Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 september 2019 in de zaak tussen
[naam] , te [woonplaats] , eiser
het Dagelijks Bestuur van het Waterschap De Dommel, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
28 november 2017, waarbij telkens geconstateerd is dat artikel 6.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Waterwet werd overtreden, is besloten om een last onder dwangsom op te leggen. Dit is gedaan bij besluit van 14 december 2017.
Daarmee werd volgens verweerder niet voldaan aan de bij besluit van 14 december 2017 opgelegde last. Dit heeft geleid tot een invorderingsbesluit van 9 april 2018.
26 april 2018 niet veegschoon. Over het gehele terrein waren op de bodem voer-, mest- en zandresten aanwezig. Ook werden meerdere plassen met vloeistof waargenomen met een hoog EGV. Ook bevatte de geul die hemelwater van het terrein afwatert een bruine vloeistof met een EGV van 6.350 tot 6.820 µS/cm. Op de locatie waar de geul overgaat in de kavelsloot werd een EGV van 9.150 µS/cm gemeten. Omdat het op 26 april 2018 droog weer was, heeft op 30 april 2018 een hercontrole plaatsgevonden. Op die dag was het terrein blijkens het controlerapport niet opgeschoond. Het terrein verkeerde in nog slechtere staat van onderhoud dan op 26 april 2018. Op de locatie waar de geul overloopt op de kavelsloot werd een EGV gemeten van 1.547 µS/cm. Daarmee werd volgens verweerder wederom niet aan de bij besluit van 14 december 2017 opgelegde last voldaan. Hierop heeft verweerder het primaire besluit genomen.
De beroepsgrond faalt.
4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1152. Volgens hem is in dit geval sprake van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in die conclusie op grond waarvan de verbeurde dwangsom niet geïnd kan worden.
Uit het dwangsombesluit van 14 december 2017 blijkt dat de bij dat besluit opgelegde last er op ziet dat geen afstroming plaatsvindt van vervuild hemelwater en/of afvalwater naar de kavelsloot. Daarbij wordt door verweerder getoetst op het punt waar de kavelsloot begint. Op 26 april 2018 is door inspecteurs van verweerder, blijkens het controlerapport van 23 mei 2018, vastgesteld dat op het punt waar de kavelsloot begint een EGV in het water is gemeten van 9.150 µS/cm. Op 30 april 2018 is op datzelfde punt een EGV gemeten van 1.547 µS/cm. Uit de stukken blijkt verder dat schoon oppervlaktewater in het algemeen een EGV heeft van ongeveer 400 µS/cm. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de meet- en onderzoeksgegevens in het controlerapport van 23 mei 2018. Nu hieruit blijkt dat op het punt waar de kavelsloot begint vervuild hemelwater en/of afvalwater afstroomde vanuit de op het perceel aanwezige geul, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aan de bij besluit van 14 december 2017 opgelegde last heeft voldaan. Verweerder is dan ook terecht tot invordering van de verbeurde dwangsom overgegaan.
De beroepsgrond faalt.
Beslissing
mr. J. Huijben, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 30 september 2019.