn er zo’n 28 stuks in 2018 en 4 in 2019, in het weekend terwijl ons bedrijf gesloten is. Jij weet hier over niets anders te vertellen dan dat je dit niet meer weet, dat je wel eens je bril bent vergeten en of iets wilt uitprinten. Wij kunnen dit niet als een geloofwaardige verklaring aanmerken. Over de dozen die je afgelopen zondag hebt meegenomen heb je erkend dat je dat zonder toestemming hebt gedaan en je hebt je excuses hiervoor aangeboden. Je hebt verklaard dat je deze dozen zou hebben meegenomen ten behoeve van [vereniging X.] en [voetbalclub Y.] . We hebben hier nader onderzoek naar gedaan. [vereniging X.] is hiermee niet bekend. Van de voetbalclub die je noemt weet jij geen naam. Wij hebben meerdere voetbalclubs gebeld maar geen voetbalclub kunnen vinden die bekend is met jouw leveringen. (…)
Zelfs als je onze voorraden, deels van de afdeling marketing, ten behoeve van deze instellingen uit ons gebouwen hebt meegenomen, welk doel wij dus niet hebben kunnen vaststellen, is dat absoluut niet toegestaan. Als wij deze of dergelijke instellingen in natura zouden willen sponsoren, dan gebeurt dat uitsluitend openlijk en met toestemming van de directie of plantmanagement. Het gaat niet aan om dit zonder toestemming te doen en op de heimelijke wijze die jij daarvoor kennelijk uitkiest.
In de twee gesprekken die wij hebben gehad over bovenstaande feiten heb jij deze onvoldoende kunnen verklaren of toelichten. Over jouw veelvuldige bezoeken in het weekend aan ons bedrijf, ook in de periode dat jij zelf ziek was en dus tijdens werkuren niet aanwezig was, maar in het weekend kennelijk wel, weet jij niets zinnigs te verklaren. (…)
Wij hebben vastgesteld dat jouw bezoeken In het weekend met grote regelmaat precies plaatsvinden op het moment dat in de groepsapp van de weekendcontroles, waarvan jij deel uitmaakt, is vastgesteld dat er juist controle is geweest en de weekenddienst het bedrijf verlaten heeft. Jouw bezoek vond dus regelmatig na die controle plaats, op het moment dus dat jij weet dat er geen controle meer plaatsvindt omdat hij al heeft plaatsgehad.
(…)
Wij stellen de volgende zaken vast. Je komt, zelfs ook tijdens jouw arbeidsongeschiktheid, op het moment ons bedrijf binnen dat jij daar niets te zoeken hebt. Je neemt heimelijk bedrijfseigendommen mee. Je doet dit niet één keer, maar herhaaldelijk. Het gaat niet om verwaarloosbare hoeveelheden. Je kunt geen redelijke verklaring geven voor jouw talrijke andere bezoeken in het weekend als ons bedrijf gesloten is. Je verklaring dat jij voorraden meeneemt om aan derden te verstrekken kunnen we niet als een gerechtvaardigde verklaring voor jouw gedrag aanmerken Dat geld ook voor jouw verklaring dat je het weekend een nieuwe trekker en een nieuwe bezem ophaalt, meeneemt en niet terug brengt en via ons bedrijf daarvoor een ophang systeem laat bestellen.
Het heimelijk meenemen van tenminste vier dozen voorraad uit het magazijn en van de afdeling marketing merken wij aan als een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het heimelijk meenemen van een trekker en een bezem uit het magazijn om je die vervolgens toe te eigenen merken wij aan als een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het, mede in dit licht, door jou in gebreke blijven met verklaren wat het doel is van jouw vele andere heimelijke bezoeken, op weekenddagen, nota bene onder meer tijdens jouw arbeidsongeschiktheid, aan ons bedrijf op tijdstippen opvallend vaak na de weekendcontrole, door een collega, van de afloop waarvan jij in de app-groep telkens op de hoogte wordt gehouden, doet ons vertrouwen in jou als hoofd bedrijfsbureau vervallen. Ons vertrouwen in jou raakt verder aangetast door jouw suggestie dat wij gegevens zouden hebben gemanipuleerd over jouw bezoeken die blijken uit de elektronische registratie.
Gezien al het bovenstaande verlenen wij jou ontslag op staande voet. (…)”
2.7.
Na het ontslag heeft [werknemer] (een aantal van) de door hem meegenomen zaken op het parkeerterrein van Peijnenburg achtergelaten.
2.8.
Bij beslissing van 17 juli 2019 van het UWV is vastgesteld dat door Peijnenburg voldoende re-integratie inspanningen zijn verricht.
2.9.
Bij beslissing van 20 augustus 2019 is [werknemer] door het UWV een WIA-uitkering (loongerelateerde WGA-uitkering) toegekend per 30 augustus 2019 van € 3.503,27 per maand inclusief vakantiegeld.

3.Het verzoek

3.1.
Na wijziging van haar verzoek ter zitting heeft Peijnenburg verzocht [werknemer] te veroordelen tot betaling van:
I. de vergoeding wegens onregelmatige opzegging als bedoeld in art. 7:677 lid 2 BW
ad € 3.750,06 bruto;
II. schadevergoeding op de voet van art. 7:661 BW ad € 1.625,38;
III. alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2019.
3.2.
Aan dit verzoek legt Peijnenburg ten grondslag – kort gezegd – dat [werknemer] , gelet op zijn onacceptabele gedragingen, Peijnenburg een dringende reden heeft gegeven om hem op staande voet te ontslaan. De opzegtermijn voor [werknemer] bedraagt 1 maand, zodat de schadeloosstelling ex art. 7:677 lid 2 BW één maandsalaris vermeerderd met 8% vakantietoeslag bedraagt. Daarnaast heeft zij kosten ter vaststelling van de diefstallen c.q. aansprakelijkheid van [werknemer] gemaakt waarvoor [werknemer] op grond van artikel 7:661 BW aansprakelijk is nu het schade is die bij Peijnenburg is ontstaan door opzet en/of roekeloosheid van [werknemer] . De kosten van het particuliere recherchebureau ISP bedragen € 1.625,38; Peijnenburg verzoekt betaling van dit bedrag van [werknemer] op grond van artikel 7:661 BW.

4.Het verweer

4.1.
[werknemer] verweert zich tegen het verzoek. Primair stelt hij dat Peijnenburg niet-ontvankelijk moet worden verklaard, subsidiair stelt hij dat het verzoek om ten laste van hem een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst en een schadevergoeding toe te kennen, moet worden afgewezen.
4.2.
[werknemer] voert daartoe – samengevat – aan dat het verzoekschrift aanvankelijk is ingediend door Koninklijke Peijnenburg B.V. Hij heeft geen arbeidsovereenkomst met deze rechtspersoon. Op 24 juli 2019 heeft mr. Keuchenius verzocht de naam van Koninklijke Peijnenburg B.V. te vervangen door Peijnenburg. De termijn om een verzoekschrift in te dienen vervalt twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd; het verzoekschrift is daarmee ingediend na het verstrijken van de vervaltermijn waardoor Peijnenburg niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Het procesreglement biedt gelegenheid om reeds ingediende verzoekschriften te verbeteren, aan te vullen of te verduidelijken; dit kan enkel zien op de inhoud van het verzoek. Niet bedoeld kan zijn dat hiermee ook de partij, die het verzoekschrift heeft ingediend, na afloop van de vervaltermijn kan worden gewijzigd in een andere partij.
Voor zover moet worden aangenomen dat het verweerschrift door Peijnenburg is ingediend op 15 juli 2019, betwist [werknemer] dat er sprake is van dringende reden en een terecht ontslag op staande voet. Voor zover aangenomen moet worden dat [werknemer] Peijnenburg een dringende reden heeft verschaft, is geen sprake van opzet of schuld van [werknemer] . Voor zover aanleiding bestaat tot het toekennen van de verzochte vergoedingen, heeft te gelden dat Peijnenburg de hoogte van de vergoedingen niet juist heeft bepaald.

5.De beoordeling

niet-ontvankelijkheid
5.1.
Het beroep van [werknemer] op niet-ontvankelijkheid van Peijnenburg kan niet slagen. Peijnenburg heeft onweersproken gesteld dat de gemachtigde van [werknemer] in haar brieven van 23 en 26 juli 2019 is uitgegaan van een verzoek afkomstig van de werkgever. Daar komt bij dat de ontslagbrief van 16 mei 2019 op briefpapier van Koninklijke Peijnenburg is opgesteld, maar dat [werknemer] zijn verzoekschrift tot betaling van diverse vergoedingen in verband met dit (volgens hem ten onrechte) verleende ontslag richt tot Peijnenburg. Uit het handelen van [werknemer] blijkt dat hij uitgaat van vereenzelviging, hij is niet in zijn belangen geschaad door de correctie in de naamgeving na het indienen van de vervaltermijn.
gefixeerde schadevergoeding
5.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [werknemer] moet worden veroordeeld tot betaling aan Peijnenburg van de gefixeerde schadevergoeding in verband met het door Peijnenburg aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet. Beoordeeld moet dus worden of [werknemer] op 16 mei 2019 terecht op staande voet is ontslagen door Peijnenburg.
5.3.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Omdat het ontslag op staande voet een uiterste middel is, stelt de wet daaraan strenge eisen. Deze zijn terug te vinden in artikel 7:677 lid 1 BW: de opzegging moet onverwijld zijn en vergezeld gaan van mededeling van de reden voor ontslag die bovendien als dringende reden moet gelden.
5.3.
Het standpunt van [werknemer] dat de opzegging niet onverwijld heeft plaatsgevonden, wordt verworpen. Peijnenburg diende na het zien van de camerabeelden op 13 mei 2019 de gelegenheid te hebben om een onderzoek in te stellen. Op 14 en 15 mei 2019 hebben gesprekken met [werknemer] plaatsgevonden. Na afronding van het onderzoek en de rapportering daarvan aan de directie heeft besluitvorming plaatsgehad. De volgende dag, 16 mei 2019, is [werknemer] op staande voet ontslagen. Dat enige tijd vereist is geweest voor het uitvoeren van het onderzoek en besluitvorming is niet onbegrijpelijk, nu op Peijenburg de verplichting rust om zorgvuldig te handelen. Van een gebrek aan voortvarendheid is derhalve geen sprake. Dat Peijnenburg ook het wegnemen van de bezem en trekker in maart 2019 bij het ontslag op staande voet in mei 2019 heeft meegenomen, maakt dit niet anders.
5.4.
Naast een onverwijlde opzegging, moet sprake zijn van een dringende reden. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW beschouwd, zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Een dringende reden zal onder andere aanwezig geacht kunnen worden wanneer de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt (artikel 7:678 lid 2 onder d BW). Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dienen alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking te worden genomen (zie o.a. HR 21 januari 2000, JAR 2000/45). Hierbij moeten de aard en ernst van de aangevoerde dringende reden worden afgewogen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Relevant daarbij zijn aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer zijn werk heeft vervuld en ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Ook indien de gevolgen van een ontslag op staande voet ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst was gerechtvaardigd. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
5.5.
Peijnenburg stelt dat sprake is van diefstal, [werknemer] ontkent dat en stelt daartoe dat hij niet de intentie had om de goederen toe te eigenen. De kantonrechter oordeelt als volgt.
Het hanteren van een strafrechtelijk begrip brengt niet met zich mee dat Peijnenburg de bestanddelen van de strafrechtelijke delictsomschrijving dient te bewijzen. Vereist is slechts dat het voor [werknemer] aanstonds duidelijk is welke (dringende) reden tot de opzegging heeft geleid, derhalve welke feiten en gedragingen aan het ontslag ten grondslag liggen. Uit de ontslagbrief van 16 mei 2019 blijkt dat aan die eis is voldaan; Peijnenburg noemt het heimelijk meenemen van tenminste vier dozen voorraad en een bezem en trekker als dringende reden. Peijnenburg noemt voorts nog de heimelijke bezoeken in het weekend zonder goede verklaring en de suggestie van [werknemer] dat zij gegevens zou hebben gemanipuleerd als omstandigheden die haar vertrouwen in hem hebben aangetast c.q. hebben doen vervallen. Zie hiervoor onder andere het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:290).
5.6.
Dat [werknemer] tenminste vier dozen voorraad en een bezem en trekker heeft meegenomen, staat vast. [werknemer] erkent dit. [werknemer] stelt dat hij uit hoofde van zijn functie en rol binnen Peijnenburg verantwoordelijk was voor het verstrekken van de koek aan de relaties en het verdelen van producten tussen instanties of bedrijven, dat hij in dat kader is benaderd door [vereniging X.] en [voetbalclub Y.] met het verzoek om sponsoring en dat hij daarom op 12 mei 2019 goederen voor de sponsoring van deze beide instanties heeft opgehaald bij Peijnenburg. Peijnenburg betwist dat het verstrekken van koek (in het kader van promotie-activiteiten) tot de functie van [werknemer] behoorde. De gang van zaken bij sponsoraanvragen is bij Peijnenburg vanaf tenminste 2013 vastgelegd in een schriftelijk protocol. Incidenteel worden, in afwijking van die regeling, kleine aanvragen wel eens direct door de afdeling marketing of de plantmanager afgehandeld, maar nooit zal of mag personeel, ook niet het hoofd bedrijfsbureau, op eigen gezag en zonder overleg met en toestemming van directie, plantmanager of productieleider, producten meenemen, aldus Peijenburg.
5.7.
In de functieomschrijving van [werknemer] (productie 1 bij verweerschrift), noch in het overzicht dat hij heeft opgesteld van zijn taken en betrokkenheden (productie 4 bij verzoekschrift) is opgenomen dat [werknemer] verantwoordelijk was voor sponsoring en/of het verstrekken van producten aan derden. De stelling van [werknemer] dat het verstrekken van goederen in het verleden ook op deze manier gebeurde en dat hij van zijn vroegere leidinggevenden mondelinge goedkeuring zou hebben gekregen, is door Peijnenburg gemotiveerd betwist. De stelling van [werknemer] dat hij zich niet bewust was van enige beleid op dit punt, is gelet op de functie van [werknemer] – Hoofd Bedrijfsbureau – niet geloofwaardig. Er kan daarom vanuit worden gegaan dat [werknemer] zonder toestemming, zonder dat iemand daarvan op de hoogte was en in strijd met het protocol van Peijnenburg, dozen voorraad heeft meegenomen. Ook voor de trekker en bezem geldt dat deze zonder toestemming en zonder dat iemand daarvan op de hoogte was zijn meegenomen. Ook achteraf heeft [werknemer] het meenemen van deze goederen niet gemeld of verantwoord.
5.8.
De kantonrechter stelt voorop dat in beginsel van Peijnenburg in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij tolereert dat een medewerker zonder toestemming, zonder dat iemand daarvan op de hoogte was en in strijd met het geldende protocol goederen meeneemt. Bij beantwoording van de vraag of sprake is van een dringende reden die maakt dat dat van Peijnenburg redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, moeten echter ook de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in de beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van [werknemer] , zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (HR 12 februari 1999, nr. 16732, NJ 1999, 643).
5.9.
De bezem en de trekker heeft [werknemer] al in maart 2019 meegenomen. Kennelijk zag Peijenburg op dat moment onvoldoende aanleiding om hem daarover te bevragen. Na het meenemen van de dozen voorraad heeft Peijnenburg wel direct actie ondernomen. Gelet op de sponsoraanvragen van [vereniging X.] en [voetbalclub Y.] (producties 7 en 8 bij het verzoekschrift) is de kantonrechter voldoende overtuigd van de goede bedoelingen van [werknemer] in deze, in die zin dat hij de dozen voorraad niet voor zichzelf maar voor de genoemde instanties heeft meegenomen. Daarbij komt de lengte van het dienstverband (bijna 30 jaar) en het feit dat [werknemer] ten tijde van het ontslag bijna twee jaar arbeidsongeschikt was en het einde van de wachttijd (29 augustus 2019) in zicht was. Voorts wordt meegewogen dat hoewel [werknemer] geen goede verklaring heeft gegeven voor de veelvuldige bezoeken in het weekend aan het pand van Peijnenburg, niet gebleken is dat hij zich tijdens die bezoeken schuldig heeft gemaakt aan strafbare of anderszins ontoelaatbare handelingen, terwijl [werknemer] onbetwist heeft aangevoerd dat op zijn functioneren in die bijna dertig jaar niets aan te merken is geweest. Tenslotte zijn de financiële gevolgen voor [werknemer] groot; hij komt door het ontslag op staande voet niet in aanmerking voor een ziektewetuitkering, en de re-integratie – en daarmee zijn kansen op werk – zijn gestagneerd. Hierdoor zal een ontslag op staande voet voor [werknemer] grote nadelige financiële gevolgen hebben.
De kantonrechter komt daarom, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, tot de conclusie dat er geen sprake is geweest van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Peijnenburg kan dan ook geen aanspraak maken op de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 en lid 3 onder a BW. Het verzoek zal op dit punt worden afgewezen.
recherchekosten
5.10.
Peijnenburg heeft daarnaast een schadevergoeding in verband met de gemaakte kosten voor het recherchebureau ISP verzocht.
5.11.
[werknemer] stelt zich op het standpunt dat dit verzoek niet kan worden behandeld in deze procedure, omdat er geen samenhang is met het einde van de arbeidsovereenkomst. Voorts is niet voldaan aan de eisen van artikel 7:661 BW. Ingevolge dat artikel is vereist dat de schade is toegebracht door de werknemer aan de werkgever, maar Peijnenburg heeft geen schade geleden, de factuur is immers gericht aan Koninklijke Peijnenburg BV. Ook aan de overige vereisten van artikel 7:661 BW is niet voldaan. Het is immers de keuze van Peijnenburg zelf geweest om deze kosten te maken en de gesprekken in Geldrop te laten plaatsvinden. Peijnenburg had hem ook in een persoonlijk onderhoud kunnen vragen naar de gestelde gebeurtenissen. De factuur komt overigens zeer onredelijk voor, het merendeel van de factuur ziet op vergoeding van reistijd en reiskosten.
5.12.
Anders dan [werknemer] is de kantonrechter van oordeel dat er wel degelijk samenhang is met het door Peijnenburg gewenste einde van de arbeidsovereenkomst. Peijnenburg wenst de arbeidsovereenkomst te beëindigen in verband met (onder andere) het wegnemen door [werknemer] van goederen, en in verband met dat wegnemen van die goederen is het recherchebureau ingeschakeld.
5.13.
De kantonrechter is verder van oordeel dat Peijnenburg de noodzaak van het inschakelen van een recherchebureau voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Peijnenburg werd geconfronteerd met camerabeelden waarop te zien was dat [werknemer] , in het weekend en zonder toestemming van Peijnenburg, goederen meenam. Peijnenburg had er daarom belang bij dit zo snel mogelijk nader te onderzoeken. ISP heeft haar factuur gespecificeerd. De kantonrechter acht de gemaakte kosten redelijk en ziet geen aanleiding deze te matigen. De onderzoekskosten komen als schade voor vergoeding in aanmerking. Dat de factuur is gericht aan Koninklijke Peijnenburg maakt dit niet anders, nu hiervoor reeds is overwogen dat [werknemer] zelf ook uitgaat van vereenzelviging. Peijnenburg heeft bovendien gesteld dat kosten van vennootschappen intern worden doorbelast en dit is door [werknemer] niet, althans onvoldoende, betwist. De gevorderde schadevergoeding zal gezien het voorgaande worden toegewezen tot een bedrag van € 1.625,38. Peijnenburg vordert de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juli 2019, te weten de dag van indiening van het onderhavige verzoekschrift. Deze rente komt voor toewijzing in aanmerking.
proceskosten
5.14.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, nu partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [werknemer] aan Peijnenburg te betalen van € 1.625,38, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juli 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten dient te dragen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter en op 22 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.