Overwegingen
1. Bij besluit van 21 juli 2014 heeft verweerder de Wajong-uitkering van eiseres en de toeslag die eiseres ontving op grond van de Toeslagenwet, ingetrokken. Reden hiervoor was dat eiseres, volgens verweerder, haar inlichtingenplicht heeft geschonden door haar werkzaamheden als medium/paragnost en de daarmee gemoeide inkomsten te verzwijgen. Verweerder heeft ook beslist dat eiseres de ontvangen uitkering en toeslag over de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 juli 2014 moet terugbetalen.
2. Omdat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden, heeft verweerder bij besluit van 15 december 2016 aan eiseres een boete opgelegd van € 7.800,00. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.
3. Bij brief van 13 mei 2018 heeft eiseres verweerder verzocht om kwijtschelding van de vordering. Dit verzoek heeft geleid tot de onder het kopje ‘procesverloop’ weergegeven besluitvorming.
4. Het standpunt van verweerder is dat de boete moet worden terugbetaald. Voor wat betreft de terugvordering van de Wajong-uitkering en de toeslag geldt dat pas na 10 jaar afgezien kan worden van (verdere) terugvordering. Die termijn is nog niet verstreken, aldus verweerder.
5. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit – in de kern – aangevoerd dat zij haar inlichtingenplicht niet heeft geschonden en dat het bedrag dat verweerder heeft teruggevorderd te hoog is vastgesteld. Eiseres stelt zich daarnaast op het standpunt dat er dringende redenen zijn om van (verdere) terugvordering af te zien en voert daartoe het volgende aan. Zij kan de terugvordering niet meer betalen. Ook krijgt zij stress van de terugvordering en die stress, in combinatie met de bij haar vastgestelde fibromyalgie, kan ertoe leiden dat zij in een rolstoel terecht komt.
6. Op grond van artikel 3:56, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong) wordt een uitkering die als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht is uitbetaald, door verweerder teruggevorderd. Op grond van artikel 3:56, derde lid, in combinatie gelezen met het vierde lid, van de Wet Wajong kan verweerder besluiten om van (verdere) terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:
a. gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan; of
b. gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, maar - kort gezegd - het achterstallige bedrag over die periode alsnog heeft betaald; of
c. gedurende tien jaar geen betaling heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
Op grond van artikel 3:56, zesde lid, van de Wet Wajong kan verweerder besluiten om van (gedeeltelijke) terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
In artikel 3:40, dertiende lid, van de Wet Wajong is bepaald dat verweerder bevoegd is om een bestuurlijke boete kwijt te schelden, indien:
- de boete niet is te wijten aan opzet of grove schuld; en
- niet binnen een jaar na de boete nogmaals de inlichtingenplicht wordt geschonden; en
- betrokkene (in dit geval eiseres) meewerkt aan een schuldregeling.
7. In de artikelen 14a en 20 van de Toeslagenwet (Tw) is een gelijkluidende regeling opgenomen voor terugvorderingen van toeslagen en boetes op grond van de Tw.
8. Deze procedure gaat niet over de vraag of eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden en of het terug te betalen bedrag te hoog is vastgesteld. Over deze vragen heeft eiseres al geprocedeerd tot en met de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit type zaken. De uitkomst van die procedure is dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat het terug te betalen bedrag correct is vastgesteld (CRvB 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:902). 9. De vraag of de boete terecht of te hoog is, staat evenmin ter discussie. Indien eiseres het niet eens is met de (hoogte van de) boete, had zij bezwaar moeten maken tegen het besluit van 15 december 2016 waarmee de boete is opgelegd. Dit heeft zij niet gedaan.
10. In deze procedure staat ten eerste ter discussie of verweerder terecht heeft geweigerd om af te zien van verdere terugvordering van de Wajong-uitkering en de toeslag die eiseres ten onrechte heeft ontvangen. Ten tweede moet de rechtbank beoordelen of verweerder terecht heeft geweigerd om de opgelegde boete kwijt te schelden.
11. Over de terugvordering van de Wajong-uitkering en de toeslag overweegt de rechtbank het volgende. Uit het hiervoor (onder 6 en 7) weergegeven wettelijke kader, volgt dat verweerder pas na een termijn van tien jaar kan besluiten om af te zien van verdere terugvordering, of wanneer eiseres binnen die termijn van tien jaar ten minste 50% van de vordering heeft voldaan. Zoals eiseres ter zitting heeft erkend, voldoet zij niet aan deze voorwaarden.
12. Dan komt de rechtbank toe aan de vraag of er dringende redenen aanwezig zijn om van verdere terugvordering af te zien. Van dringende redenen kan slechts sprake zijn, indien terugvordering voor eiseres tot onaanvaardbare gevolgen zal leiden (zie bijvoorbeeld CRvB 1 mei 2007, ECLI: NL:CRVB:2007:BA4589). Hoewel eiseres zegt de terugvordering niet (meer) te kunnen betalen, heeft zij dit niet onderbouwd. Van onaanvaardbare financiële gevolgen is zodoende niet gebleken. Ook ziet de rechtbank geen dringende redenen in de door eiseres aangevoerde gezondheidsklachten. Anders dan eiseres, leest de rechtbank in de door eiseres overgelegde brief van de reumatoloog niet dat de terugvordering van invloed is of kan zijn op de gezondheid van eiseres.
12. Dan de kwijtschelding van de boete. Hierover overweegt de rechtbank dat verweerder op grond van artikel 3:40, dertiende lid, van de Wet Wajong, respectievelijk artikel 14a, dertiende lid, van de TW bevoegd is om een bestuurlijke boete kwijt te schelden indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Één van de voorwaarden is dat eiseres meewerkt aan een schuldregeling. Vast staat dat eiseres niet meewerkt aan een schuldregeling. Eiseres voldoet dus niet aan de voorwaarden voor kwijtschelding.
12. De conclusie is dat verweerder op goede gronden heeft geweigerd om van verdere terugvordering af te zien. Verweerder was evenmin gehouden om de opgelegde boete kwijt te schelden.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.