ECLI:NL:RBOBR:2019:4971
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waardering onroerende zaken in het bestuursrecht met betrekking tot agrarische objecten en de gevolgen van veranderende regelgeving
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van onroerende zaken, specifiek agrarische objecten, voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser, eigenaar van twee agrarische objecten in de gemeente Meierijstad, heeft beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarden door de heffingsambtenaar van de gemeente. De waarden waren vastgesteld op € 590.000 en € 711.000 per waardepeildatum 1 januari 2017. Eiser betwistte deze waarden en stelde dat de objecten een waarde van nihil of zelfs negatief hadden, onderbouwd door de veranderende marktomstandigheden en regelgeving in de agrarische sector.
De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Eiser heeft aangevoerd dat de waarde van de stallen is gedaald door strenge eisen van de provincie Noord-Brabant en de veranderende marktomstandigheden. Verweerder heeft in zijn verweerschrift de waarden verdedigd, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem verdedigde waarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door verweerder gebruikte taxatiewijzers niet adequaat waren toegepast op de specifieke situatie van eiser.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de waarde van de objecten vastgesteld op € 450.000 en € 650.000, en de aanslagen onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig verminderd. De rechtbank heeft ook bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 46 moet worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van individuele omstandigheden bij de waardering van onroerende zaken in de agrarische sector en de noodzaak voor verweerders om adequaat bewijs te leveren voor hun waarderingen.