Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Belastingjaar 2016
“
Artikel 1Deze verordening verstaan onder:
(. .)
e. woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;
(. .)
Artikel 3
2. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
(. .)
Artikel 7(. .)
2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.
(. .)
Artikel 171. In afwijking van artikel 8, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd, bedraagt één vervuilingseenheid.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd.
(. .)
Artikel 19
(. .)”.
“
Artikel 1Deze verordening verstaan onder:
(. .)
h. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;
(. .)
Artikel 3
2. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
(. .)
Artikel 8(. .)
2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.
(. .)
Artikel 181. In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd, bedraagt één vervuilingseenheid.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd.
(. .)
Artikel 20
(. .)”.
Belastingjaar 2018
“Artikel 1
Deze verordening verstaan onder:
(. .)
h. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;
(. .)
Artikel 3
2. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
(. .)
Artikel 8
(. .)
2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.
(. .)
Artikel 18
1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd, bedraagt één vervuilingseenheid.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd.
(. .)
Artikel 20
(. .)”.
Belastingjaren 2016, 2017 en 2018
die zich bevindt op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. Er is op grond van de in de toepasselijke en hiervoor vermelde regelgeving sprake van een woning en deze woning wordt door eiser voor recreatiedoeleinden gebruikt. Dat het bestemmingsplan eraan in de weg staat dat eiser (permanent) woont in het object, is voor deze belastingheffing niet van belang. Wel van belang is dat geen sprake is van een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien zich op het terrein bepaalde voorzieningen of bouwwerken bevinden, zoals bijvoorbeeld een receptie of restaurant, en dat terrein als zodanig door een exploitant wordt geëxploiteerd. In eisers geval is geen sprake van een bedrijfsmatige exploitatie als recreatieterrein. Er zijn bijvoorbeeld geen recreatieve voorzieningen en ook overigens geldt dat eiser geen feiten of omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die duiden op een bedrijfsmatige exploitatie. Ter illustratie wijst de rechtbank op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van
11 januari 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:587). Eisers object valt dus onder de hoofdregel en niet onder de uitzondering.