ECLI:NL:RBOBR:2019:4347
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde WIA-uitkering en dringende redenen voor afzien van terugvordering
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.J.M. Harbers, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat hem verplichtte een bedrag van € 5.448,54 terug te betalen. Dit bedrag was onterecht uitgekeerd in de periode van 21 april 2018 tot en met 31 juli 2018, terwijl eiser recht had op een WIA-uitkering voor een eerdere periode. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terugvordering van de WIA-uitkering niet onaanvaardbare financiële gevolgen voor eiser met zich meebrengt, ondanks zijn stelling dat hij in financiële moeilijkheden verkeert. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de vereisten voor dringende redenen om van terugvordering af te zien, zoals vastgelegd in de Wet WIA. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd van onaanvaardbare gevolgen en dat de terugvordering gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.