ECLI:NL:RBOBR:2019:4399

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
01/997009-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in mestfraudezaak met betrekking tot valsheid in geschrifte en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mestfraude, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De zaak was aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 februari 2017, en de tenlastelegging omvatte onder andere het feitelijk leidinggeven aan en het medeplegen van mestfraude door gebruik te maken van valse vervoersbewijzen voor dierlijke meststoffen (VDM's) en het opmaken van valse rapporten (RVDM's). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt en dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de criminele organisatie. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, die pleitte voor integrale vrijspraak, gevolgd en geoordeeld dat de dagvaarding geldig was en voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien en geconcludeerd dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte van alle beschuldigingen vrijgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01/997009-12
[verdachte]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/997009-12
Datum uitspraak: 25 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 20, 21, 24, 25 en 27 juni 2019 en 11 juli 2019. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 februari 2017. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 oktober 2017 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [transportbedrijf] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of een (of meer) (rechts)perso(on(en), op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 17 april 2010 tot en met 7 maart 2013 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert en/of te Nederweert-Eind en/of Oostrum en/of IJsselsteyn, althans in Nederland en/of België en/of Polen en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of (een of meer) rechts)perso(o)n(en), althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt of gebruik heeft doen maken van 37, althans een aantal vals(e) of vervalste Vervoersbewijzen Dierlijke Meststoffen (hierna VDM’s,) waarop los en/of laadmeldingen (met vermelding van plaats en/of leverancier en/of mestcode) stonden vermeld, zijnde voornoemde VDM’s een geschrift/geschriften bestemd tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat/die geschriften echt en onvervalst, dan wel dat verdachte(n) opzettelijk zodanig(e) geschrift(en,) heeft/hebben afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij en/of haar medeverdachte(n) wist/wisten en/of redelijkerwijs moest(en,) vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik, bestaande dat gebruiken hierin dat zij en/of haar medeverdachte(n) dit/deze geschrift(en) voorhanden heeft gehad en/of heeft verzonden en heeft doen verzenden aan Dienst Regelingen (thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) en/of heeft afgeleverd aan opsporingsambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
  • op 17 VDM’s (genummerd: [VDM 1] , [VDM 2] , [VDM 3] , [VDM 4] , [VDM 5] , [VDM 6] , [VDM 7] , [VDM 8] , [VDM 9] , [VDM 10] , [VDM 11] , [VDM 12] , [VDM 13] , [VDM 14] , [VDM 15] , [VDM 16] en [VDM 17] , p. 5839 t/m 5872 (map 15)) telkens in strijd met de waarheid is vermeld dat er (vaste) mest is geladen op en is afgeleverd door het bedrijf aan de [adres leverancier 1] te Nederweert-Eind ( [leverancier 1] ,) aan verdachte(n) in of omstreeks de periode 17 april 2010 tot en met 19 april 2010 en/of
  • op 10 VDM’s (genummerd: [VDM 18] , [VDM 19] , [VDM 20] , [VDM 21] , [VDM 22] , [VDM 23] , [VDM 24] , [VDM 25] , [VDM 26] en [VDM 27] , p. 5579-4496, (‘map 12)), (telkens) in strijd met de waarheid is vermeld dat (onbewerkte/ongescheiden,) mest is geladen bij het bedrijf aan de [adres leverancier 2] te IJsselsteyn ( [leverancier 2] ,) en is afgeleverd aan verdachte op of omstreeks 30 april 2010 en/of
  • op 8 VDM’s (genummerd: [VDM 28] , [VDM 29] , [VDM 30] , [VDM 31] , [VDM 32] , [VDM 33] , [VDM 34] en [VDM 35] , p. 55 79-4496 (map 12)), (telkens) in strijd met de waarheid is vermeld dat er (bewerkte/gescheiden) mest is gelost bij het bedrijf aan de [adres leverancier 2] te IJsselsteyn ( [leverancier 2] ) op of omstreeks 30 april 2010 en/of
  • op 2 VDM’s (genummerd [VDM 36] en [VDM 37] ) (telkens,) in strijd met ede waarheid is vermeld dat er (vaste) mest (na scheiding) is geladen door verdachte(n) bij het bedrijf aan de [adres leverancier 3] te Someren ( [leverancier 3] ) op of omstreeks 15 december 2012,
zulks terwijl verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander, althans alleen, (telkens) aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 17 april 2010 tot en met 7 maart 2013 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert en/of te Nederweert-Eind en/of Oostrum en/of IJsselsteyn, althans in Nederland en/of België en/of Polen en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met één of meer andere (rechts)perso(o)n(en), waaronder [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [transportbedrijf] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [medeverdachte 1] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte 2] , althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt of gebruik heeft doen maken van 37, althans een aantal vals(e) of vervalst(e) Vervoersbewijzen Dierlijke Meststoffen (hierna VDM’s) waarop los en/of laadmeldingen (met vermelding van plaats en/of leverancier en/of mestcode) stonden vermeld, zijnde voornoemde VDM’s een geschrift/geschriften bestemd tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat/die geschriften echt en onvervalst, dan wel dat verdachte(n) opzettelijk zodanig(e) geschrift(en) heeft/hebben afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij en/of haar medeverdachte(n) wist/wisten en/of redelijkerwijs moest(en,) vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik, bestaande dat gebruiken hierin dat zij en/of haar medeverdachte(n), dit/deze geschrift(n) voorhanden heeft gehad en/of heeft verzonden en heeft doen verzenden aan Dienst Regelingen (thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) en/of heeft afgeleverd aan opsporingsambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
  • op 17 VDM’s (genummerd: [VDM 1] , [VDM 2] , [VDM 3] , [VDM 4] , [VDM 5] , [VDM 6] , [VDM 7] , [VDM 8] , [VDM 9] , [VDM 10] , [VDM 11] , [VDM 12] , [VDM 13] , [VDM 14] , [VDM 15] , [VDM 16] en [VDM 17] , p. 5839 t/m 5872 (map 15]) telkens in strijd met de waarheid is vermeld dat er (vaste) mest is geladen op en is afgeleverd door het bedrijf aan de [adres leverancier 1] te Nederweert-Eind ( [leverancier 1] ,) aan verdachte(n) in of omstreeks de periode 17 april 2010 tot en met 19 april 2010 en/of
  • op 10 VDM’s (genummerd: [VDM 18] , [VDM 19] , [VDM 20] , [VDM 21] , [VDM 22] , [VDM 23] , [VDM 24] , [VDM 25] , [VDM 26] en [VDM 27] , p. 5579-4496, (map 12)), (telkens) in strijd met de waarheid is vermeld dat (onbewerkte/ongescheiden) mest is geladen bij het bedrijf aan de [adres leverancier 2] te IJsselsteyn ( [leverancier 2] ) en is afgeleverd aan verdachte(n) op of omstreeks 30 april 2010 en/of
  • op 8 VDM’s (genummerd: [VDM 28] , [VDM 29] , [VDM 30] , [VDM 31] , [VDM 32] , [VDM 33] , [VDM 34] en [VDM 35] , p. 5579-4496 (map 12), (telkens) in strijd met de waarheid is vermeld dat er (bewerkte/gescheiden) mest is gelost bij het bedrijf aan de [adres leverancier 2] te IJsseÏsteyn ( [leverancier 2] ) op of omstreeks 30 april 2010 en/of
  • op 2 VDM’s (genummerd [VDM 36] en [VDM 37] ) (telkens) in strijd met ede waarheid is vermeld dat er (vaste) mest (na scheiding) is geladen door verdachte(n) bij het bedrijf aan de [adres leverancier 3] te Someren ( [leverancier 3] ) op of omstreeks 15 december 2012;
2. [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [transportbedrijf] en/of [bedrijf 3] en/of een (of meer) (rechts)perso(o)n(en), op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 17 april 2010 tot en met 7 maart 2013 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert en/of te Nederweert-Eind en/of Oostrum en/of IJsselstevn, , althans in Nederland en/of België en/of Polen en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of (een of meer) (rechts)perso(o)n (en), althans alleen, (telkens) een ‘Report Vervoersbewijzen dierlijke Meststoffen’ (hierna RVDM), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of doen laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of doen laten vervalsen, immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - (telkens) (digitaal) gegevens vertrekt of doen/laten verstrekken aan dienst Regelingen (thans rijksdienst voor Ondernemend Nederland) - op grond waarvan door deze Dienst (een) RVDM(‘s,) werd(en) gegenereerd - terwijl de gegevens op de RVDM betrekking hadden op - onder meer
  • het laden/lossen van mest door verdachte(n) bij het bedrijf aan de [adres leverancier 4] te Oostrum ( [leverancier 4] ,) op of omstreeks 18 januari 2011 b(RVDM genummerd [RVDM 1] en/of RVDM genummerd [RVDM 2] ,) en/of
  • het laden van (drijf)mest door verdachte(n) bij het bedrijf aan de [adres leverancier 5] te Nederweert ( [leverancier 5] ) op of omstreeks 7 maart 2013 (RVDM genummerd [RVDM 3] )
terwijl er (telkens) in werkelijkheid geen mest en/of drijfmest geladen c. q. gelost werd, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander, althans alleen, (telkens) aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 17 april 2010 tot en met 7 maart 2013 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert en/of te Nederweert-Eind en/of Oostrum en/of IJsselsteyn althans in Nederland en/of België en/of Polen en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [transportbedrijf] en/of [bedrijf 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of (een of meer) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) een ‘Report Vervoersbewijzen dierlijke Meststoffen’ (hierna RVDM), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of doen laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of doen laten vervalsen, immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - (telkens) (digitaal) gegevens vertrekt of doen/laten verstrekken aan dienst Regelingen (thans rijksdienst voor Ondernemend Nederland) - op grond waarvan door deze Dienst (een) RVDM(‘s) werd(en) gegenereerd - terwijl de gegevens op de RVDM betrekking hadden op - onder meer -
  • het laden/lossen van mest door verdachte(n) bij het bedrijf aan de [adres leverancier 4] te Oostrum ( [leverancier 4] ) op of omstreeks 18 januari 2011 b(RVDM genummerd [RVDM 1] en/of RVDM genummerd [RVDM 2] ) en/of
  • het laden van (drijf)mest door verdachte(n) bij het bedrijf aan de [adres leverancier 5] te Nederweert ( [leverancier 5] ) op of omstreeks 7 maart 2013 (RVDM genummerd [RVDM 3] )
terwijl er (telkens) in werkelijkheid geen mest en/of drijfmest geladen c. q. gelost werd, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
3. [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [transportbedrijf] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of een (of meer) (rechts)perso(o)n(en) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 17 april 2010 tot en met 7 maart 2013 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert en/of te Nederweert-Eind en/of Oostrun en/of Kronenberg en/of IJsselstevn, althans in Nederland en/of België en/of Polen en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of (een of meer) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) van een voorwerp, te weten een of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) (drijf- en/of vaste) mest, althans dierlijke meststoffen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld, dan wel heeft/hebben verborgen of verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp (en) was/waren en/of het voorhanden heeft/hebben gehad van deze (hoeveelheden,) mest/dierlijke meststoffen, door met betrekking tot die hoeveelheden mest:
  • fictieve) laad- en losmeldingen en/of vervoershandelingen te verrichten en/of te laten/doen verrichten en/of te registreren en/of te laten/doen registreren (op VDM’s en/of weegbonnen en/of via/door (valse) (digitale,) AGR/GPS meldingen bij Dienst Regelingen (thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) en/of
  • door het doen/laten opslaan van hoeveelheden mest in (een) — niet daarvoor geschikt(e) en/of toereikend(e) - (mest)opslag(en) en/of
  • door het niet inzichtelijk maken van de werkelijke verplaatsing van die (hoeveelheden) mest en/of
  • door gebruik te maken van valse AGR/GPS laad- en losmeldingen
  • door het manipuleren van mestmonsters van de niet geladen en/of geloste vrachten mest,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist/wisten of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het voorwerp geheel of gedeeltelijk — onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, zulks terwijl verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander, althans alleen, (telkens) aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 17 april 2010 tot en met 7 maart 2013 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert en/of te Nederweert-Eind en/of Oostrum en/of Kronenberg en/of IJsselsteyn, althans in Nederland en/of België en/of Polen en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [transportbedrijf] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [medeverdachte 1] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of (een of meer) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) van een voorwerp, te weten een of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) (drijf- en/of vaste) mest, althans dierlijke meststoffen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld, dan wel heeft/hebben verborgen of verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp(en) was/waren en/of het voorhanden heeft/hebben gehad van deze (hoeveelheden) mest/dierlijke meststoffen, door met betrekking tot die hoeveelheden mest
  • (fictieve) laad- en losmeldingen en/of vervoershandelingen te verrichten en/of te laten/doen verrichten en/of te registreren en/of te laten/doen registreren (op VDM’s en/of weegbonnen en/of via/door (valse) (digitale) AGR/GPS meldingen bij Dienst Regelingen (thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland)) en/of
  • door het doen/laten opslaan van hoeveelheden mest in (een) niet daarvoor geschikt(e) en/of toereikende) - (mest) opslag(en) en/of
  • door het niet inzichtelijk maken van de werkelijke verplaatsing van die (hoeveelheden) mest en/of
  • door gebruik te maken van valse AGR/GPS laad- en losmeldingen
  • door het manipuleren van (mest)monsters van de niet geladen en/of geloste vrachten mest,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist/wisten of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het voorwerp geheel of gedeeltelijk — onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
4. [bedrijf 1] en/of [bedrijf 5] en [bedrijf 4] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer andere (rechts)personen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 oktober 2014 te Lierop en/of Deurne en/of Nederweert en/of Nederweert-Eind en/of Oostrum en/of Kronenberg en/of Someren en/of Ysselsteyn, althans in Nederland en/of Belgie en/of Polen en/of Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen haar, verdachte, en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer andere (rechts-)personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het tezamen en in vereniging met een of meer anderen gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften als bedoeld in artikel 225 lid 2 wetboek van strafrecht en/of
- het tezamen en in vereniging met een of meer anderen witwassen van een voorwerp (dierlijke meststoffen) als bedoeld in artikel 420bis lid 1 wetboek van strafrecht,
- het tezamen en in vereniging met een ander of anderen in strijd handelen met artikel 14, eerste lid van de Meststoffenwet,
- Het tezamen het in vereniging met een ander of andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen handelen in strijd met artikel ]4, eerste lid van de Meststoffenwet,
van welke organisatie verdachte (feitelijk) (mede-)oprichter en/of (feitelijk) (mede-) bestuurder was, dan wel aan welke organisatie zij feitelijk leiding heeft gegeven.
De formele voorvragen.

De geldigheid van de dagvaarding.
Op de in de pleitnota omschreven gronden en de daarop gegeven aanvullingen op de zittingen van 20 juni 2019 en 25 juni 2019 heeft de verdediging geconcludeerd dat de dagvaarding van de onder 1 en onder 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten op onderdelen en van de onder 3 en onder 4 ten laste gelegde feiten in het geheel nietig moet worden verklaard omdat deze onderdelen van de dagvaarding onvoldoende duidelijk zijn omschreven.
De rechtbank is van oordeel dat de in de tenlastelegging onder 1, onder 2, onder 3 en de onder 4 genoemde gedragingen, gelet op de samenhang die tussen alle aan verdachte ten laste gelegde feiten bestaat, in combinatie bezien met de inhoud van het gehele zaakdossier, voldoende duidelijk en concreet zijn omschreven, zodat verdachte zich heeft kunnen voorbereiden op zijn verdediging. Aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering is dan ook voldaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwerpt de rechtbank het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot [partiële] nietigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is en dat de dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.

De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de commune strafkamer van de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. Ambtshalve overweegt de rechtbank dat voor zover verdachte is opgeroepen voor zittingen van de meervoudige economische kamer, dit op een vergissing berust. Hierbij zij verwezen naar hetgeen de rechtbank in het vonnis van [ECLI:NL:RBOBR:2019:4398] heeft overwogen.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn voor het overige geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan in de vervolging van verdachte worden ontvangen.

Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Inleiding.
Verdachte wordt verweten mede-oprichter van en mede feitelijk leidinggever aan een criminele organisatie van rechtspersonen en natuurlijke personen te zijn geweest, welke organisatie zich op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan mestfraude door het plegen van valsheid in geschrifte en het witwassen van de daaruit verkregen opbrengsten.
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de feiten waarbij een primair en subsidiair variant ten laste is gelegd acht de officier van justitie de primaire variant wettig en overtuigend bewezen.
De verdediging heeft integrale vrijspraak van verdachte bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.

vrijspraak.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Aan verdachte wordt ten laste gelegde dat verdachte zich primair als feitelijk leidinggever en subsidiair als medepleger schuldig heeft gemaakt aan witwassen in de periode van 4 december 2012 tot en met 1 oktober 2014.
Uit de inhoud van het procesdossier en uit hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [transportbedrijf] zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan zogenaamde mestfraude, door aan- en afvoer van dierlijke meststoffen te fingeren door middel van valse AGR/GPS laad- en losmeldingen. Van deze laad- en losmeldingen worden VDM’s opgemaakt. De VDM-gegevens van deze gefingeerde transporten worden vervolgens verzonden naar de Dienst Regelingen waardoor aan- en afvoer van dierlijke meststoffen wordt verantwoord die in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden, de zogenaamde fictieve mest.
Door de verdediging is een aantal verweren gevoerd, strekkende tot vrijspraak van het aan verdachte ten laste gelegde witwasdelict. Een van die verweren luidde dat de hiervoor genoemde rechtspersonen, daaronder begrepen [bedrijf 6] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , de (fictieve) mest niet uit misdrijf hebben verkregen.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen de (fictieve) mest hebben verkregen door het doen van valse meldingen van mesttransporten. Eerst nadat die valse meldingen waren gedaan, is de (fictieve) mest verkregen. De rechtbank is van oordeel dat het verwerven van de (fictieve) mest derhalve heeft plaatsgevonden
nadathet daaraan ten grondslag liggende misdrijf, te weten het doen van voormelde valse meldingen, is gepleegd. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de hiervoor genoemde rechtspersonen de (fictieve) mest hebben verkregen uit enig door verdachte voorafgaande aan de ten laste gelegde witwashandelingen gepleegd misdrijf, beoordeeld naar de geldende witwasbepalingen in de ten laste gelegde periode van 1 januari 2010 tot en met 1 oktober 2014.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de hiervoor genoemde rechtspersonen zich aan witwassen schuldig hebben gemaakt. Daaruit volgt dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte feitelijk leiding aan dit witwasdelict kan hebben gegeven. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten.

De aansprakelijkheid van de diverse rechtspersonen en van verdachte als feitelijk leidinggever.
Verdachte wordt verweten feitelijk leiding te hebben gegeven aan de verboden gedragingen door diverse rechtspersonen zoals in de tenlastelegging is omschreven. Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.

de bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

bewijsoverwegingen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit.
17 VDM’s van mesttransporten van en naar [leverancier 1] , gevestigd te Nederweert-Eind aan de [adres leverancier 1] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [bedrijf 1] aan de Dienst Regelingen heeft gemeld dat [bedrijf 1] op 17, 18 en 19 april 2010 zeventien mesttransporten van het bedrijf van [leverancier 1] heeft uitgevoerd. Een van de maten van deze [leverancier 1] , [mede-eigenaar leverancier 1] , heeft bij zijn verhoor verklaard dat deze mesttransporten niet hebben plaatsgevonden, maar dat hij de factuur voor die transporten ten bedrage van
€ 24.460,56 wel heeft betaald [pag. 4264 t/m 4267].
In tegenstelling tot de verdediging acht de rechtbank de verklaring van [mede-eigenaar leverancier 1] betrouwbaar. [mede-eigenaar leverancier 1] belast in die verklaring ook zichzelf en bovendien wordt deze verklaring bevestigd door andere bewijsmiddelen, zoals de uitkomst van analyse van de zeventien hiervoor genoemde VDM’s door [verbalisant 1] [pag. 1850 e.v.]. Uit die analyse blijkt dat de op die VDM’s vermelde gegevens in strijd met de waarheid zijn en dat de transporten waarop die VDM’s zien, niet kunnen hebben plaatsgevonden. [bedrijf 1] heeft weliswaar een bedrag van € 24.460.56 ter zake van de mesttransporten aan [mede-eigenaar leverancier 1] in rekening gebracht maar [mede-eigenaar leverancier 1] heeft verklaard dat dat bedrag naderhand in gedeelten met hem verrekend werd. (pag 4265).
Het verzoek tot het voorwaardelijk horen van de getuige [getuige 1] en [getuige 2] [pleitnota punt 91 t/m 95] wijst de rechtbank af. De rechtbank gebruikt de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet als bewijsmiddel. Evenmin gebruikt de rechtbank die verklaringen om de verklaringen van andere getuigen of de betrouwbaarheid van andere bewijsmiddelen te onderbouwen. Dit betekent dat er geen reden is die getuigen te horen.
Op grond van de in de bewijsbijlage nader uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er op 17, 18 en 19 april 2010 geen mesttransporten zijn uitgevoerd door [bedrijf 1] vanaf het bedrijf van [leverancier 1] . De betreffende VDM’s, die het tegendeel zouden moeten bewijzen, zijn daarom valselijk opgemaakt. Dit onderdeel van de tenlastelegging acht de rechtbank ten aanzien van [bedrijf 1] wettig en overtuigend bewezen.
18 VDM’s van mesttransporten geladen of gelost bij [leverancier 2] , gevestigd te Ysselsteyn aan de [adres leverancier 2] .
Volgens de bij de Dienst Regelingen aangemelde en geregistreerde gegevens zou er op 30 april 2010 door [bedrijf 1] mest zijn geladen en gelost bij het bedrijf van [leverancier 2] . De op die transporten van mest betrekking hebbende VDM’s zijn in de tenlastelegging genoemd als transporten die in werkelijkheid niet zouden hebben plaatsgevonden.
Op 1 mei 2010 hebben verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] een controle bij [leverancier 2] verricht [pag. 4454 en 4455]. Daarbij hebben zijn geconstateerd dat twee vrachtwagens van [bedrijf 1] , die gelet op hun uiterlijke kenmerken mest vervoerden, op het terrein van [leverancier 2] stonden in de nabijheid van de varkensstallen. Op basis van het door hen ingestelde onderzoek heeft de officier van justitie – overeenkomstig de bevindingen van verbalisanten – geconcludeerd dat er op 1 mei 2010 geen mest is geladen of gelost bij [leverancier 2] en dat het niet anders kan zijn dan dat de mesttransporten die op 30 april 2010 bij de Dienst Regelingen zijn gemeld, in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden.
De waarnemingen die verbalisanten op 1 mei 2010 hebben gedaan, in combinatie met het door hen ingestelde onderzoek bij de Dienst Regelingen naar transporten die naar vaststaat [bedrijf 1] een dag eerder op 30 april 2010 van en naar het bedrijf van [leverancier 2] heeft uitgevoerd, sluiten naar het oordeel van de rechtbank echter niet uit dat de in de tenlastelegging genoemde transporten op 30 april 2010 daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De waarnemingen van verbalisanten zijn niet gedaan op de dag van de geregistreerde transporten. Hierbij moet worden vastgesteld dat [leverancier 2] niet over deze transporten is gehoord. De bevindingen die de verbalisanten in hun proces-verbaal hebben neergelegd nemen de twijfel over mogelijke mesttransporten op 30 april 2010 niet weg.
Rekening houdend met de mogelijkheid dat op 30 april 2010 daadwerkelijk mesttransporten van en naar het bedrijf van [leverancier 2] hebben plaatsgevonden , acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de daarop betrekking hebbende VDM’s vals zijn. Dit onderdeel van de tenlastelegging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen.
2 VDM’s van mesttransporten geladen bij [leverancier 3] , wonende te Someren aan de [adres leverancier 3] .
Uit de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] zich op 15 december 2012 om 05.15 uur op het bedrijfsterrein van [leverancier 3] bevonden, dat zij toen zagen dat daar twee vrachtwagens aanwezig waren, dat zij geen laadactiviteiten hebben waargenomen en dat zij omstreeks 06.00 uur bij raadpleging van de register van de Dienst Regelingen constateerden dat door [transportbedrijf] twee laadmeldingen van dierlijke meststoffen op het bedrijf van [leverancier 3] waren gedaan. De daarop betrekking hebbende VDM’s zijn in de tenlastelegging opgenomen onder de nummers [VDM 36] en [VDM 37] .
[leverancier 3] heeft op 15 december 2012 verklaard dat er die dag geen mest op zijn bedrijf is geladen [pag. 2425]. Later, bij zijn verhoor door de rechter-commissaris op 10 juli 2018 heeft [leverancier 3] verklaard dat [transportbedrijf] nooit mest van zijn bedrijf heeft afgevoerd. De verklaringen die [leverancier 3] heeft afgelegd, acht de rechtbank geloofwaardig omdat zijn verklaringen op belangrijke onderdelen worden ondersteund door de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] .
Op grond van de in de bewijsbijlage nader uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat er op 15 december 2012 door [transportbedrijf] niet daadwerkelijk mest is geladen op het bedrijven van [leverancier 3] en dat de daarop betrekking hebbende laadmeldingen bij de Dienst Regeling dan ook vals zijn. Dit onderdeel van de tenlastelegging acht de rechtbank ten aanzien van [transportbedrijf] wettig en overtuigend bewezen.
- de betrokkenheid van de diverse rechtspersonen en natuurlijke personen bij het onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de in de tenlastelegging onder feit 1 genoemde overige rechtspersonen -buiten [bedrijf 1] en [transportbedrijf] - en natuurlijke personen strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld zoals is ten laste gelegd. De ten laste gelegde betrokkenheid van deze rechtspersonen en natuurlijke personen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Uit de in de bewijsbijlage vermelde bewijsmiddelen blijkt dat verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] zich op 18 januari 2011 omstreeks 13.50 uur op het terrein van [bedrijf 1] , gelegen aan de [adres bedrijf 1] te Oostrum bevonden, dat zij toen hebben gezien dat er een vrachtwagen voorzien van het kenteken [kenteken] het terrein op kwam gereden en dat deze vrachtwagen omstreeks 14.15 uur het terrein heeft verlaten. In de tijd dat de vrachtwagen op het terrein is geweest, hebben verbalisanten niet gezien dat er met deze vrachtwagen laad- of losactiviteiten zijn verricht.
Dezelfde dag hebben verbalisanten de registers van de Dienst Regelingen geraadpleegd. Toen hebben zij geconstateerd dat omstreeks 14.00 uur op deze locatie een losmelding van vaste dierlijke meststoffen is gedaan via de AGR-apparatuur van de vrachtwagen voorzien van het kenteken [kenteken] , gevolgd door een laadmelding omstreeks 14.09 uur door die vrachtwagen..
Door de verdediging is gesteld dat verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] bij het relateren van hun bevindingen op 18 januari 2011 in het door hen opgemaakte proces-verbaal voornamelijk hebben volstaan met het weergeven van conclusies.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] opgemaakte proces-verbaal [AMB-31, pag. 1747 t/m 1750] dat zij hebben gezien dat de vrachtwagen voorzien van het kenteken [kenteken] op 18 januari 2011 tussen 13.50 uur en 14.15 uur op het terrein van [bedrijf 1] gelegen aan de [adres bedrijf 1] te Oostrum aanwezig is geweest en dat er in die periode geen laad- of losactiviteiten hebben plaatsgevonden met betrekking tot die vrachtwagen.
Het door de verdediging gevoerde verweer dat verbalisanten hebben volstaan met het relateren van conclusies, mist derhalve feitelijk grondslag. Het door beide verbalisanten opgemaakte proces-verbaal behelst een verslag van hun waarneming ter plaatse, inhoudende dat zij op 18 januari 2011 geen laad- en losactiviteiten van mest hebben geconstateerd op het adres [adres bedrijf 1] te Oostrum. Er zijn onvoldoende feiten gesteld of gebleken die gerede twijfel wekken over deze waarneming. Er is naar het oordeel van de rechtbank ook niet anderszins aannemelijk geworden dat op 18 januari 2011 in werkelijkheid wél mest is geladen en/of gelost op voornoemd adres te Oostrum. De waarnemingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] dat er wel een aan [transportbedrijf] gelieerde vrachtwagen op het terrein aanwezig is maar er niet daadwerkelijk mest wordt geladen en/of gelost vinden steun in de verklaring van getuige [getuige 3] [pag. 3889, 3890]. [getuige 3] heeft namelijk verklaard dat het regelmatig gebeurde dat een vrachtwagen van [transportbedrijf] met een container mest het terrein gelegen aan de [adres bedrijf 1] te Oostrum opreed, daar parkeerde en na een half uur weer vertrok zonder enige activiteit te hebben verricht. Daarnaast wordt de aanwezigheid van de vrachtwagen met het kenteken [kenteken] op 18 januari 2011 op het terrein aan de [adres leverancier 4] te Oostrom bevestigd door de gegevens die via de AGR-registratie van die vrachtwagen bij de Dienst Regelingen zijn geregistreerd door de RVDM’s met de nummers [RVDM 1] [pag. 4533] en 1080274760 [pag. 4534].
Op grond van de in de bewijsbijlage nader uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er op 18 januari 2011 door [bedrijf 1] niet daadwerkelijk mest is geladen en/of gelost op de door [bedrijf 1] gehuurde locatie gelegen aan de [adres leverancier 4] te Oostrum en dat de daarop betrekking hebbende laad- en losmeldingen bij de Dienst Regeling dus vals zijn.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank de onder feit 2a ten laste gelegde valsheid in geschrift ten aanzien [bedrijf 1] wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de in de tenlastelegging onder 2a genoemde overige rechtspersonen -buiten [bedrijf 1] - en natuurlijke personen strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld zoals is ten laste gelegd. De ten laste gelegde betrokkenheid van deze rechtspersonen en natuurlijke personen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen.
Uit de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkt [transportbedrijf] aan de Dienst Regelingen gegevens heeft verstrekt inhoudende dat er op 7 maart 2013 door dit bedrijf mest is geladen bij het bedrijf van [leverancier 5] , gelegen aan de [adres leverancier 5] te Nederweert. Deze gegevens zijn gereproduceerd door de Dienst Regelingen in een Report Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen met nummer [RVDM 3] . Deze RVDM heeft de officier van justitie bij conclusie van repliek aan de rechtbank en de verdediging overhandigd.
[leverancier 5] [pag. 4402, 4414 t/m 4416], [betrokkene 1] [pag. 4299] en [betrokkene 2] [pag. 4308] verklaren echter dat op 7 maart 2013 geen mest bij [leverancier 5] is geladen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van deze getuigen betrouwbaar zijn. Deze verklaringen zijn in de kern genomen niet tegenstrijdig en zij vinden steun in de waarnemingen van verbalisant [verbalisant 6] [pag. 2478, 2479] en de brief van 9 oktober 2013 van [adviseur] namens [leverancier 5] aan de Dienst Regelingen [pag. 5923]. In die brief wordt onder andere verzocht de VDM met nummer [RVDM 3] te verwijderen omdat het transport waarop deze VDM ziet nooit heeft plaatsgevonden.
Op 7 maart 2013 verbleef verdachte in voorlopige hechtenis. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij de mestmonsters, die op die dag bij [leverancier 5] zijn verzameld, heeft veranderd en dat hij hiervoor opdracht van [medeverdachte 5] had gekregen. Door zijn handelwijze heeft [betrokkene 1] bewerkstelligd dat er op de RVDM met nummer [RVDM 3] gegevens in strijd met de waarheid werden vermeld. Nu uit niets is gebleken dat [medeverdachte 5] deze opdracht heeft gegeven in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijf 6] of dat [bedrijf 6] bij de gefingeerde transporten die op 7 maart 2013 via [leverancier 5] bij de Dienst Regelingen zijn geregistreerd, betrokken is geweest, acht de rechtbank het aannemelijk dat [medeverdachte 5] die opdracht heeft gegeven in zijn hoedanigheid werknemer van [medeverdachte 2] en dat [medeverdachte 5] tijdens de detentie van verdachte de dagelijkse leiding van diens bedrijven had overgenomen.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank de onder feit 2b ten laste gelegde valsheid in geschrifte ten aanzien van [transportbedrijf] wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de in de tenlastelegging onder feit 2b genoemde overige rechtspersonen -buiten [transportbedrijf] - en natuurlijke personen strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld zoals is ten laste gelegd. De ten laste gelegde betrokkenheid van deze rechtspersonen en natuurlijke personen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen zoals die in de bewijsbijlage zijn weergegeven, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf 1] , [bedrijf 5] , [bedrijf 4] , [transportbedrijf] en de agrariërs die toelieten dat hun bedrijven werden gebruikt voor het fingeren van mesttransporten, hebben deelgenomen aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk had.

tussenconclusie.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf 1] en [transportbedrijf] de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten hebben gepleegd en dat deze bedrijven daarbij hebben samengewerkt. Hierna zal de rechtbank ingaan op de aansprakelijkheid van de diverse [rechts]personen voor de bewezen verklaarde handelingen en de aansprakelijkheid van verdachte daarvoor als feitelijk leidinggever.

kan verdachte als feitelijk leidinggever worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
- ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Zoals hiervoor al is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de onder 3 genoemde rechtspersonen zich aan witwassen schuldig hebben gemaakt in de ten laste gelegde periode van 17 april 2010 tot en met 7 maart 2013 hebben deelgenomen aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Daaruit volgt dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aan het onder 3 ten laste gelegde feitelijk leiding heeft gegeven. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.
- ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten.
Vooreerst merkt de rechtbank op dat een rechtspersoon slechts kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Uit de uittreksels van de Kamer van Koophandel blijkt dat de bedrijfsomschrijving van [bedrijf 1] [pag. 344] bestond uit de handel in en het bewerken en het exporteren van mest. De bedrijfsomschrijving van [transportbedrijf] [pag. 974] bestond uit het [internationaal] vervoeren van [agrarische] producten.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen zoals die in de bewijsbijlage zijn opgenomen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor onder het hoofdstuk “de bewijsoverwegingen” is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [bedrijf 1] en [transportbedrijf] zich schuldig hebben gemaakt aan het opmaken van VDM’s en de op die VDM’s gebaseerde RVDM’s, waarop in strijd met de waarheid was vermeld dat mesttransporten hadden plaatsgevonden.
Deze handelingen, het vervoeren van mest en het bijhoudende van de daarmee gepaard gaande administratie, waren dienstig aan deze rechtspersonen en pasten binnen de normale bedrijfsvoering van die rechtspersonen. Deze rechtspersonen hebben daardoor de hiervoor geschetste frauduleuze handelingen aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat die handelingen opzettelijk zijn verricht. Deze handelingen en het opzet waarmee die zijn verricht, rekent de rechtbank dan ook aan de diverse rechtspersonen toe.
Verdachte wordt verweten feitelijk mede-oprichter en/of feitelijk medebestuurder te zijn geweest, dan wel feitelijk leiding te hebben gegeven aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht in casu gevormd door [bedrijf 1] en [transportbedrijf] .
De rechtbank overweegt hierover het volgende. [bedrijf 1] en [transportbedrijf] maakten deel uit van de zogenaamde [bedrijvengroep] . Uit de verklaringen van onder meer [betrokkene 1] [pag. 868 ev], [betrokkene 2] [pag. 1043], [betrokkene 3] [pag. 1373], [betrokkene 4] [pag. 1451 en 1466], [betrokkene 5] [pag. 3939]. [betrokkene 6] [pag. 3951] en [betrokkene 7] [pag. 4217g] concludeert de rechtbank dat hoofdverdachte [medeverdachte 2] binnen de [bedrijvengroep] alle structurele en beleidsbepalende beslissingen nam en dat hij daarin geheel zelfstandig te werk ging.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden waaruit aannemelijk wordt dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan, of dat er sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking waaruit aannemelijk wordt dat verdachte heeft deelgenomen aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen [bedrijf 1] en [transportbedrijf] en al helemaal niet dat verdachte daarbij het [voorwaardelijk] opzet op het plegen van misdrijven zou hebben gehad.
In dit verband overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat verdachte formeel bestuurder was van een van de rechtspersonen die deel uitmaakten van dat samenwerkingsverband en dat verdachte in die hoedanigheid op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 2] documenten heeft (mee)ondertekend, onvoldoende is om verdachte naast [medeverdachte 2] , haar zoon, als mede-feitelijk leidinggever of als medepleger aan dat samenwerkingsverband te kunnen aanmerken. Haar hoedanigheid als bestuurder bij het ondertekenen van documenten daargelaten is op geen enkele manier aannemelijk geworden dat verdachte daadwerkelijk inhoudelijk betrokken is geweest bij de [bedrijvengroep] , in die zin dat verdachte aan overleg, besluitvorming en uitvoering binnen deze ondernemingen heeft deelgenomen, daaraan een inhoudelijke bijdrage heeft geleverd en/of een werkelijk adviserende rol heeft vervuld, laat staan dat verdachte het beleid van de rechtspersonen waarvan zij bestuurder was heeft medebepaald. De rol die aan verdachte wordt toebedeeld in het zogenaamde businessplan 2010 [bedrijvengroep] (p. 4708-4743) heeft zich niet in (strafrechtelijk) relevante feiten en omstandigheden verwezenlijkt. Dat de medeverdachte [medeverdachte 2] dankbaar gebruik heeft gemaakt van verdachte, zijn moeder, dat verdachte een faciliterende rol heeft gehad in het ten laste gelegde samenwerkingsverband en verdachte indirect van de opbrengst van het samenwerkingsverband heeft geprofiteerd, doet er niet aan af dat de rol van verdachte op het grote geheel van de [bedrijvengroep] beschouwd uiteindelijk als louter formeel moet worden aangemerkt.
Nu verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet als feitelijk leidinggever aan het samenwerkingsverband tussen [bedrijf 1] en [transportbedrijf] kan worden aangemerkt en evenmin is gebleken van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat er sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [bedrijf 1] en [transportbedrijf] dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte als medepleger aan dat samenwerkingsverband heeft deelgenomen, zal de rechtbank verdachte van het onder 4 ten laste gelegde feit vrijspreken.

de eindconclusie
De rechtbank is van oordeel dat geen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. De rechtbank zal verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrijspreken.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. E.M. Vermeulen en mr. W. Brouwer, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 25 juli 2019.