ECLI:NL:RBOBR:2019:485

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
01/879393-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Eindhoven, veroordeling tot gevangenisstraf en terbeschikkingstelling

Op 30 januari 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 februari 2018 in Eindhoven, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf, met een mes meerdere keren in de rug van het slachtoffer heeft gestoken. Het slachtoffer, een goede vriend van de verdachte, raakte hierbij ernstig gewond, maar overleefde de aanval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het delict, de impact op het slachtoffer en de psychische toestand van de verdachte. De verdachte had geweigerd mee te werken aan een psychiatrisch onderzoek, wat de beoordeling van zijn geestelijke gezondheid bemoeilijkte. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van complexe psychopathologie bij de verdachte, wat een risico voor herhaling met zich meebracht. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rechtbank de veiligheid van de samenleving vooropstelde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01/879393-18 [verdachte]
Strafrecht
Parketnummer: 01/879393-18
Datum uitspraak: 30 januari 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [detentie-adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 20 juni 2018, 6 september 2018, 21 november 2018 en 16 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 mei 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 22 februari 2018 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) in de rug, althans het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 februari 2018 te Eindhoven aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde nier en/of een geperforeerde lever, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp met kracht in de rug van die [slachtoffer] te steken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 22 februari 2018 is [slachtoffer] in Eindhoven meermalen met een mes gestoken.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is, gelet op de aangifte van [slachtoffer] bij de politie en de verklaring die [slachtoffer] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, welke verklaringen worden ondersteund door de verklaringen die de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] hebben afgelegd bij de politie en de bevindingen van verbalisanten zoals vastgelegd in het proces-verbaal op blz. 65 en volgende, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] meermalen met een mes in de rug heeft gestoken.
Wanneer met een mes meermalen met kracht in de rug van een persoon wordt gestoken, kan op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van dit handelen geconcludeerd worden dat dit handelen kennelijk dusdanig gericht was op het toebrengen van dodelijk letsel dat op grond daarvan boos opzet bewezen kan worden.
Het primair aan verdachte ten laste gelegde kan daarmee wettig en overtuigend bewezen
worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen als na te melden op grond van de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 22 februari 2018 [2] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op 22 februari 2018, was ik samen met mijn vriend [verdachte] bij mijn ouders thuis op de [adres slachtoffer] in Eindhoven. We hebben samen friet gegeten en het was normaal en gezellig. Tussen mij en [verdachte] was geen enkele spanning. Daarna hebben [verdachte] en ik op mijn kamer op zolder een jointje gerookt. Wij hadden verder niets gedronken. Op een gegeven moment stelde ik voor om naar een vriend van ons, genaamd [betrokkene] , te gaan. Wij gingen vervolgens te voet naar [betrokkene] . Ergens bij een steegje liep ik voor [verdachte] . Plotseling werd ik door [verdachte] in mijn rug gestoken. Ik voelde direct de steken in mijn rug. Ik wist niet wat mij overkwam. Ik werd totaal verrast. Ik draaide me om en ik zei nog tegen [verdachte] : “Wat doe je nou”. Op dit moment wilde hij mij weer gaan steken. Ik rende weg. Ik rende over straat en ik riep om hulp. Ik kwam op een gegeven moment bij een huis terecht en ik werd door de mensen daar opgevangen. Ik ben in mijn rechter achterzij gestoken. Ik had veel pijn en ik voelde veel pijn op de plekken waar ik gestoken was. Ik hoorde van het ambulancepersoneel dat ik vier steekwonden op mijn rug had. In het ziekenhuis bleek dat mijn rechternier geraakt was door het steken. Ik heb absoluut geen ruzie of problemen gehad met [verdachte] . Ik heb geen flauw idee waarom [verdachte] mij heeft neergestoken.
Een medische verklaring van arts [medicus] inzake [slachtoffer] d.d. 27 februari 2018 [3] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op 22 februari 2018 heb ik [slachtoffer] onderzocht. Ik constateerde 4 steekverwondingen midden onder en rechts op de rug. Het betreft een laesie onderkant nier en een laesie onderrand lever, waardoor inwendig bloedverlies is opgetreden. Er zijn meerdere bloedtransfusies nodig geweest. Ook was er een ingreep nodig om de bloeding van de nier te stoppen.
Een proces-verbaal van verhoor van de [getuige 1] d.d. 25 februari 2018 [4] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op donderdag 22 februari 2018, omstreeks 20.15 uur, was ik in mijn woning aan de [adres getuige 1 en 2] te Eindhoven. Ik hoorde buiten iemand ‘help’ schreeuwen. Ik zag een jongen voor het raam staan en zag echte paniek in zijn ogen. Ik zei tegen mijn vriendin dat ze 112 moest bellen en dat ik de jongen binnen ging laten. Ik heb de voordeur geopend. De jongen zei dat hij gestoken was. Ik nam de jongen mee naar binnen. De jongen zei dat hij in zijn rug was gestoken. Ik heb zijn jas en trui omhoog gedaan en zag steekwonden in zijn rug. Ik zag dat de wonden boven zijn broeksband zaten. Ik vroeg de jongen wie hem had aangevallen. Ik hoorde dat de jongen een buitenlandse voor en achternaam zei. De jongen zei dat dit gewoon een vriend van hem was. Hij zei dit met ongeloof en verbazing in zijn stem. De jongen heeft zijn ouders gebeld en ik heb hen ons adres doorgegeven. De buurman [naam buurman] kwam binnen. Hij is arts en was door mijn vriendin gewaarschuwd. [naam buurman] verleende eerste hulp aan de jongen. Op dat moment kwamen de moeder, vader en vriendin van de jongen onze woning binnen. Ik hoorde dat de moeder direct vroeg wie dit gedaan had. De jongen noemde weer dezelfde naam. Ik ben, samen met [naam buurman] , met de moeder mee naar huis gelopen om haar thuis te brengen. Ik hoorde dat de moeder zei dat ze zojuist nog samen met hun zoon en de jongen die hun zoon had neergestoken frietjes hadden gegeten.
Een proces-verbaal van verhoor van de [getuige 2] d.d. 25 februari 2018 [5] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op donderdag 22 februari 2018, omstreeks 20.05 uur, was ik met mijn dochter en vriend [getuige 1] in mijn woning aan de [adres getuige 1 en 2] te Eindhoven. [getuige 1] zei ineens tegen ons dat we stil moeten zijn en hij maakte de luxaflex voor het raam open. Ik zag dat [getuige 1] naar de voordeur rende en ik ben achter hem aangelopen. [getuige 1] maakte de voordeur open. Ik zag een man voor de deur staan die ‘help mij’ zei. [getuige 1] liet de man binnen. [getuige 1] zei tegen mij dat ik 112 moest bellen, omdat de man was neergestoken.
Ik heb samen met [getuige 1] naar de rug van de man gekeken en zag onder op de rug steekwonden. Ik ben naar buiten gelopen en zag daar de buurman genaamd [naam buurman] . Deze buurman is arts. Ik heb hem geroepen. [naam buurman] heeft de man eerste hulp verleend.
Ik zag dat de politie mijn woning binnenkwam en vrij snel daarna verschenen de ouders en de vrouw van de man. De moeder van de man was in paniek en vroeg: ‘wie heeft dit gedaan?’ De man noemde een naam, waarop de moeder met ongeloof reageerde dat die net nog bij hen frietjes had gegeten.
Een proces-verbaal van verhoor van de [getuige 3] d.d. 14 maart 2018 [6] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op donderdag 22 februari 2018, omstreeks 20.00 uur, was ik met mijn oudste zoon in mijn woning aan de [adres getuige 3] te Eindhoven. Ik hoorde iemand van buiten behoorlijk hard roepen: “help help, ik ben neergestoken.” Ik ben via de voordeur naar buiten gegaan en zag dat de buren van [adres getuige 1 en 2] iemand hadden binnengelaten. Dit bleek de neergestoken persoon te zijn. Ik ben vervolgens naar binnen gegaan bij de buren op [adres getuige 1 en 2] . Ik zag dat er een jongen een theedoek tegen zijn rug hield. Ik hoorde dat de jongen zei: “waarom heeft hij het gedaan”. Hij zei ook al vrij snel een naam maar de naam weet ik zo niet meer maar het was een exotisch oriëntaalse naam. De voornaam was [verdachte] en de achternaam was iets met een [letter] maar ik weet die niet meer exact. De jongen die was neergestoken heeft deze naam ook tegen uw collega’s genoemd.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] voor inverzekeringstelling d.d. 6 maart 2018 [7] . Dit proces-verbaal houdt zakelijk weergegeven onder meer in als verklaring van verdachte:
“Ik ben bij de steekpartij betrokken geweest.”
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 6 maart 2018 [8] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
(V= vraag verbalisanten, A= antwoord verdachte)
V: “Dus het zou zomaar kunnen dat je wel gestoken had?”
A: “Dat zou zomaar kunnen.”
Een proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] als getuige bij de rechter-commissaris d.d. 8 november 2018. Dit proces-verbaal houdt zakelijk weergegeven onder meer in:
Op 22 februari 2018 is [verdachte] bij mij thuis gekomen. We hebben wat gegeten. Boven op zolder hebben wij wat gechild. Ik heb een jointje gedraaid en gerookt. Op een gegeven moment werd [verdachte] gebeld door [betrokkene] , een vriend van ons beide. Hij vroeg of wij naar hem toekwamen en dat hebben wij gedaan. We zijn lopend in zijn richting gegaan. Er was helemaal niets aan de hand, er was geen ruzie. We waren gewoon aan het lachen. Ik voelde op een gegeven moment een harde dreun in mijn rug, alsof er iemand met een boksbeugel of vuist in mijn rug zou slaan. Ik heb mij omgedraaid en ik zag [verdachte] staan. Ik zag aan zijn ogen dat er iets met hem was. Ik zag dat hij een mes in zijn hand had. Op dat moment waren [verdachte] en ik de enige die in dat steegje stonden. Ik heb nog tegen hem geroepen: “waarom, [verdachte] , wat doe je nu?” Ik zag dat hij vervolgens een stekende beweging in mijn richting maakte en ik ben toen weggerend. Iets verder ben ik neergevallen op de grond. Ik zag [verdachte] toen niet meer. Ik heb daar een halve minuut of wat gelegen. Ik kon toch weer overeind krabbelen en heb aangeklopt bij een huis. Het was in de [straat getuigen] of zoiets. Vervolgens ben ik binnengelaten en binnen vernam ik dat ik wel vier steken in mijn rug had. Ze hebben nog handdoeken moeten gebruiken om het bloed te stelpen of weg te halen. Ik weet zeker dat het [verdachte] is die mij heeft neergestoken en ik weet zeker dat ik een mes in zijn hand heb gezien. [verdachte] en ik waren al jaren vrienden, jeugdvrienden. Nogmaals, ik weet zeker dat [verdachte] mij heeft gestoken. Ik heb mij omgedraaid in dat steegje. Ik zag dat [verdachte] raar uit zijn ogen keek en dat hij een mes had. Ik wist dat hij psychische problemen had, maar ik heb daar weinig verstand van.
Nogmaals [verdachte] was een goede vriend. Ik heb geen enkele twijfel over het feit dat hij mij gestoken heeft en er was verder ook niemand in de buurt op dat moment.
Ik heb vijf tot zes dagen in het ziekenhuis gelegen. Er is een CT scan van mij gemaakt. Daaruit bleek dat ik in mijn nier en lever was geraakt. Via mijn lies hebben ze daar nog naar gekeken. Ik ben niet geopereerd. Lichamelijk ben ik geheel hersteld. Ik heb er lichamelijk wel drie tot vier maanden behoorlijk last van gehad. Psychisch ben ik nog niet hersteld. Ik heb een Post Traumatisch Trauma opgelopen. Ik spreek met een psycholoog en ik volg een EMDR training. Nogmaals, wat mij nog steeds echt ook dwars zit is dat ik gestoken ben door mijn beste vriend en ik begrijp er werkelijk helemaal niets van.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
(primair:)
op 22 februari 2018 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes die [slachtoffer] meermalen met kracht in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
(voor het primair ten laste gelegde:)
  • gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest;
  • terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.)
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank om in deze zaak geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een langere duur dan 5 jaren op te leggen.
Voorts verzoekt de verdediging de rechtbank om geen TBS-maatregel op te leggen. Volgens de verdediging kan niet worden vastgesteld of de bij verdachte eerder vastgestelde stoornissen ten tijde van het delict ook aanwezig waren. Complicerende factor daarbij is dat de veronderstelde aanwezige psychopathologie niet nader kan worden uitgediept en dat er bovendien sprake lijkt te zijn van een fluctuerend psychotisch toestandsbeeld. Met andere woorden: of en, zo ja, in welke mate tijdens het begaan van het strafbare feit sprake zou zijn van een stoornis is niet in te vullen. Er dient een oorzakelijk verband te bestaan tussen de aard van de stoornis of de gebrekkige ontwikkeling en het plegen van het delict. Ten tijde van het delict dient er bovendien sprake te zijn geweest van handelen onder invloed van die stoornis of gebrekkige ontwikkeling. Dat kan in dit geval niet worden vastgesteld.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en maatregelen die aan verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Straf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Hij heeft [slachtoffer] , een goede vriend van hem, zonder enige aanleiding vanuit het niets meerdere keren met kracht met een mes in de rug gestoken. Verdachte heeft met zijn handelen, waarvoor hij geen enkele verklaring heeft willen geven, een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De omstandigheid dat de gevolgen van het aan het slachtoffer toegebrachte letsel niet tot de dood hebben geleid, is geenszins aan verdachte te danken. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat het incident grote impact heeft gehad op het slachtoffer. Hij heeft zeer angstige momenten doorgemaakt. Uit de door [slachtoffer] gegeven toelichting blijkt dat hij nog steeds dagelijks gevolgen ondervindt van het incident en dat hij hier lichamelijke en vooral ook psychische klachten aan heeft overgehouden.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Verder laat het zeer gewelddadige karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken.
Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 7 december 2018 eerder, op 4 februari 2015, voor onder andere een poging tot doodslag
werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Deze straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een langdurige vrijheidsbeneming. De gevangenisstraf die de rechtbank daarbij passend vindt, is een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. De rechtbank zal aldus een gevangenisstraf opleggen die in duur gelijk is aan de eis van de officier van justitie.
Maatregel
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter beschikking dient te worden gesteld en dat hij van overheidswege dient te worden verpleegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Anders dan de raadsman heeft betoogd is voor het opleggen van de TBS-maatregel niet vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de stoornis en het delict. Evenmin is vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de stoornis en het gevaar voor herhaling van soortgelijke delicten. Voldoende is dat de stoornis algemeen gevaar voor personen of goederen oplevert.
De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek naar zijn geestvermogens in het Pieter Baan Centrum, psychiatrische observatiekliniek te Almere. In het door het Pieter Baan Centrum naar aanleiding van dit onderzoek op 12 oktober 2018 uitgebrachte rapport staat onder andere het volgende vermeld:
Het beeld dat uit het onderhavige onderzoek van betrokkene naar voren komt kent grote
beperkingen aangezien betrokkene niet meewerkte aan gedragskundig onderzoek, geen inzicht wilde geven in zijn medisch dossier en er nauwelijks referenten waren die bereid waren informatie te delen. Niettemin was er informatie beschikbaar uit verslagen van de Raad voor de Kinderbescherming, reclasseringsrapportages, pro Justitia rapportages en politiemutaties. Ook is tijdens de observatieperiode in het PBC het gedrag van betrokkene op gestructureerde wijze geobserveerd.
Er kan worden geconcludeerd dat er bij betrokkene sprake is van complexe psychopathologie op drie domeinen, waarbij sprake lijkt te zijn van zowel een psychotische kwetsbaarheid als problematisch gebruik van middelen (cannabis) en sprake is van antisociale gedragingen. Hoe deze drie domeinen zich tot elkaar verhouden en welke invloed ze op elkaar hebben en hebben gehad, is niet onderzoekbaar gebleken. Tot een meer exacte diagnose kan dan ook niet worden gekomen. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat er ook nog sprake is van een laag IQ en/of intellectueel verval, een (rest) vorm van ADHD en een stoornis in het gebruik van andere middelen.
(…)
Betrokkene heeft zoals eerder beschreven niet aan het onderzoek meegewerkt en niet met de onderzoekers willen spreken over het ten laste gelegde waardoor niet kan worden vastgesteld wat zijn overwegingen en belevingen op dat moment waren. Met andere woorden: er is zoals beschreven onvoldoende zicht gekomen op de psychopathologie van betrokkene en de eventuele doorwerking daarvan ten tijde van het ten laste gelegde.
Wel is opvallend dat er geen enkele aanleiding lijkt te zijn geweest voor het plegen van het ten laste gelegde, indien bewezen, hetgeen zou kunnen wijzen op onderliggende psychotische problematiek die van invloed zou kunnen zijn geweest op het ten laste gelegde. Verder is opvallend dat er door getuigen wordt gesproken over psychotische klachten in de periode rondom het ten laste gelegde, indien bewezen, mogelijk aangewakkerd of versterkt door cannabisgebruik. Wat de precieze invloed was of zou zijn geweest van cannabisgebruik op eventuele psychotische klachten blijft echter onduidelijk, evenals de invloed van en op symptomen die passen bij antisociale persoonlijkheidsproblematiek. Bovendien is er bij betrokkene sprake van een fluctuerend beeld waarbij onbekend is in wat voor toestand hij verkeerde ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen. Om deze reden kan geen doorwerking van betrokkenes pathologie in het ten laste worden bepaald en daarmee geen geïndividualiseerd advies worden gegeven over de mate van toerekening.
(…)
Er is bij betrokkene sprake van psychopathologie met ook een psychotische component maar aard en omvang is als gezegd onvoldoende onderzoekbaar geweest. In het verlengde
hiervan kan ook geen uitspraak worden gedaan over de mate van toerekenbaarheid van
betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde. Er is immers geen zicht gekomen op een
delictscenario en betrokkenes psychische conditie ten tijde van het ten laste gelegde blijft
ook onduidelijk. Hierdoor is het niet mogelijk te komen tot een geïndividualiseerde risicotaxatie. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de HCR-20V3 om een risicotaxatie op geweld uit te voeren, kan worden opgemerkt dat er sprake is van zorgelijk beeld met name op grond van de historische items en het gebrek aan responsiviteit op behandeling. Door zijn weigering is het echter niet mogelijk de klinische items en de risicohanteringsitems volledig te scoren. Hierdoor is er geen volledige risicotaxatie mogelijk en kan ook hier weinig worden gezegd over de kans op een recidive op grond van een voldoende geïndividualiseerde risicotaxatie.
Als wordt gekeken naar beschermende factoren voor gewelddadig gedrag met behulp van
de SAPROF (beoordelen van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag) valt op dat
er weinig interne beschermende factoren zijn en dat betrokkene vooral afhankelijk is van
externe structuur en interventies.
Concluderend kan er geen pathologisch bepaald recidiverisico worden ingeschat op dit
moment.
(…)
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een zorgwekkend beeld bij betrokkene maar dat er geen gewogen behandeladvies kan worden
gegeven door een gebrek aan onderzoek. Ondergetekenden hebben onvoldoende informatie
om een doorwerking van de pathologie in de ten laste gelegde feiten te kunnen onderbouwen en het risico op recidive in te kunnen schatten. Gelet op de ontbrekende elementen in de forensische analyse is het niet mogelijk een passend behandeladvies en juridisch kader ter vermindering van recidive te onderbouwen.
Nu verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan voormeld onderzoek in het Pieter Baan Centrum mag volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad acht geslagen worden op de inhoud van gedragskundige rapporten van deskundigen die eerder over verdachte zijn uitgebracht.
Op 31 december 2014 heeft klinisch psycholoog [naam psycholoog] over verdachte gerapporteerd. Verdachte heeft zeer beperkt meegewerkt aan het onderzoek door de klinisch psycholoog. De klinisch psycholoog vermeldt in het door hem uitgebrachte rapport onder andere -kort en zakelijk weergegeven- het volgende:
Onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Betrokkene lijdt aan een heroïneverslaving en vertoont qua persoonlijkheid een antisociale ontwikkeling. Beide, de heroïneverslaving en de antisociale trekken in de persoonlijkheid, waren aanwezig en actueel ten tijde van het plegen van het feit waarvan hij destijds werd verdacht. De geconstateerde stoornissen/gebreken maken dat betrokkene het risico loopt terug te vallen in zijn verslaving, hetgeen op zijn beurt zou kunnen leiden tot een drugs gerelateerde leefstijl, inclusief het risico op vermogens- of geweldsdelicten. Gezien de aard van zijn verslaving en zijn antisociale ontwikkeling is het aannemelijk dat de problematiek zal verharden.
Op 2 januari 2014 (de rechtbank leest: 2015) heeft psychiater [naam psychiater] over verdachte gerapporteerd. Verdachte heeft beperkt meegewerkt aan het onderzoek door de psychiater. De psychiater vermeldt in het door hem uitgebrachte rapport onder andere
-kort en zakelijk weergegeven- het volgende:
Betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens die nog het beste kan worden omschreven als een polyvalente verslavingsziekte. Er is sprake van afhankelijkheid van cannabis en tevens van misbruik van alcohol en opioïde. Voorts bestaat er bij betrokkene een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te omschrijven als een antisociale persoonlijkheidsstoornis en bevindt de intelligentie van betrokkene zich op laag-normaal niveau. De verslavingsziekte van betrokkene bestaat al enkele jaren en de persoonlijkheidsstoornis kent een chronisch verloop. Beide waren aanwezig ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. Geadviseerd wordt om betrokkene het hem ten laste gelegde feit verminderd toe te rekenen. Geadviseerd wordt een ambulante behandeling/training. Betrokkene is niet tot nauwelijks intrinsiek gemotiveerd om zich te laten behandelen en begeleiden voor zijn verslavingsziekte en zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis. Toch is dit de enige optie die openstaat voor beïnvloeding van de als hoog aangemerkte kans op delictrecidive.
Op 28 september 2018 heeft de Reclassering Nederland over betrokkene gerapporteerd.
In dit rapport staat onder andere vermeld:
Op basis van ons professionele reclasseringsoordeel is de kans op recidive hoog. Het ontbreekt betrokkene aan enig ziektebesef, waardoor hij veelal zijn medicatie weigert en zorgmijdend is. Hoewel een klinische behandeling geïndiceerd lijkt, zien wij hiertoe in het kader van een toezicht door de reclassering geen mogelijkheden.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies van de klinisch psycholoog en de psychiater, dat betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en dat de kans op delictrecidive als hoog wordt aangemerkt, over. Ook neemt de rechtbank de conclusies van het Pieter Baan Centrum over, nu uit het onderzoek van het Pieter Baan Centrum blijkt dat bij verdachte – kort gezegd – sprake is van complexe psychopathologie. Op basis van de hiervoor genoemde rapportages concludeert de rechtbank dat bij verdachte al in 2014 sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en/of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat hier nog steeds sprake van was in 2018. Deze stoornis is tot op heden niet (afdoende) behandeld. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de stoornis ook actueel was op het moment van het bewezen verklaarde. Gezien de aard en intensiteit van de stoornis acht de rechtbank ook het recidivegevaar aanwezig.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling in de onderhavige zaak noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt voorts dat ook voor het overige is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het hierna te kwalificeren feit betreft een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering die de benadeelde partij [slachtoffer] via zijn raadsman heeft ingediend, is volgens de officier van justitie voldoende onderbouwd en ook overigens niet onredelijk.
De officier van justitie vordert om deze vordering geheel toe te wijzen, met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft in haar op schrift gesteld pleidooi gemotiveerd verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren op betwiste onderdelen. Subsidiair heeft
de verdediging verzocht om de vordering te matigen tot een bedrag van EUR 5.000,– onder verrekening van hetgeen reeds is uitgekeerd aan de benadeelde partij uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten immateriële schadevergoeding, door de rechtbank vastgesteld op een bedrag van EUR 5.000,–, en materiële schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.067,69, bestaande uit de volgende door de rechtbank vastgestelde kosten: reis-, parkeer- en proceskosten EUR 63,69, kosten beschadigde kleding EUR 250,–, kosten persoonlijke verzorging EUR 189,–, kosten eigen risico EUR 385,– en ziekenhuisdaggeldvergoeding EUR 180,–.
Deze toegewezen schadevergoedingen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Er bestaat geen aanleiding voor de door de raadsman verzochte verrekening van de toegewezen schadevergoedingen met de door de benadeelde partij ontvangen uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De rechtbank verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3452.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige deel van de vordering, omdat beoordeling van dit deel een nadere behandeling vereist. De rechtbank is van oordeel dat die nadere behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan het overige deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil .
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 45, 287.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

(primair)poging tot doodslag verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf en maatregelen:
gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.

Maatregel van schadevergoeding van EUR 6.067,69 subsidiair 65 dagen hechtenis

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 6.067,69 (zegge: zesduizendzevenenzestig euro en negenenzestig eurocenten), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 65 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 5.000,– immateriële schadevergoeding en een bedrag van EUR 1.067,69 materiële schadevergoeding (posten reis-, parkeer- en proceskosten EUR 63,69, kleding EUR 250,–, kosten persoonlijke verzorging EUR 189,–, kosten eigen risico EUR 385,– en ziekenhuisdaggeldvergoeding EUR 180,–).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te vermelden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van EUR 6.067,69 (zegge: zesduizendzevenenzestig euro en negenenzestig euro). Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 5.000,– immateriële schadevergoeding en een bedrag van EUR 1.067,69 materiële schadevergoeding (posten reis-, parkeer-, en proceskosten EUR 63,69, kleding EUR 250,–, kosten persoonlijke verzorging EUR 189,–, kosten eigen risico EUR 385,– en ziekenhuisdaggeldvergoeding EUR 180,–.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M. Klinkenbijl, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.F. Vink en G.G. Dirks, griffiers,
en is uitgesproken op 30 januari 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, genummerd OB2R018014, afgesloten 29 maart 2018, aantal pagina’s: 107 Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Pagina 62-63.
3.Pagina 64.
4.Pagina 70-72.
5.Pagina 73-75.
6.Pagina 79-81.
7.Pagina 17.
8.Pagina 43.