ECLI:NL:RBOBR:2019:593

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
18_1603
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en niet indienen van benodigde stukken

Op 31 januari 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van verweerder van 6 juni 2018. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres was verplicht griffierecht te betalen, maar heeft dit niet gedaan. De griffier heeft eiseres meerdere keren verzocht om het griffierecht te voldoen, maar dit is niet gebeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht is geheven bij brieven die zijn verzonden naar het door eiseres opgegeven adres, en dat het griffierecht niet tijdig is voldaan. Eiseres heeft geen verontschuldiging gegeven voor dit verzuim, waardoor het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat eiseres ook in verzuim is geweest om binnen de gestelde termijn een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft over te leggen. Eiseres heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om dit te herstellen. Hierdoor is het beroep ook om deze reden kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken verzet in te stellen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/1603

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 6 juni 2018 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb € 46,00. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3. Eiseres heeft bij het instellen van haar beroep een correspondentieadres opgegeven te Helmond. De griffier heeft bij per gewone post verzonden brief aan dat adres aan eiseres verzocht het griffierecht te betalen. Het griffierecht is daarna niet voldaan. De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 4 augustus 2018 aan dat adres eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Daarbij is zij gewezen op het risico van niet-ontvankelijk-verklaring. Uit de track-and-trace-gegevens van PostNL is gebleken dat de brief op 3 september 2018 retour is gekomen bij de rechtbank, met als reden dat het poststuk niet is afgehaald. Het niet afhalen van een poststuk, waarvan een afhaalbericht op het adres van eiseres is achtergelaten, komt voor rekening en risico van eiseres.
4. Na raadpleging van het adres van eiseres in de Basisregistratie Personen ter controle of de rechtbank gebruik heeft gemaakt van het juiste adres, is voorts gebleken dat eiseres in dit systeem staat vermeld als zijnde (voor de datum van het indienen van het beroepschrift) geëmigreerd. Een (ander) adres van inschrijving is niet vermeld.
5. Op grond van het voorgaande moet worden vastgesteld dat het griffierecht is geheven bij brieven die zijn verzonden aan het door eiseres zelf opgegeven adres en dat het griffierecht niet (tijdig) is voldaan. Eiseres heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.
6. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Verder merkt de rechtbank op dat eiseres, gelet op de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb, ook in verzuim is geweest binnen de gestelde termijn een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft over te leggen. Bij brief van 4 juli 2018 is eiseres gewezen op dit verzuim en is zij verzocht om het uiterlijk binnen vier weken na datum van verzending te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien eiseres niet aan dit verzoek voldoet, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Eiseres heeft hierop niet gereageerd.
8. Het beroep is ook daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, rechter, in aanwezigheid van M.A.M. Sackers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.