ECLI:NL:RBOBR:2019:3956

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
18/1971
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroep in bestuursrechtelijke zaak

Op 4 juli 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 13 februari 2019. De opposant had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van Waterschap De Dommel, die op 3 juli 2018 was genomen. De rechtbank had het beroep in de eerdere uitspraak niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de opposant verzuimd had om binnen de gestelde termijn beroepsgronden aan te leveren. De opposant heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 23 mei 2019 heeft de rechtbank de argumenten van de opposant beoordeeld. De opposant stelde dat de niet-ontvankelijkverklaring onterecht was, omdat de bevestigingsbrief van de rechtbank, waarin een herstel-verzuim-termijn was geboden, slechts per gewone post was verzonden. De rechtbank oordeelde echter dat de opposant de brief van 15 augustus 2018 had ontvangen, aangezien hij in een fax van 14 september 2018 het zaaknummer noemde en aangaf dat hij het beroep motiveerde. De rechtbank concludeerde dat de opposant geen argumenten had aangedragen die de eerdere niet-ontvankelijkverklaring konden weerleggen.

De rechtbank oordeelde dat de procedure correct was gevolgd en dat de opposant niet in zijn verzet was geslaagd. De uitspraak van 13 februari 2019 bleef daarom in stand. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan door rechter F.M. Rijnbeek, met griffier M.J.J.M.C. van Schaijk LLB, en is op 4 juli 2019 verzonden aan de partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/1971 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2019 op het verzet van

[naam] te [plaats] , opposant,

tegen
de uitspraak van de rechtbank van 13 februari 2019.

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing op bezwaar van 3 juli 2018 van Waterschap De Dommel beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 13 februari 2019 (de aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft opposant verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019. Opposant is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep (kennelijk) niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant verzuimd heeft om binnen de daarvoor geboden termijn beroepsgronden aan de rechtbank mede te delen.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zitting-uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke behandeling van de zaak komt de rechtbank eventueel pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat het beroep, gelet op artikel 2.4, derde lid, van het Procesreglement Bestuursrecht Rechtbank (Niet-Kei-zaken) 2017 (Procesreglement), niet niet-ontvankelijk verklaard had mogen worden, omdat de brief van 15 augustus 2018, waarin de ontvangst van het beroep is bevestigd en aan opposant een herstel-verzuim-termijn is geboden, slechts per gewone post aan opposant is verzonden. Op de zitting heeft opposant – ter onderbouwing van zijn standpunt – verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:
9272).
4. De rechtbank concludeert dat opposant in verzet geen argumenten heeft aangevoerd die nopen tot het oordeel dat de rechtbank het beroep ten onrechte (kennelijk) niet-ontvankelijk heeft geacht. Zij overweegt daartoe het volgende.
5. De verwijzing naar het Procesreglement treft geen doel. Opposant stelt weliswaar terecht dat uit artikel 2.4, derde lid, van het Procesreglement voortvloeit dat de niet-ontvankelijkverklaring slechts plaatsvindt als de uitnodiging om het verzuim te herstellen bij aangetekende post is verzonden, maar in dit geval staat genoegzaam vast dat de – per gewone post verzonden – brief van 15 augustus 2018 van de rechtbank door opposant is ontvangen. In zijn fax van 14 september 2018 noemt opposant namelijk het zaaknummer van deze procedure, dat hem bij voormelde brief van 15 augustus 2018 is medegedeeld, en schrijft hij dat hij het door hem op 14 augustus 2018 ingestelde beroep motiveert. Daarnaast kan ook uit de fax van 2 oktober 2018 van opposant worden afgeleid dat de brief van 15 augustus 2018 hem heeft bereikt, zij het dat dit niet op het woonadres van de gemachtigde van opposant was, maar op het door die gemachtigde in het beroepschrift genoemde zakelijke postadres. Voorts staat vast dat in die brief van 15 augustus 2018 aan opposant is medegedeeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden geen aanleiding bestaat te oordelen dat artikel 2.4, derde lid, van het Procesreglement aan de niet-ontvankelijkverklaring in de weg staat. De achtergrond van het in deze bepaling neergelegde vereiste van aangetekende verzending is er immers in gelegen zoveel mogelijk te verzekeren dat een herstel-verzuim-brief de geadresseerde daadwerkelijk bereikt, wat past bij een zo vergaand oordeel als een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. De rechtbank overweegt dat deze zaak op dit punt verschilt van de zaak die aan de uitspraak van de rechtbank Rotterdam ten grondslag ligt, waarnaar opposant heeft verwezen. Uit die uitspraak volgt namelijk niet dat de herstel-verzuim-brief de belanghebbende had bereikt. Het beroep op die uitspraak treft derhalve geen doel. Nu vaststaat dat de brief van
15 augustus 2018 opposant heeft bereikt, staat het gegeven dat die brief slechts per gewone post is verzonden, niet aan de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in de weg.
6. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de buiten-zitting-uitspraak van 13 februari 2019. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, rechter, in aanwezigheid van
M.J.J.M.C. van Schaijk LLB, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op
4 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.