Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 augustus 2019 in de zaken tussen
gedeputeerde staten van Noord-Brabant,te ’s-Hertogenbosch, (GS) gemachtigden: [namen] .
Procesverloop
[naam] is verschenen namens vergunninghoudster samen met de gemachtigde.
[namen] zijn verschenen namens Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten (eisers 3). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. [naam] is verschenen namens vergunninghoudster samen met de gemachtigde en [naam] . GS heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
- Vergunninghoudster is in het jaar 2008 eigenaar geworden van de projectlocatie aan de [adres] Op deze projectlocatie is een varkenshouderij gevestigd. Voor de inrichting is op 26 september 1978 een vergunning krachtens de Hinderwet verleend voor het houden van 80 stuks vrouwelijk jongvee en 1.000 vleesvarkens in twee stallen. Bij besluit van 8 mei 2001 heeft het college ten behoeve van de inrichting een revisievergunning verleend voor het houden van 60 stuks vrouwelijk jongvee en 360 vleesvarkens in een bestaande stal (stal 1), 720 vleesvarkens in een bestaande stal (stal 2) en 2.280 vleesvarkens in een nieuwe stal. Vervolgens heeft het college bij besluit van 14 juni 2005 een revisievergunning verleend voor het houden van 12 stuks vrouwelijk jongvee, 105 vleesvarkens en 440 gespeende biggen in een bestaande stal (stal 1), 720 vleesvarkens in een bestaande stal (stal 2), en 2.280 vleesvarkens, 300 guste en dragende zeugen, 2 dekberen, 100 kraamzeugen en 1.000 gespeende biggen in drie nieuwe stallen. Op 3 juli 2012 heeft de gemeente Oirschot een revisievergunning op grond van artikel 8.4 van de Wet milieubeheer (Wm) voor de varkenshouderij verleend voor het houden van 19.008 gespeende biggen tot 25 kg.
- In de uitspraak van 18 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2432) in het beroep tegen de revisievergunning van 3 juli 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling) de vergunde situatie in kaart gebracht direct voorafgaand aan de verlening van een revisievergunning op 3 juli 2012. De revisievergunning van 14 juni 2005, voor zover hierin 3 nieuwe stallen zijn vergund, is vervallen voor wat betreft de drie nieuwe stallen omdat die nooit zijn gebouwd. Omdat de voor een luchtwasser in stal 2 benodigde bouwvergunning nooit is verleend, is de revisievergunning van 14 juni 2005 nooit in werking getreden. Dat betekent volgens de Afdeling dat het resterende deel van de revisievergunning van 2005 ook nooit is vervallen. De Afdeling oordeelt ook dat de revisievergunning van 8 mei 2001, voor zover hierbij een derde nieuwe stal is vergund met 2280 vleesvarkens, is vervallen omdat die nieuwe stal nooit is gebouwd. De revisievergunning uit 2001 voor het overige deel van de inrichting is in werking getreden omdat voor het (nooit gerealiseerde) koeldeksysteem geen bouwvergunning nodig was en omdat in de bestaande twee stallen wel dieren werden gehouden. De revisievergunning van 8 mei 2001 voor stallen 1 en 2 was de geldende milieuvergunning op 2004.
- In de directe nabijheid van de projectlocatie (ongeveer 650 meter) ligt het Natura 2000‑gebied ‘Kampina & Oisterwijkse Vennen’. De referentiedatum voor dit Natura 2000-gebied voor stikstofdepositie in kader van de Habitatrichtlijn is 7 december 2004. Voor de Vogelrichtlijn is dit 10 juni 1994. Het gebied bestaat uit bossen, zandduinen, vennen met hoogveenvorming, droge en vochtige heide, akkertjes, blauwgraslanden, struweel en een vrij meanderende beek.
- Op 13 juli 2010 heeft verweerder aan vergunninghoudster een reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van biggenstallen met voederkeuken en toebehoren. Verder heeft verweerder bij besluit van 13 november 2012 een reguliere bouwvergunning tweede fase verleend. Deze bouwvergunningen zijn onherroepelijk geworden na de uitspraak van de Afdeling van 19 september 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX7720). Verder is aan vergunninghoudster op 19 december 2013 een vergunning voor deze locatie op grond van de (voormalige) Natuurbeschermingswet 1998 verleend (de natuurvergunning).
- Op 9 december 2016 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor wijziging van het aantal dieren en het stalsysteem van de veehouderij. GS heeft in het kader van deze aanvraag bij besluit van 18 januari 2017 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Het ontwerpbesluit van verweerder van 19 december 2017 strekt echter tot afwijzing van deze aanvraag.
- Op 29 maart 2017 en 24 mei 2017 hebben eisers 1, 2 en 3 verweerder verzocht om de omgevingsvergunningen voor de onderdelen “milieu” en “bouw” in te trekken. Verweerder heeft de bouw- en milieuvergunningen ingetrokken bij besluit van 19 december 2017. Vergunninghoudster heeft hiertegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 5 april 2018 ( ECLI:NL:RBOBR: 2018:1527) heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst tot de uitspraak op beroep. Bij tussenuitspraak van 26 oktober 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:5237) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak. Op 11 december 2018 heeft verweerder besloten de verzoeken van eisers 1, 2 en 3 toch te weigeren en de intrekking ongedaan te maken. Eisers 1, 2 en 3 hebben hiertegen beroep ingesteld (zaaknummers SHE 19/504 en SHE 19/505). Vandaag doet de rechtbank uitspraak in dit beroep.
- Eisers 3 hebben GS verzocht de natuurvergunning en de vvgb in te trekken. Op 27 juli 2018 heeft GS dit verzoek geweigerd. Op 14 februari 2019 heeft verweerder het bezwaar van eisers 3 tegen deze weigering ongegrond verklaard met betrekking tot de natuurvergunning en niet-ontvankelijk verklaard met betrekking tot de vvgb. Eisers 3 hebben hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer SHE 19/899. Vandaag doet de rechtbank uitspraak in dit beroep.
- Op 30 mei 2018 heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor wijziging van het aantal dieren en het stalsysteem van de veehouderij (de activiteiten “milieu” en “natuur”). Er vindt een vermindering plaats van het aantal gespeende biggen van 19.008 naar 15.168 en een toename van het aantal vleesvarkens met 870. Er wordt een ander type (combi)luchtwassers toegepast dan was vergund in de milieuvergunning.
- De passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt, voldoet niet aan de eisen die het Hof stelt in het arrest van 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:882 van het Hof van Justitie en die voortvloeien uit artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Met de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt, is niet de zekerheid verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden die in het PAS zijn opgenomen niet zullen worden aangetast.
- Een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor een activiteit die stikstofdepositie veroorzaakt op een Natura 2000-gebied dat in het PAS is opgenomen, kon niet worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt.
- Artikel 2.12 van het Besluit natuurbescherming is vastgesteld in strijd met artikel 2.9, zesde lid, van de Wnb.
Consequentie van de nieuwe normen in de Rgv is dat, achteraf bezien, bij in ieder geval één woning de toepasselijke geurnorm wordt overschreden. In dit geval is sprake van een toename van het aantal vleesvarkens ten opzichte van de situatie die is vergund in 2012 dus geeft artikel 3, derde lid van de Wgv normaliter aanleiding voor weigering van de vergunning, ook al neemt de geurbelasting op het betrokken geurgevoelige object niet toe. Eisers leggen vervolgens artikel 3, vierde lid van de Wgv te beperkt uit. Weliswaar is hier geen sprake van een toename van de geurbelasting als gevolg van de wijziging van het aantal dieren, maar er wordt wel voldaan aan de eis dat slechts de helft van de vermindering van de geurbelasting die het gevolg zou zijn van de toegepaste geurbelasting reducerende maatregel bij het eerder vergunde veebestand wordt vergund. Daarom kan vergunning worden verleend met toepassing van artikel 3, vierde lid, van de Wgv. De omstandigheid dat er geen dieren zijn gehouden op basis van de vergunning uit 2012, leidt niet tot een ander oordeel. De Wabo voorziet nu eenmaal niet in een automatisch vervallen van de vergunning bij het niet gebruiken ervan. Dit vereist een besluit van verweerder. Verweerder heeft geweigerd de vergunning in te trekken. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende onderbouwd dat met de aanvullingen kan worden voldaan aan de Wgv.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van vergunninghoudster met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder dit nieuwe besluit pas mag nemen nadat hij een nieuw besluit heeft genomen op het verzoek om intrekking van de geldende bouw- en milieuvergunningen en de geldende natuurvergunning;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,00 aan eisers 1 en 3 afzonderlijk te vergoeden en aan eiser 2 een bedrag van € 170,00;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 1 en 2 gezamenlijk tot een bedrag van € 1.792,00 en in de proceskosten van eisers 3 tot een bedrag van € 1.792,00.