ECLI:NL:RBOBR:2019:4398

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
01/997016-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in mestfraudezaak met betrekking tot valsheid in geschrifte en deelname aan criminele organisatie

Op 25 juli 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan mestfraude, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De zaak was aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 februari 2017, en de tenlastelegging is op verschillende momenten gewijzigd. De rechtbank heeft tijdens de zittingen van 20, 21, 24, 25 en 27 juni 2019 en 11 juli 2019 het bewijs en de verweren van de verdediging gehoord.

De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder de nietigheid van de dagvaarding en de onbevoegdheid van de rechtbank, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat de verdachte zich had kunnen voorbereiden op zijn verdediging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij feitelijk leiding had gegeven aan de verboden gedragingen, en dat de rechtspersonen die in de tenlastelegging werden genoemd, niet schuldig waren aan de ten laste gelegde feiten.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van mestfraude, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte werd daarom vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, en de rechtbank heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01/997016-13
[verdachte]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/997016-13
Datum uitspraak: 25 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 20, 21, 24, 25 en 27 juni 2019 en 11 juli 2019. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 februari 2017. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 oktober 2017 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of een (of meer) (rechtsperso(o)n(en), op één of meer tijdstippen in of omstreeks 7 maart 2013 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert, althans in Nederland en/of te België, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of (een of meer) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, Opzettelijk gebruik heeft gemaakt of gebruik heeft doen maken van vier, althans een aantal vals(e) of vervalst(e) vervoersbewijzen dierlijke meststoffen (hierna VDM’s) waarop los- en/of laadmeldingen (met vermelding van plaats en/of leverancier en/of mestcode) stonden vermeld, zijnde voornoemde VDM’s een geschrift/geschriften bestemd tot bewijs van enig feit te dienen — als ware dat/die geschriften echt en onvervalst, dan wel dat verdachte(n) opzettelijk zodanig(e) geschrift(en) heeft/hebben afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij en/of haar medeverdachte(n) wist/wisten en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik, bestaande dat gebruiken hierin dat zij en/of haar medeverdachte(n) dit/deze geschrift(en) voorhanden heeft gehad en/of heeft verzonden en heeft doen verzenden aan Dienst Regelingen (thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) en/of heeft afgeleverd aan opsporingsambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- op 4 VDM’s (genummerd: [VDM 1] , [VDM 2] , [VDM 3] en [VDM 4] ,) telkens in strijd met de waarheid is vermeld dat er op of omstreeks 7 maart 2013 door [bedrijf 1] . vier vrachten vloeibare mest zouden zijn afgevoerd bij het bedrijf [bedrijfsnaam] , [adres bedrijf 1] te Nederweert en welke zouden zijn afgenomen door [afnemer]
zulks terwijl verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander, althans alleen, (telkens) aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
subsidiair, althans indien liet vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks 7 maart 2013 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert, althans in Nederland en/of te België, tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of (een of meer) (rechts)perso(o)n(en) althans alleen, Opzettelijk gebruik heeft gemaakt of gebruik heeft doen maken van vier, althans een aantal vals(e) of vervalst(e) vervoersbewijzen dierlijke meststoffen (hierna VDM’s] waarop los- en/of laadmeldingen (met vermelding van plaats en/of leverancier en/of mestcode) stonden vermeld, zijnde voornoemde VDM’s een geschrift/geschriften bestemd tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, dan wel dat verdachte(n) opzettelijk zodanig(e) geschrift(en) heeft/hebben afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij en/of haar medeverdachte(n) wist/wisten en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik, bestaande dat gebruiken hierin dat zij en/of haar medeverdachte(n) dit/deze geschrift(en) voorhanden heeft gehad en/of heeft verzonden en heeft doen verzenden aan Dienst Regelingen (thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) en/of heeft afgeleverd aan opsporingsambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- op 4 VDM’s (genummerd: [VDM 1] , [VDM 2] , [VDM 3] en [VDM 4] ) telkens in strijd met de waarheid is vermeld dat er op of omstreeks 7 maart 2013 door [bedrijf 1] ., vier vrachten vloeibare mest zouden zijn afgevoerd bij het bedrijf [bedrijfsnaam] , [adres bedrijf 1] te Nederweert en welke zouden zijn afgenomen door [afnemer]
2. [bedrijf 1] . en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of een (of meer) (rechts)perso(o)n(en), op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 4 december 2012 tot en met 1 oktober 2014 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert en/of te Nederweert-Eind en/of Oostrum en/of IJsselsteyn, althans in Nederland en/of België en/of Polen en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of (een of meer,) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) een ‘Report Vervoersbewijzen dierlijke Meststoffen’ (hierna RVDM), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of doen laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of doen laten vervalsen, Immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid — zakelijk weergegeven — (telkens) (digitaal) gegevens vertrekt of doen/laten verstrekken aan dienst Regelingen (thans rijksdienst voor Ondernemend Nederland) — op grond waarvan door deze Dienst (een) RVDM(‘s,) werd(en,) gegenereerd — terwijl de gegevens op de RVDM betrekking hadden op — onder meer — - het laden van (drijfmest door verdachte(n) bij het bedrijf aan de [adres bedrijf 2] te Nederweert ( [bedrijfsnaam] ) op of omstreeks 7 maart 2013 (RVDM genummerd [VDM 1] , [VDM 2] , [VDM 3] en [VDM 4] ) terwijl er (telkens) in werkelijkheid geen mest en/of drijfmest geladen c. q. gelost werd, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander, althans alleen, (telkens) aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 4 december 2012 tot en met 1 oktober 2014 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert en/of te Nederweert-Eind en/of Oostrum en/of IJsselsteyn, althans in Nederland en/of België en/of Polen en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] . en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of (één of meer) (rechts)perso(o)n (en), althans alleen, (telkens) een ‘Report Vervoersbewijzen dierlijke Meststoffen’ (hierna RVDM), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of doen laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of doen laten vervalsen, Immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid — zakelijk weergegeven — (telkens) (digitaal) gegevens vertrekt of doen/laten verstrekken aan dienst Regelingen (thans rijksdienst voor Ondernemend Nederland) — op grond waarvan door deze Dienst (een) RVDM(‘s) werd(en) gegenereerd — terwijl de gegevens op de RVDM betrekking hadden op — onder meer — het laden van (drijfmest door verdachte(n) bij het bedrijf aan de [adres bedrijf 2] te Nederweert ( [bedrijfsnaam] ) op of omstreeks 7 maart 2013 (RVDM genummerd [VDM 1] , [VDM 2] , [VDM 3] en [VDM 4] )
terwijl er (telkens) in werkelijkheid geen mest en/of drijfmest geladen c.q. gelost werd, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
3. [bedrijf 1] . en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of een (of meer) (rechts)perso(o)n(en) op één of meer tijdstippen in of omstreeks 4 december 2012 tot en met 1 oktober 2014 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert, althans in Nederland en/of te België, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of (een of meer) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) van een voorwerp, te weten een of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) (drijf- en/of vaste) mest, althans dierlijke meststoffen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld, danweI heeft/hebben verborgen of verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp(en) was/waren en/of het voorhanden heeft/hebben gehad van deze (hoeveelheden) mest/dierlijke meststoffen, door met betrekking tot die hoeveelheden mest:
  • (fictieve) laad- en losmeldingen en/of vervoershandelingen te verrichten en/ofte laten/doen verrichten en/of te registreren en/of te laten/doen registreren (op VDM’s en/of weegbonnen en/of via/door (valse) (digitale) AGR/GPS meldingen bij Dienst Regelingen (thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland)) en/of
  • door het doen/laten opslaan van hoeveelheden mest in (een) — niet daarvoor geschikt(e) en/of toereikend(e) - (mest) opslag(en) en/of
  • door het niet inzichtelijk maken van de werkelijke verplaatsing van die (hoeveelheden) mest en/of
  • door gebruik te maken van valse AGR/GPS laad- en losmeldingen
  • door het manipuleren van (mest)monsters van de niet geladen en/of geloste vrachten mest,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist/wisten of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het voorwerp geheel of gedeeltelijk — onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf zulks terwijl verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander, althans alleen, (telkens) aan deze verboden gedraging(en feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks 4 december 2012 tot en met 1 oktober 2014 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert, althans in Nederland en/of te België, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [bedrijf 1] . en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of (één of meer) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) van een voorwerp, te weten een of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) (drijf- en/of vaste) mest, althans dierlijke meststoffen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld, dan wel heeft/hebben verborgen of verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp(en) was/waren en/of het voorhanden heeft/hebben gehad van deze (hoeveelheden) mest/dierlijke meststoffen, door met betrekking tot die hoeveelheden mest:
  • (fictieve) laad- en losmeldingen en/of vervoershandelingen te verrichten en/of te laten/doen verrichten en/of te registreren en/of te laten/doen registreren (op VDM’s en/of weegbonnen en/of via/door (valse) (digitale) AGR/GFS meldingen bij Dienst Regelingen (thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) en/of
  • door het doen/laten opslaan van hoeveelheden mest in (een) — niet daarvoor geschikt(e) en/of toereikend(e) - (mest) opslag(en) en/of
  • door het niet inzichtelijk maken van de werkelijke verplaatsing van die (hoeveelheden) mest en/of
  • door gebruik te maken van valse AGR/GPS laad- en losmeldingen
  • door het manipuleren van (mest)monsters van de niet geladen en/of geloste vrachten mest,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist/wisten of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het voorwerp geheel of gedeeltelijk — onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4. [bedrijf 1] . en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of een (of meer) (rechts)perso(o)n(en), op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 december 2012 tot en met 1 oktober 2014 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert, althans in Nederland en/of te België, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen hem, verdachte en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer andere (rechts)personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
  • het tezamen en in vereniging met een of meer anderen gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften als bedoeld in artikel 225 lid 2 wetboek van strafrecht en/of
  • het tezamen en in vereniging met een of meer anderen witwassen van een voorwerp (dierlijke meststoffen) als bedoeld in artikel 420bis lid 1 wetboek van strafrecht,
  • Het tezamen het in vereniging met een ander of andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen handelen in strijd met artikel 14, eerste lid van de Meststoffenwet
van welke organisatie verdachte (feitelijk) (mede-)oprichter en/of (feitelijk) (mede)bestuurder was, dan wel aan welke organisatie zij feitelijk leiding heeft gegeven.

De formele voorvragen.


De geldigheid van de dagvaarding.
Op de in de pleitnota omschreven gronden en de daarop gegeven aanvullingen op de zittingen van 20 juni 2019 en 25 juni 2019 heeft de verdediging geconcludeerd dat de dagvaarding van de onder 1 en onder 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten op onderdelen en van de onder 3 en onder 4 ten laste gelegde feiten in het geheel nietig moet worden verklaard omdat deze onderdelen van de dagvaarding onvoldoende duidelijk zijn omschreven.
De rechtbank is van oordeel dat de in de tenlastelegging onder 1, onder 2, onder 3 en de onder 4 genoemde gedragingen, gelet op de samenhang die tussen alle aan verdachte ten laste gelegde feiten bestaat, in combinatie bezien met de inhoud van het gehele zaakdossier, voldoende duidelijk en concreet zijn omschreven, zodat verdachte zich heeft kunnen voorbereiden op zijn verdediging. Aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering is dan ook voldaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwerpt de rechtbank het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot [partiële] nietigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is en dat de dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.

De bevoegdheid van de rechtbank.
Op de in de pleitnota omschreven gronden en de daarop gegeven aanvulling op de zitting van 25 juni 2019 heeft de verdediging aangevoerd dat de meervoudige economische kamer van de rechtbank onbevoegd is van de aan verdachte ten laste gelegde feiten kennis te nemen. Op de voorliggende tenlastelegging staan immers geen economische delicten. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen.
Dit verweer is gebaseerd op de volgende vaststaande feiten. Verdachte is bij dagvaarding van 19 februari 2017 gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting op 7 juni 2017 van de meervoudige commune strafkamer in deze rechtbank. Uit het proces-verbaal opgemaakt van de behandeling van deze zaak op die zitting blijkt dat de meervoudige commune kamer het onderzoek heeft geschorst. Vervolgens is verdachte opgeroepen te verschijnen voor de zitting op 10 oktober 2017 van de meervoudige commune strafkamer in deze rechtbank. Op die zitting heeft de officier van justitie een vordering tot wijziging van de tenlastelegging gedaan. Deze vordering tot wijziging van de tenlastelegging is voorafgaande aan de zitting van 10 oktober 2017 aan de raadsman van verdachte toegezonden. In die vordering is vermeld dat de officier van justitie de vordering tot wijziging van de tenlastelegging doet ter terechtzitting van de meervoudige economische kamer van deze rechtbank op 10 oktober 2017. Op die zitting heeft de verdediging niet tegen deze laatste vermelding geageerd. Uit het van de zitting van 10 oktober 2017 opgemaakte proces-verbaal blijkt dat de meervoudige commune kamer van de rechtbank het onderzoek wederom heeft geschorst. Vervolgens is verdachte, na een kennisgeving wijziging data zitting, opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige economische kamer van 20 juni 2019. Op die zitting is, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de zitting, het onderzoek opnieuw gestart, gebaseerd op de oorspronkelijke dagvaarding van 19 februari 2017 voor de meervoudige commune kamer.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. De vermelding dat verdachte is opgeroepen te verschijnen op de zitting van de meervoudige economische kamer van 20 juni 2019 berust op een evidente vergissing. De rechtbank verstaat de oproeping van verdachte dan ook als een oproeping te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige commune kamer van 20 juni 2019. Uit het van de zitting van 10 oktober 2017 opgemaakte proces-verbaal blijkt dat door en namens verdachte niet is geageerd tegen de vermelding op de vordering tot wijziging van de tenlastelegging dat die wijziging ter zitting van de meervoudige economische kamer zou worden gedaan. Hieruit concludeert de rechtbank dat de verdediging er op die zitting ook van uit is gegaan dat de vermelding dat de vordering tot wijziging van de tenlastelegging op de zitting van de meervoudige economische kamer van 10 oktober 2017 wordt gedaan op een vergissing berustte.
De rechtbank verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot onbevoegdheid van de meervoudige commune strafkamer van rechtbank om van deze zaak kennis te nemen.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn voor het overige geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan in de vervolging van verdachte worden ontvangen.

Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.


De aansprakelijkheid van de diverse rechtspersonen en van verdachte als feitelijk leidinggever.
Verdachte wordt verweten feitelijk leiding te hebben gegeven aan de verboden gedragingen zoals die in de tenlastelegging zijn omschreven. Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld terzake van feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.

ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Aan verdachte wordt ten laste gelegde dat verdachte zich primair als feitelijk leidinggever en subsidiair als medepleger opzettelijk gebruik heeft gemaakt of gebruik heeft doen maken van vier Vervoersbewijzen Dierlijke Meststoffen [hierna: VDM] waarop telkens in strijd met de waarheid zou zijn vermeld dat [bedrijf 1] . op 7 maart 2013 vier vrachten vloeibare mest zouden hebben afgevoerd van het bedrijf van [bedrijfsnaam] gelegen aan de [adres bedrijf 1] te Nederweert. Deze VDM’s met de nummers [VDM 1] , [VDM 2] , [VDM 3] en [VDM 4] heeft de officier van justitie bij repliek overgelegd. Uit deze VDM’s blijkt dat niet [bedrijf 1] . maar [transportbedrijf] als vervoerder van deze vier vrachten mest is opgetreden.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [bedrijf 1] . het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Aan de beantwoording van de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte feitelijk leiding aan die gedraging heeft gegeven danwel dat hij daarvoor als medepleger aansprakelijk kan worden gehouden, komt de rechtbank dan ook niet toe. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.

ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Ter terechtzitting van 10 oktober 2017 is de tenlastelegging op vordering van de officier van justitie gewijzigd door – kort en zakelijk weergegeven – onder feit 2 primair aan verdachte ten laste te leggen dat verdachte primair feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk digitaal [doen] verstrekken van valse gegevens door [bedrijf 1] . en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [transportbedrijf] en/of [afnemer] en/of een of meer [rechts]personen, door opzettelijk in strijd met de waarheid aan de Dienst Regelingen te melden dat op 7 maart 2013 vier vrachten vloeibare mest zouden zijn afgevoerd van het bedrijf van [bedrijfsnaam] gelegen aan de [adres bedrijf 1] te Nederweert. Subsidiair wordt dit feit verdachte als medepleger ten laste gelegd. De van deze meldingen door de Dienst Regelingen opgemaakte Reports Vervoersbewijzen Dierlijke Meststoffen met de nummers [VDM 1] , [VDM 2] , [VDM 3] en [VDM 4] heeft de officier van justitie bij repliek overgelegd.
Vervolgens is ter terechtzitting van 10 oktober 2017 op vordering de officier van justitie de tenlastelegging opnieuw gewijzigd in die zin dat de namen van [transportbedrijf] en/of [afnemer] uit de tenlastelegging zijn verwijderd en het aan verdachte gemaakte verwijt enkel ziet op het feitelijk leiding geven aan of het medeplegen van handelingen met [bedrijf 1] . en/op [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of een of meer [rechts]personen.
Zoals met hiervoor betrekking tot feit 1 als is overwogen, zijn de vier mesttransporten vanaf het [bedrijfsnaam] op 7 maart 2013 uitgevoerd door [transportbedrijf] . Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de inhoud van het procesdossier blijkt dat de intermediair, in dit geval [transportbedrijf] , verantwoordelijk is voor het versturen van de gegevens van die transporten naar de Dienst Regelingen.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat een van de rechtspersonen aan wie het onder 2 ten laste gelegde feit wordt verweten na de tweede wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 10 oktober 2017, dit feit heeft gepleegd. De rechtbank merkt daarbij nog op dat zij van oordeel is dat, gelet op de expliciete vermelding van de naam van “ [transportbedrijf] ” in de eerste vordering tot wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 10 oktober 2017, de officier van justitie met de passage “en/of een of meer [rechts]personen”, niet op [transportbedrijf] heeft gedoeld.
Aan de beantwoording van de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte feitelijk leiding aan die gedraging heeft gegeven danwel dat hij daarvoor als medepleger aansprakelijk kan worden gehouden, komt de rechtbank dan ook niet toe. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.

ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Aan verdachte wordt ten laste gelegde dat verdachte zich primair als feitelijk leidinggever en subsidiair als medepleger schuldig heeft gemaakt aan witwassen in de periode van 4 december 2012 tot en met 1 oktober 2014.
Uit de inhoud van het procesdossier en uit hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [transportbedrijf] zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan zogenaamde mestfraude, door aan- en afvoer van dierlijke meststoffen te fingeren door middel van valse AGR/GPS laad- en losmeldingen. Van deze laad- en losmeldingen worden VDM’s opgemaakt. De VDM-gegevens van deze gefingeerde transporten worden vervolgens verzonden naar de Dienst Regelingen waardoor aan- en afvoer van dierlijke meststoffen wordt verantwoord die in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden, de zogenaamde fictieve mest.
Door de verdediging is een aantal verweren gevoerd, strekkende tot vrijspraak van het aan verdachte ten laste gelegde witwasdelict. Een van die verweren luidde dat de hiervoor genoemde rechtspersonen, daaronder begrepen [bedrijf 1] ., [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , de (fictieve) mest niet uit misdrijf hebben verkregen.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen de (fictieve) mest hebben verkregen door het doen van valse meldingen van mesttransporten. Eerst nadat die valse meldingen waren gedaan, is de (fictieve) mest verkregen. De rechtbank is van oordeel dat het verwerven van de (fictieve) mest derhalve heeft plaatsgevonden
nadathet daaraan ten grondslag liggende misdrijf, te weten het doen van voormelde valse meldingen, is gepleegd. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de hiervoor genoemde rechtspersonen de (fictieve) mest hebben verkregen uit enig door verdachte voorafgaande aan de ten laste gelegde witwashandelingen gepleegd misdrijf, beoordeeld naar de geldende witwasbepalingen in de ten laste gelegde periode van 1 januari 2010 tot en met 1 oktober 2014.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de hiervoor genoemde rechtspersonen zich aan witwassen schuldig hebben gemaakt. Daaruit volgt dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte feitelijk leiding aan dit witwasdelict kan hebben gegeven. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.

ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit.
Verdachte wordt verweten feitelijk mede-oprichter en/of feitelijk medebestuurder te zijn geweest, dan wel feitelijk leiding te hebben gegeven aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Ter terechtzitting van 20 juni 2019 heeft de officier van justitie gesteld dat het bewijs van het bestaan van de criminele organisatie is gebaseerd op de onder 1 tot en met 3 op de tenlastelegging vermelde feiten. Zoals hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verdachte van al die feiten vrijspreken. Reeds op grond hiervan acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk mede-oprichter, feitelijk medebestuurder of feitelijk leidinggever is geweest aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Zelfs indien wettig en overtuigend bewezen zou kunnen worden dat [bedrijf 1] ., [bedrijf 2] , [bedrijf 3] of enig ander rechtspersoon in de ten laste gelegde periode van 4 december 2012 tot en met 1 oktober 2014 strafbare feiten zou hebben gepleegd in een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met de in de tenlastelegging nader genoemde [rechts]personen, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van zodanige feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat verdachte heeft deelgenomen aan dat samenwerkingsverband en al helemaal niet dat verdachte daarbij het [voorwaardelijk] opzet op het plegen van misdrijven zou hebben gehad. Evenmin is gebleken van feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat er sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de in de tenlastelegging genoemde [rechts]personen waaruit volgt dat verdachte [mede] feitelijk leiding aan dat samenwerkingsverband heeft gegeven.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. E.M. Vermeulen en mr. W. Brouwer, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 25 juli 2019.