ECLI:NL:RBOBR:2019:4210

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
19/24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zorgtoeslag aanvraag op basis van termijnoverschrijding en persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de afwijzing van een aanvraag voor zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2016. De eiser had op 6 november 2018 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de indieningstermijn voor de zorgtoeslagaanvraag eindigde op 31 augustus 2017, tenzij er uitstel was verleend voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting. Eiser had echter pas uitstel tot 1 juni 2018 en heeft zijn aanvraag pas na deze termijn ingediend.

Eiser voerde aan dat er rekening gehouden moest worden met verzachtende omstandigheden, zoals ziekte, die hem verhinderde om tijdig de aanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelde echter dat de wet, in dit geval de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), geen ruimte biedt voor afwijking van de indieningstermijn, ongeacht de persoonlijke omstandigheden van de eiser. De rechtbank verwees naar de memorie van toelichting bij de wet, waarin is aangegeven dat de indieningstermijn essentieel is voor het verlenen van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het bestreden besluit van de Belastingdienst/Toeslagen in stand gelaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/24

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

Belastingdienst/ Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A. Renfurm).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2016 afgewezen.
Bij besluit van 24 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser heeft met dagtekening 6 november 2018 een aanvraag zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2016 ingediend. Verweerder heeft geen uitstel verleend voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag afgewezen, vanwege het te laat indienen daarvan.
2. Eiser voert tegen het bestreden besluit - kort gezegd - aan dat verweerder rekening moet houden met verzachtende omstandigheden en uitzonderingsgevallen. De reactie van verweerder getuigt van onacceptabele starheid en een gebrek aan enig inlevingsvermogen. Eiser is van mening dat verweerder de bedoeling van de wetgever negeert. Eiser voert verder aan dat hij door ziekte en omdat hij hierdoor geestelijk in de war was, niet in staat was om op administratief gebied ook maar iets te doen. Eiser is dan ook van mening dat er rekening gehouden moet worden met feitelijke omstandigheden in het kader van redelijkheid en billijkheid.
3. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat deze na de termijn van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), zijn ingediend.
4. Artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Awir bepaalt dat een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar kan worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende, diens partner of een medebewoner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.
5. De indieningstermijn voor een aanvraag om zorgtoeslag over 2016 eindigt op grond van dit artikel dus op 31 augustus 2017, behalve wanneer de indiener of zijn partner vóór
1 september 2017 is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting 2016 en er uitstel is verleend voor het indienen van deze aangifte tot na 1 september 2017.
6. Niet in geschil is dat eiser voor het belastingjaar 2016 eerst uitstel had voor het doen van aangifte tot 1 juni 2018, waarna dit uitstel is verlengd tot 13 juli 2018. Eiser heeft pas na afloop van deze termijn - op 6 november 2018 - de aanvraag om zorgtoeslag over 2016 ingediend.
7. De tekst van artikel 15, eerste lid, van de Awir, laat verweerder geen ruimte om van de indieningstermijn af te wijken. In de memorie van toelichting bij deze bepaling (Kamerstukken II, 2004/05, 29 764, nr. 3, blz. 18-19) is aangegeven dat het karakter van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen het niet toelaat dat deze ook nog worden verleend als er een lange tijd is verstreken na het moment waarop de desbetreffende uitgaven zijn gedaan. De wetgever heeft dan ook bewust voor deze indieningstermijn gekozen. De rechtbank verwijst in dit verband naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraak van 27 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:138).
De door eiser aangevoerde (persoonlijke) omstandigheden, die de rechtbank overigens geenszins wil bagatelliseren, brengen dan ook niet mee dat verweerder, met voorbijgaan aan artikel 15, eerste lid, van de Awir, de aanvraag voor het jaar 2016 inhoudelijk had moeten beoordelen.
8. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2016 dus terecht afgewezen. Het bestreden besluit dient daarom in stand te worden gelaten.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 15 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.