Overwegingen
Relevante feiten en omstandigheden
Eiser was werkzaam als verkoopmedewerker bij een bouwmarkt voor gemiddeld 36,10 uur per week. Op 16 april 2016 heeft hij zich ziek gemeld vanwege een gebroken (rechter)enkel, als gevolg van een misstap op het werk. Op 1 mei 2016 is eiser ziek uit dienst gegaan. Hij is per 2 mei 2016 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de ZW.
Bij de Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWB) is vastgesteld dat eiser op 17 april 2017 vanwege zijn beperkingen ongeschikt is voor zijn laatst verrichte werk en dat hij met reguliere arbeid minder dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende in dat werk. Eisers ZW-uitkering is daarom voortgezet.
3. Op 2 januari 2018 heeft eiser een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan. De daarop volgende verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling heeft geleid tot de bij procesverloop vermelde besluitvorming.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit I gehandhaafd omdat eiser per 7 februari 2018 meer dan 65%, namelijk 100%, van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Die verdiencapaciteit is gebaseerd op de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133) en samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050). Daarom komt eiser, met inachtneming van een uitlooptermijn, per 9 maart 2018 (een maand en een dag na het primaire besluit I) niet meer in aanmerking voor een ZW-uitkering.
5. Het primaire besluit II is eveneens gehandhaafd bij het bestreden besluit omdat eiser de wachttijd van 104 weken alvorens recht kan ontstaan op een WIA-uitkering niet heeft volgemaakt.
6. Eiser heeft in het beroepschrift verzocht om alles wat hij in bezwaar heeft aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen. Hij heeft daarbij niet vermeld in welk opzicht, in zijn visie, de reactie van verweerder in het bestreden besluit ontoereikend was. Zo’n algemene verwijzing is onvoldoende om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op moet ingaan. De rechtbank richt zich dus op wat eiser in beroep heeft aangevoerd.
7. Eiser voert aan dat verweerder de WIA-beoordeling ten onrechte heeft gebruikt om de ZW-uitkering voor het einde van de wachttijd te beëindigen. Volgens eiser heeft verweerder hiermee misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid, zodat de onderhavige besluitvorming is in strijd is met het verbod op ‘détournement de pouvoir’. Eiser wijst daarbij op een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 oktober 2017 (ECLI:NL:RBGEL:2017:5031). Hierdoor loopt eiser aanspraken mis, die hij wel zou hebben als hij de wachttijd wel had volbracht. Ten aanzien van de ZW-beoordeling voert eiser aan dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten. Onder verwijzing naar een overgelegde brief van klinisch psycholoog P. Schalken van 13 februari 2019, stelt eiser dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat. Verder vindt eiser dat hij vanwege de aangenomen beperkingen op autorijden en fietsen (item 2.10), ook beperkt had moeten worden geacht ten aanzien van zitten tijdens het werk (item 5.2). 8. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde
( a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en
( b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel geldt dat indien de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, hij recht heeft op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
9. Op grond van artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA geldt een wachttijd van 104 weken voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet. Bij deze wachttijd worden onder meer in aanmerking genomen perioden waarin recht bestaat op ziekengeld als bedoeld in de Ziektewet en die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
10. De rechtbank is allereerst van oordeel dat, anders dan eiser stelt, van misbruik door verweerder van zijn bevoegdheden (‘détournement de pouvoir’) geen sprake is. Verweerder was bevoegd tot een herbeoordeling van eisers recht op ZW-uitkering – ook kort voordat de Wet WIA-wachttijd zou zijn verstreken – en heeft precies dat gedaan. Niet valt in te zien waarom hij daarvoor geen aanleiding heeft mogen zien of daarbij geen gebruik heeft mogen maken van medische en arbeidskundige rapportages die in eerste instantie voor een Wet WIA-beoordeling zijn opgemaakt. Daarbij komt dat beide beoordelingen in dit geval - waarin wat betreft de ZW-beoordeling artikel 19aa van de ZW van toepassing is - inhoudelijk feitelijk op hetzelfde neerkomen en op elkaar aansluiten. De door eiser genoemde uitspraak van de rechtbank Gelderland leidt – wat daar verder ook van zij – reeds niet tot een ander oordeel omdat daarin is overwogen dat verweerder in die zaak kennelijk aan een Wet WIA-beoordeling wilde ontkomen, terwijl verweerder die in de onderhavige zaak nu juist wel heeft verricht, inclusief inhoudelijk medisch en arbeidskundig onderzoek, en die inhoudelijke beoordeling is gebruikt bij de beoordeling van het recht op ZW-uitkering. Deze beroepsgrond faalt. Overigens merkt verweerder in het verweerschrift terecht op dat bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling in het kader van de Eerstejaars ZW-beoordeling van 16 augustus 2017, anders dan eiser stelt, wel heeft aanbevolen om een toetsing verbetering belastbaarheid 2e ziektejaar (TVB2) te doen. Ook is in het daarop volgende besluit van 16 november 2017, waarbij de ZW-uitkering is voortgezet, uitdrukkelijk vermeld dat er een herbeoordeling kan plaatsvinden.
11. Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van misbruik van bevoegdheid, komt zij toe aan de vraag of eisers ZW-uitkering terecht per 9 maart 2018 is beëindigd, en in het verlengde daarvan de vraag of eiser dientengevolge de wachttijd niet heeft volbracht.
12. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluit over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) (B&B). Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
13. De rechtbank acht verweerders onderzoek voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat de verzekeringsarts de dossiergegevens heeft bestudeerd, waaronder het ZW-dossier. Eiser is gezien tijdens het spreekuur van 22 januari 2018, waarbij een anamnese (inclusief dagverhaal) is afgenomen en eiser lichamelijk en psychisch/observerend is onderzocht. Ook is daarbij de door eiser aangeleverde informatie van zijn huisarts betrokken. In bezwaar heeft de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) het ZW-dossier en de primaire beoordeling bestudeerd. Daarnaast is eiser gezien op de hoorzitting van 24 juli 2018, waarbij een anamnese is afgenomen, de enkel van eiser is onderzocht en de verzekeringsarts B&B zich een indruk heeft gevormd van eisers psychische gesteldheid. Verder is kennisgenomen van de door eiser in bezwaar overgelegde informatie van de behandelend sector. Ook heeft de verzekeringsarts B&B informatie opgevraagd bij de revalidatiearts, waarop laatstgenoemde heeft gereageerd met een brief van 31 juli 2018. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat verweerder eisers belastbaarheid onjuist heeft ingeschat. Verweerder is bekend met eisers enkelproblematiek en zijn psychische klachten en de rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat verweerder de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat. In verband met de medische aandoening aan de enkel zijn onder meer (sterke) beperkingen aangenomen op zware fysieke arbeid en dynamische handelingen als lopen, lopen tijdens het werk, trappenlopen en klimmen. Ook zijn er beperkingen aangenomen op staan, staan tijdens het werk en geknield of gehurkt actief zijn.
15. Op de zitting heeft eiser, net als in bezwaar, gewezen op het verschil tussen de hier in geding zijnde FML en de in het kader van de EZWB opgestelde FML van 16 augustus 2017, en daarbij gesteld dat eisers belastbaarheid sindsdien niet is verbeterd. De rechtbank overweegt hierover dat de verzekeringsarts een eigen beoordeling maakt en daarbij niet gebonden is aan een eerdere beoordeling van de belastbaarheid van eiser. In dit geval heeft de verzekeringsarts op basis van zijn eigen onderzoek de belastbaarheid in kaart gebracht. Deze belastbaarheid is onderschreven door de verzekeringsarts B&B, die eiser net als de primaire verzekeringsarts heeft gezien en onderzocht. Het enkele feit dat de nu vastgestelde belastbaarheid afwijkt van een eerdere beoordeling, is dus onvoldoende om aan de juistheid van de onderhavige FML te twijfelen. Dat eiser meer beperkingen ervaart dan verweerder heeft vastgesteld, is daartoe evenmin voldoende.
16. Eisers stelling op de zitting dat de verzekeringsarts B&B op de hoorzitting psychopathologie heeft waargenomen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Ook de primaire verzekeringsarts heeft namelijk waargenomen dat bij eiser duidelijk sprake is van ADHD (onder meer onrust, niet stil kunnen zitten, van de hak op de tak springen, impulsief en chaotisch), hetgeen is meegewogen bij de vastgestelde belastbaarheid. In de in geding zijnde FML zijn reeds beperkingen aangenomen in het sociaal en persoonlijk functioneren. Eiser heeft niet nader onderbouwd waarom die beperkingen onvoldoende tegemoetkomen aan zijn psychische problematiek. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts B&B ervan op de hoogte is dat eiser het medicijn paroxetine gebruikt en dat hierin geen reden is gezien om meer beperkingen aan te nemen. Op de door eiser overgelegde brief van klinisch psycholoog Schalken van 13 februari 2019 heeft verweerder gereageerd met een rapportage van de verzekeringsarts B&B van 22 mei 2019. De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts B&B kennelijk een andere voorstelling heeft van eisers lichamelijke problematiek dan de psycholoog. Wat hier verder ook van zij, naar het oordeel van het oordeel van de rechtbank bevat de overgelegde brief – behalve de informatie over de recente (en dus na de datum in geding gelegen) (vervolg)behandeling – geen wezenlijk nieuwe informatie over eisers psychische problematiek die niet reeds bekend was bij verweerder. De verzekeringsarts B&B ziet daarin daarom terecht geen reden om een gewijzigd standpunt in te nemen.
17. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiser niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige (B&B) heeft de zogeheten signaleringen van een adequate toelichting voorzien. In haar rapportage van 27 augustus 2018 is de arbeidsdeskundige B&B uitdrukkelijk en uitvoerig ingegaan de door eiser in bezwaar aangevoerde gronden. Ook heeft er overleg plaatsgevonden met de verzekeringsarts B&B, waarbij is geconcludeerd dat voor eiser geen medische contra-indicatie bestaat om werkschoenen (die op maat worden gemaakt) te dragen. Eiser heeft daartegen in beroep geen gronden aangevoerd. Ook overigens ziet de rechtbank geen reden aan de arbeidskundige beoordeling te twijfelen.
18. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat zijn beroepsgrond met betrekking tot het aspect zitten verband houdt met het veelvuldige pedaalgebruik, waarop eiser wel beperkt is. In zijn rapportage van 22 mei 2019 heeft de verzekeringsarts B&B erop gewezen dat dit een arbeidskundig aandachtspunt is, maar dat geen functies zijn geduid waarbij veelvuldig pedaalgebruik aan de orde is. De rechtbank volgt deze conclusie en ziet geen reden om aan te nemen dat verweerders beoordeling op dit punt onjuist is.
19. Gelet op de conclusie van verweerder dat eiser met zijn functionele mogelijkheden op 7 februari 2018 meer dan 65% restverdiencapaciteit had, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser per 9 maart 2018 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Nu eiser dientengevolge de wachttijd van 104 weken (tot 16 april 2018) niet heeft volbracht, is eisers aanvraag voor een WIA-uitkering terecht afgewezen.
20. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.