De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek naar zijn geestvermogens in het Pieter Baan Centrum, psychiatrische observatiekliniek te Almere. In het door het Pieter Baan Centrum naar aanleiding van dit onderzoek op 12 oktober 2018 uitgebrachte rapport staat onder andere het volgende vermeld:
Het beeld dat uit het onderhavige onderzoek van betrokkene naar voren komt kent grote
beperkingen aangezien betrokkene niet meewerkte aan gedragskundig onderzoek, geen inzicht wilde geven in zijn medisch dossier en er nauwelijks referenten waren die bereid waren informatie te delen. Niettemin was er informatie beschikbaar uit verslagen van de Raad voor de Kinderbescherming, reclasseringsrapportages, pro Justitia rapportages en politiemutaties. Ook is tijdens de observatieperiode in het PBC het gedrag van betrokkene op gestructureerde wijze geobserveerd.
Er kan worden geconcludeerd dat er bij betrokkene sprake is van complexe psychopathologie op drie domeinen, waarbij sprake lijkt te zijn van zowel een psychotische kwetsbaarheid als problematisch gebruik van middelen (cannabis) en sprake is van antisociale gedragingen. Hoe deze drie domeinen zich tot elkaar verhouden en welke invloed ze op elkaar hebben en hebben gehad, is niet onderzoekbaar gebleken. Tot een meer exacte diagnose kan dan ook niet worden gekomen. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat er ook nog sprake is van een laag IQ en/of intellectueel verval, een (rest) vorm van ADHD en een stoornis in het gebruik van andere middelen.
(…)
Betrokkene heeft zoals eerder beschreven niet aan het onderzoek meegewerkt en niet met de onderzoekers willen spreken over het ten laste gelegde waardoor niet kan worden vastgesteld wat zijn overwegingen en belevingen op dat moment waren. Met andere woorden: er is zoals beschreven onvoldoende zicht gekomen op de psychopathologie van betrokkene en de eventuele doorwerking daarvan ten tijde van het ten laste gelegde.
Wel is opvallend dat er geen enkele aanleiding lijkt te zijn geweest voor het plegen van het ten laste gelegde, indien bewezen, hetgeen zou kunnen wijzen op onderliggende psychotische problematiek die van invloed zou kunnen zijn geweest op het ten laste gelegde. Verder is opvallend dat er door getuigen wordt gesproken over psychotische klachten in de periode rondom het ten laste gelegde, indien bewezen, mogelijk aangewakkerd of versterkt door cannabisgebruik. Wat de precieze invloed was of zou zijn geweest van cannabisgebruik op eventuele psychotische klachten blijft echter onduidelijk, evenals de invloed van en op symptomen die passen bij antisociale persoonlijkheidsproblematiek. Bovendien is er bij betrokkene sprake van een fluctuerend beeld waarbij onbekend is in wat voor toestand hij verkeerde ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen. Om deze reden kan geen doorwerking van betrokkenes pathologie in het ten laste worden bepaald en daarmee geen geïndividualiseerd advies worden gegeven over de mate van toerekening.
(…)
Er is bij betrokkene sprake van psychopathologie met ook een psychotische component maar aard en omvang is als gezegd onvoldoende onderzoekbaar geweest. In het verlengde
hiervan kan ook geen uitspraak worden gedaan over de mate van toerekenbaarheid van
betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde. Er is immers geen zicht gekomen op een
delictscenario en betrokkenes psychische conditie ten tijde van het ten laste gelegde blijft
ook onduidelijk. Hierdoor is het niet mogelijk te komen tot een geïndividualiseerde risicotaxatie. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de HCR-20V3 om een risicotaxatie op geweld uit te voeren, kan worden opgemerkt dat er sprake is van zorgelijk beeld met name op grond van de historische items en het gebrek aan responsiviteit op behandeling. Door zijn weigering is het echter niet mogelijk de klinische items en de risicohanteringsitems volledig te scoren. Hierdoor is er geen volledige risicotaxatie mogelijk en kan ook hier weinig worden gezegd over de kans op een recidive op grond van een voldoende geïndividualiseerde risicotaxatie.
Als wordt gekeken naar beschermende factoren voor gewelddadig gedrag met behulp van
de SAPROF (beoordelen van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag) valt op dat
er weinig interne beschermende factoren zijn en dat betrokkene vooral afhankelijk is van
externe structuur en interventies.
Concluderend kan er geen pathologisch bepaald recidiverisico worden ingeschat op dit
moment.
(…)
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een zorgwekkend beeld bij betrokkene maar dat er geen gewogen behandeladvies kan worden
gegeven door een gebrek aan onderzoek. Ondergetekenden hebben onvoldoende informatie
om een doorwerking van de pathologie in de ten laste gelegde feiten te kunnen onderbouwen en het risico op recidive in te kunnen schatten. Gelet op de ontbrekende elementen in de forensische analyse is het niet mogelijk een passend behandeladvies en juridisch kader ter vermindering van recidive te onderbouwen.