In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijzondere bijstand heeft aangevraagd, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk, dat deze aanvraag heeft afgewezen. Eiseres had bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten van rechtsbijstand en griffierecht, maar het college oordeelde dat haar draagkracht hoger was dan de gevraagde vergoeding. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 6 juni 2019 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de gemeente ook een gemachtigde had gestuurd. Eiseres voerde aan dat de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd was, vooral omdat het college niet inging op haar beroep op het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast betwistte zij de berekening van haar draagkracht, waarbij het college contante stortingen had meegenomen als inkomen. Eiseres stelde dat deze stortingen geen inkomen waren, maar geld dat zij had opgenomen om schuldeisers te vermijden.
De rechtbank oordeelde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat elke aanvraag om bijzondere bijstand zelfstandig beoordeeld moet worden. Ook werd vastgesteld dat de bezwaarcommissie geen standpunt had ingenomen over de motivering van het bestreden besluit, maar dit gebrek werd gepasseerd omdat eiseres niet benadeeld was. De rechtbank concludeerde dat de kasstortingen terecht waren meegenomen in de berekening van het inkomen, en dat eiseres niet had aangetoond dat deze stortingen niet als inkomen konden worden aangemerkt.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand door het college in stand bleef. Eiseres had voldoende draagkracht om de kosten waarvoor zij bijstand had aangevraagd zelf te dragen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 juli 2019.