ECLI:NL:RBOBR:2019:3964

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
18/2721
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en beoordeling draagkracht

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijzondere bijstand heeft aangevraagd, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk, dat deze aanvraag heeft afgewezen. Eiseres had bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten van rechtsbijstand en griffierecht, maar het college oordeelde dat haar draagkracht hoger was dan de gevraagde vergoeding. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 6 juni 2019 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de gemeente ook een gemachtigde had gestuurd. Eiseres voerde aan dat de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd was, vooral omdat het college niet inging op haar beroep op het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast betwistte zij de berekening van haar draagkracht, waarbij het college contante stortingen had meegenomen als inkomen. Eiseres stelde dat deze stortingen geen inkomen waren, maar geld dat zij had opgenomen om schuldeisers te vermijden.

De rechtbank oordeelde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat elke aanvraag om bijzondere bijstand zelfstandig beoordeeld moet worden. Ook werd vastgesteld dat de bezwaarcommissie geen standpunt had ingenomen over de motivering van het bestreden besluit, maar dit gebrek werd gepasseerd omdat eiseres niet benadeeld was. De rechtbank concludeerde dat de kasstortingen terecht waren meegenomen in de berekening van het inkomen, en dat eiseres niet had aangetoond dat deze stortingen niet als inkomen konden worden aangemerkt.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand door het college in stand bleef. Eiseres had voldoende draagkracht om de kosten waarvoor zij bijstand had aangevraagd zelf te dragen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2721

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.Th.H.M.J. Aarts),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk, verweerder

(gemachtigde: mevrouw J.A.C. Hendriks).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om toekenning van bijzondere bijstand afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019. Eiseres is niet verschenen, zij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 23 maart 2018 bijzondere bijstand aangevraagd in verband met kosten van rechtsbijstand en griffierecht. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen, omdat de draagkracht van eiseres hoger is dan de kosten waarvoor eiseres vergoeding vraagt. Het bezwaar is in het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd is, nu niet op het beroep op het gelijkheidsbeginsel is ingegaan. Eiseres handhaaft het in bezwaar ingenomen standpunt dat de bijzondere bijstand nu ook moet worden toegekend op basis van de bijzondere situatie dat er nog altijd heel veel procedures lopen. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder bij de draagkrachtberekening ten onrechte de contante stortingen heeft meegenomen. Deze stortingen zijn geen inkomen, maar dit is geld wat eiseres eerder heeft opgenomen van haar bankrekening om te voorkomen dat schuldeisers het geld opeisen. De door verweerder genoemde uitspraak is niet van toepassing, omdat deze over stortingen door derden gaat en niet over kasstortingen, zoals bij eiseres. Als er al gestorte bedragen worden meegenomen, dan mag verweerder (subsidiair) alleen het verschil tussen het geld dat eiseres heeft gestort en opgenomen meenemen. Tot slot heeft eiseres ten aanzien van de door verweerder aangehaalde Beleidsregels bijzondere bijstand 2014 van de gemeentes Cuijk, Grave en Mill en St.Hubert (hierna: de beleidsregels) het volgende aangevoerd. In de eerste plaats zijn de beleidsregels niet te vinden en kan verweerder de beleidsregels niet aan gemachtigde aanleveren. Op grond van het fair play beginsel mogen ze daarom niet worden gebruikt voor de besluitvorming. Subsidiair, als de beleidsregels wel zouden mogen worden gebruikt, voert eiseres aan dat de beleidsregels zeer onduidelijk en innerlijk tegenstrijdig zijn en verschillende berekeningen van de draagkracht voorschrijven. Met inachtneming van het argument dat de kasstortingen niet zouden mogen worden meegenomen in de berekening komt eiseres uit op geen draagkracht. Als de stortingen wel zouden moeten worden meegenomen, komt eiseres uit op een draagkracht van € 218,16.
3. Een alleenstaande of een gezin heeft recht op bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten van het bestaan die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om hier zelf in te voorzien en deze kosten niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het inkomen en het vermogen worden meegenomen voor de berekening van de draagkracht (artikel 35, eerste lid, Participatiewet (Pw)).
4. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel geen doel treft. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat iedere aanvraag om bijzondere bijstand zelfstandig beoordeeld moet worden. De toekenning van een eerdere aanvraag maakt niet, dat verweerder op grond van het gelijkheidsbeginsel gehouden is om ook een volgende aanvraag toe te kennen. Voor zover al zou moeten worden vastgesteld dat verweerder de eerdere aanvraag ten onrechte zou hebben toegekend kan verweerder op grond van het gelijkheidsbeginsel niet gehouden worden op die weg voort te gaan (zie ECLI:NL:CRVB:2005:AT9436).
5. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat de bezwaarcommissie ten onrechte geen standpunt heeft ingenomen op dit punt. In de beslissing op bezwaar is eveneens geen standpunt ingenomen. Dit betekent dat sprake is van een gebrek in de motivering van het bestreden besluit. Nu het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel ook in beroep geen doel treft, is eiseres hierdoor naar het oordeel van de rechtbank echter niet benadeeld. Daarom zal de rechtbank het motiveringsgebrek passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat de kasstortingen op de bankrekening van eiseres terecht zijn betrokken bij het inkomen. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep worden kasstortingen en overboekingen van derden die een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, gezien als inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. Het is aan eiseres om aan te tonen dat hier geen sprake van is (ECLI:NL:CRVB:2013:BY9138).
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hier niet in geslaagd. Weliswaar is te zien, dat de stortingen gedaan worden op het moment dat er vaste lasten worden afgeschreven, maar nergens blijkt of het gestorte geld hetzelfde is als wat zij eerder heeft opgenomen. Met andere woorden, de herkomst van het gestorte geld is niet vast te stellen. Het argument van eiseres dat de door verweerder aangehaalde uitspraak niet van toepassing is, omdat die enkel gaat over overboekingen van derden op een bankrekening, treft geen doel. Immers wordt de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep ten aanzien van zowel kasstortingen en overboekingen van derden in die uitspraak genoemd.
7. Het standpunt van eiseres dat de beleidsregels buiten toepassing moeten worden gelaten vanwege schending van het fair play beginsel treft geen doel. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de bijlage bij het primaire besluit de berekening van het inkomen van eiseres heeft bijgevoegd. Eiseres heeft hier dan ook zowel in bezwaar als in beroep gronden tegen kunnen aanvoeren. Verder zijn de beleidsregels in beroep overgelegd en heeft eiseres ook daartegen nog gronden kunnen indienen die zijn meegewogen bij de behandeling van het beroep. Voor zover al zou moeten worden vastgesteld dat de beleidsregels niet openbaar beschikbaar zijn, overweegt de rechtbank dat dit niet maakt dat verweerder hier niet naar mag verwijzen. Een afschrift van de beleidsregels is op 17 december 2013 gepubliceerd in het gemeenteblad. Uit de publicatie blijkt dat de beleidsregels ter inzage zijn gelegd op de leestafel in het gemeentehuis en beschikbaar via de website van de gemeente Cuijk. Met deze werkwijze heeft verweerder voldaan aan de voorwaarden die de Awb stelt aan het vaststellen van beleidsregels. Verweerder mocht hier dus naar verwijzen. Dit neemt echter niet weg, dat het net als de bezwaarcommissie ook de rechtbank bevreemd dat de beleidsregels eerder niet konden worden overgelegd.
8. Ter zitting heeft verweerder ten aanzien van de periode waarover het inkomen wordt meegenomen verklaard dat een vaste werkafspraak gehanteerd wordt die niet in de beleidsregels is opgenomen. Bij wisselende inkomsten wordt het gemiddelde berekend over de drie maanden voorafgaand aan de factuurdatum van de kosten waarvoor bijstand wordt aangevraagd. Verweerder heeft echter ten aanzien van het inkomen van eiseres besloten om een langere periode voorafgaand aan de factuurdatum te gebruiken, namelijk 6 maanden. Dit is volgens verweerder in het voordeel van eiseres, omdat haar gemiddelde inkomen per maand dan lager uitkomt.
9. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het is op grond van artikel 35 van de Pw aan verweerder om te bepalen op welke wijze de draagkracht wordt berekend. De wetgever heeft geen aanvullende verplichting opgenomen om dit vast te leggen in een beleidsregel of ander besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder bij het vaststellen van de periode waarover het inkomen van eiseres wordt meegenomen niet buiten de grenzen getreden van een redelijke invulling van de ruimte die de wetgever geeft. Dit betekent dat de berekening zoals verweerder die heeft gemaakt in stand dient te blijven en dat eiseres voldoende draagkracht heeft om de kosten voor rechtsbijstand en griffierecht waarvoor zij bijzondere bijstand heeft aangevraagd zelf te dragen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft bevestigd dat na aanleveren van de definitieve belastingaanslagen van 2017 en 2018 bekeken zal worden of dit aanleiding geeft om de beslissing te herzien.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. van Bergen, rechter, in aanwezigheid van H.J. Renders, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 5 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.