ECLI:NL:RBOBR:2019:281

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
C/01/329509 / HA ZA 18-28
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over geldleningen en sponsoring tussen Pachanga B.V. en R.K.V.V. D.E.S.O.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, hebben eisers Pachanga B.V. en [eiser sub 2] een vordering ingesteld tegen R.K.V.V. D.E.S.O. over de terugbetaling van geldleningen. De eisers stellen dat zij in de periode van 2011 tot en met 2017 in totaal € 271.000,00 respectievelijk € 37.200,00 aan R.K.V.V. D.E.S.O. hebben geleend, maar dat deze bedragen niet zijn terugbetaald. R.K.V.V. D.E.S.O. betwist dat er sprake is van leningen en stelt dat de bedragen als sponsoring zijn verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eisers overgelegde bankafschriften voldoende bewijs leveren voor de stelling dat de bedragen zijn overgemaakt met de omschrijving 'lening' of 'tijdelijke lening'. De rechtbank oordeelt dat de betwisting van R.K.V.V. D.E.S.O. niet toereikend is en dat de geldleningsovereenkomsten in beginsel geldig zijn. Echter, de rechtbank concludeert dat de geldleningen op dit moment niet opeisbaar zijn, omdat niet is aangetoond dat R.K.V.V. D.E.S.O. in staat is om de bedragen terug te betalen. De vorderingen van eisers worden afgewezen.

In reconventie heeft R.K.V.V. D.E.S.O. vorderingen ingesteld tegen [eiser sub 2] voor de betaling van € 12.500,00 voor de plaatsing van reclameborden en vergoeding van ontvreemde zaken. De rechtbank heeft geoordeeld dat R.K.V.V. D.E.S.O. onvoldoende bewijs heeft geleverd voor deze vorderingen, waardoor ook deze worden afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/329509 / HA ZA 18-28
Vonnis van 23 januari 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PACHANGA B.V.,
gevestigd te Heeswijk Dinther, gem. Bernheze,
eiseres in conventie,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.Ch. van der Tak te Bergen op Zoom,
tegen
de vereniging
R.K.V.V. D.E.S.O.,
gevestigd te Oss,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.G.M. van Ewijk te 's-Hertogenbosch.
Eisers zullen hierna afzonderlijk Pachanga en [eiser sub 2] worden genoemd en tezamen worden aangeduid als [eisers sub 1 en 2] Gedaagde zal hierna R.K.V.V. D.E.S.O. worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 juni 2018 en
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 oktober 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 2] is bestuurder van Pachanga.
2.2.
R.K.V.V. D.E.S.O. is een voetbalvereniging.
2.3.
[eiser sub 2] is vanaf 2010 penningmeester geweest van R.K.V.V. D.E.S.O.
is afgetreden als penningmeester per 1 december 2017.
2.4.
[eisers sub 1 en 2] heeft R.K.V.V. D.E.S.O. bij brief van 1 december 2017 gesommeerd om uiterlijk 1 januari 2018 geleende/ter beschikking gestelde bedragen van
€ 198.858,78 en € 27.200,00 aan [eiser sub 2] respectievelijk Pachanga (terug) te betalen. R.K.V.V. D.E.S.O. is niet overgegaan tot betaling. [eisers sub 1 en 2] heeft beslag doen leggen onder R.K.V.V. D.E.S.O.
2.5.
R.K.V.V. D.E.S.O. heeft reclameborden geplaatst met de uiting “ [eiser sub 2] ”. R.K.V.V. D.E.S.O. heeft met betrekking tot de plaatsing van reclameborden op
14 februari 2018 een factuur aan [eiser sub 2] verzonden ter hoogte van € 12.000,00. [eiser sub 2] heeft deze factuur onbetaald gelaten.
2.6.
R.K.V.V. D.E.S.O. heeft op 16 februari 2018 aangifte gedaan van diefstal c.q. verduistering door [eiser sub 2] .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers sub 1 en 2] vordert – samengevat – veroordeling van R.K.V.V. D.E.S.O. tot betaling aan [eiser sub 2] van € 197.858,78 en betaling aan Pachanga van € 27.200,00 en (na eiswijziging) € 13.728,19, te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke incassokosten van € 2.900,00, beslagkosten en proceskosten. [eisers sub 1 en 2] legt aan deze vorderingen ten grondslag dat [eiser sub 2] en Pachanga aan R.K.V.V. D.E.S.O. (in totaal)
€ 197.858,78 respectievelijk € 27.200,00 hebben geleend en R.K.V.V. D.E.S.O. deze bedragen niet heeft terugbetaald.
3.2.
R.K.V.V. D.E.S.O. voert verweer.
in reconventie
3.3.
R.K.V.V. D.E.S.O. vordert – samengevat – veroordeling van [eiser sub 2] tot betaling van € 12.500,00, te vermeerderen met rente, vergoeding van door [eiser sub 2] ontvreemde zaken en veroorzaakte kosten, nader op te maken bij staat, en proceskosten. R.K.V.V. D.E.S.O. legt aan deze vorderingen ten grondslag dat zij reclameborden heeft geplaatst met de uiting “ [eiser sub 2] ”. [eiser sub 2] heeft de factuur ad € 12.000,00 die R.K.V.V. D.E.S.O. hiervoor aan haar heeft verzonden onbetaald gelaten. R.K.V.V. D.E.S.O. stelt verder dat [eiser sub 2] goederen heeft meegenomen van de vereniging. Ook heeft [eiser sub 2] volgens R.K.V.V. D.E.S.O. de opbrengst van de kantine niet afgestort. Ten gevolge van het vertrek van [eiser sub 2] als penningmeester en het niet overhandigen van de sleutels van de kantine of de code van het alarm, zijn volgens R.K.V.V. D.E.S.O. extra kosten gemaakt die [eiser sub 2] dient te voldoen.
3.4.
[eiser sub 2] voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

Betalingen
4.1.
[eiser sub 2] en Pachanga stellen dat R.K.V.V. D.E.S.O. bedragen van hen heeft geleend. R.K.V.V. D.E.S.O. betwist dat door [eiser sub 2] en Pachanga bedragen zijn gestort op haar rekening.
4.2.
[eisers sub 1 en 2] heeft ter onderbouwing van de vordering bankafschriften overgelegd (productie F). Uit deze bankafschriften volgt dat in de periode van 2011 tot en met 2017 diverse bedragen door [eiser sub 2] (in totaal € 271.000,00) en door Pachanga (in totaal € 37.200,00) zijn overgemaakt naar een rekening op naam van R.K.V.V. D.E.S.O. Deze bankafschriften tonen naar het oordeel van de rechtbank voldoende aan dat deze bedragen zijn overgemaakt aan R.K.V.V. D.E.S.O. In het licht van de bankafschriften is de enkele betwisting van R.K.V.V. D.E.S.O. niet toereikend.
Geldleningen of sponsoring
4.3.
Vaststaat dus dat [eiser sub 2] en Pachanga in de periode van 2011 tot en met 2017 in totaal € 271.000,00 respectievelijk € 37.200,00 aan R.K.V.V. D.E.S.O. hebben overgemaakt. [eisers sub 1 en 2] stelt dat de bedragen geleend zijn.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat een overeenkomst van geldlening een overeenkomst is waarbij de ene partij, de uitlener, zich verbindt om aan de andere partij, de lener, een som geld te verstrekken en de andere partij zich verbindt om een gelijke som geld terug te verstrekken. Op geldleningsovereenkomsten die vanaf 1 januari 2017 zijn gesloten, zijn de artikelen 7:129 e.v. BW van toepassing. Op geldleningsovereenkomsten gesloten vóór 1 januari 2017 is het oude recht, te weten de artikelen 7A:1791 e.v. (oud) BW, van toepassing (artikel 200 Overgangswet NBW).
4.5.
[eisers sub 1 en 2] heeft ter zitting verklaard dat R.K.V.V. D.E.S.O. er financieel slecht voor stond en afgesproken is dat [eisers sub 1 en 2] geld zou voorschieten. Volgens [eisers sub 1 en 2] is dit besproken tijdens een van de vergaderingen. Er is afgesproken met de overige bestuursleden dat er terugbetaald zou worden als de kantine goed zou draaien. De rekeningen van de leveranciers moesten betaald worden. Er zou ook geld zijn geleend voor de opbouw van de kantine die was afgebrand. De andere bestuursleden hebben volgens [eisers sub 1 en 2] wel eens hun twijfels geuit of het geld ooit terugbetaald kon worden. Dit werd tijdens de overleggen gezegd. [eisers sub 1 en 2] heeft verder gesteld dat er ook sponsorbedragen aan de vereniging zijn gegeven, maar het bestuur heel goed wist dat niet alle bedragen sponsorgelden waren. Volgens [eisers sub 1 en 2] zijn er aflossingen verricht door R.K.V.V. D.E.S.O.
4.6.
Uit de overgelegde bankafschriften (productie F) volgt dat bij het merendeel van de overgemaakte bedragen als omschrijving staat vermeld “lening” of “tijdelijke lening”. Bij een aantal betalingen (verricht op 9 oktober 2016, 10 december 2016, 18 januari 2017, 28 maart 2017, 9 april 2017, 11 juni 2017 en 2 juli 2017) ter hoogte van (in totaal) € 7.200,00, staat dit niet vermeld. De vermelding “lening” en “tijdelijke lening” ondersteunt naar het oordeel van de rechtbank de stelling van [eisers sub 1 en 2] dat ten aanzien van deze betalingen sprake is van leningen. Uit de bankafschriften volgt verder dat er door R.K.V.V. D.E.S.O. (in totaal) een bedrag van € 72.159,80 aan [eiser sub 2] en een bedrag van € 10.342,00 aan Pachanga is overgeboekt, waarbij als omschrijving staat vermeld “aflossing lening”. Dit ondersteunt de stelling dat er ook bedragen zijn afgelost op de lening(en) door R.K.V.V. D.E.S.O.
4.7.
R.K.V.V. D.E.S.O. betwist dat sprake is van leningen. Volgens R.K.V.V. D.E.S.O. zijn de bedragen niet geleend, maar door [eisers sub 1 en 2] ter beschikking zijn gesteld om niet als sponsoring. Dit onderbouwt R.K.V.V. D.E.S.O. echter niet nader. Zo heeft R.K.V.V. D.E.S.O. niet toegelicht waar, wanneer en met wie zou zijn afgesproken dat [eisers sub 1 en 2] de bedragen om niet ter beschikking zou stellen. Ook geeft R.K.V.V. D.E.S.O. geen verklaring voor de omschrijving “lening” of ”tijdelijke lening” die staat bij de overgemaakte bedragen op de bankafschriften. R.K.V.V. D.E.S.O. wijst erop dat deze omschrijvingen door [eisers sub 1 en 2] zijn geplaatst. Gesteld noch gebleken is echter dat R.K.V.V. D.E.S.O. op enig moment in de periode van 2011 tot en met 2017 bezwaar heeft gemaakt tegen of vragen heeft gesteld over de omschrijving “lening” of “tijdelijke lening”, wat wel te verwachten zou zijn als sprake was van sponsoring. Dat er aflossingen zijn verricht betwist R.K.V.V. D.E.S.O. niet. R.K.V.V. D.E.S.O. voert ook hier het verweer dat de omschrijvingen op de bankafschriften door [eiser sub 2] zijn geplaatst. Dat er feitelijk betalingen zijn verricht door R.K.V.V. D.E.S.O. aan [eiser sub 2] en Pachanga, heeft R.K.V.V. D.E.S.O. echter niet betwist. Waarom deze betalingen zijn verricht als geen sprake is van aflossingen, is door R.K.V.V. D.E.S.O. niet toegelicht.
4.8.
Gelet op het voorgaande heeft R.K.V.V. D.E.S.O. onvoldoende betwist dat sprake is van leningen. In het licht van de concrete feiten die [eisers sub 1 en 2] heeft gesteld, de door [eisers sub 1 en 2] overgelegde bankafschriften met vermelding van de overboekingen met de omschrijving “lening” of “tijdelijke lening” en het feit dat er (feitelijk) aflossingen zijn verricht, is de betwisting van R.K.V.V. D.E.S.O. ontoereikend. Het financieel jaarverslag 2016/2017 dat R.K.V.V. D.E.S.O. heeft overgelegd (productie 2 bij conclusie van antwoord), waarin op pagina 9 staat dat de schulden op lange termijn nihil zijn, is in het licht van het voorgaande niet voldoende om de conclusie te dragen dat sprake is van sponsorgelden in plaats van leningen.
4.9.
De rechtbank stelt dus vast dat de door [eiser sub 2] en Pachanga verrichte betalingen aan R.K.V.V. D.E.S.O. zijn verricht op grond van overeenkomst(en) van geldlening. Op grond van artikel 7A:1791 (oud) BW (ten aanzien van de geldleningsovereenkomsten gesloten vóór 1 januari 2017) en artikel 7:129 BW (ten aanzien van de geldleningsovereenkomsten gesloten na 1 januari 2017) is R.K.V.V. D.E.S.O. in beginsel gehouden een bedrag van € 191.640,20 (€ 271.000,00 minus de overboekingen zonder omschrijving “lening” of “tijdelijke lening” ad € 7.200,00 en minus de aflossingen ad € 72.159,80) aan [eiser sub 2] en een bedrag van € 26.858,00 (€ 37.200,00 minus de aflossing ad € 10.342,00) aan Pachanga, terug te betalen.
Nietigheid geldleningen
4.10.
R.K.V.V. D.E.S.O. stelt dat als er geldleningsovereenkomsten zijn gesloten, dit in strijd is met haar statutaire bepalingen.
4.11.
Deze stelling kan er echter niet toe leiden dat R.K.V.V. D.E.S.O. het geleende bedrag niet hoeft terug te betalen. Indien vastgesteld zou worden dat de geldleningsovereenkomsten nietig zijn, dan betekent dit dat indien op basis van die overeenkomsten is gepresteerd, dit onverschuldigd is gedaan. In dat geval heeft [eisers sub 1 en 2] op grond van onverschuldigde betaling alsnog recht op terugbetaling van de bedragen. De vraag óf de geldleningsovereenkomsten zijn gesloten in strijd met de statutaire bepalingen van R.K.V.V. D.E.S.O. en nietig zijn, kan in dit geval onbesproken blijven.
4.12.
Hetzelfde geldt voor de stelling dat [eiser sub 2] door het sluiten van geldleningsovereenkomst als penningmeester zijn boekje te buiten is gegaan en hoofdelijk aansprakelijk is jegens R.K.V.V. D.E.S.O. Los van de vraag of deze stelling juist is, maakt dit op zichzelf niet dat de geldleningen niet terugbetaald hoeven te worden.
Opeisbaarheid
4.13.
Geen opzegging
4.13.1.
R.K.V.V. D.E.S.O. heeft verder aangevoerd dat de geldleningsovereenkomsten niet opeisbaar zijn, omdat ze niet zijn opgezegd. R.K.V.V. D.E.S.O. stelt dat indien geen afspraken zijn gemaakt over terugbetaling, de overeenkomst kan worden aangemerkt als een overeenkomst voor onbepaalde tijd en de overeenkomst dient te worden opgezegd, waarbij het nodig is dat hiervoor zwaarwegende grond bestaat.
4.13.2.
Dit betoog volgt de rechtbank niet. Ten aanzien van de geldleningsovereenkomsten gesloten vóór 1 januari 2017 geldt dat de lener het bedrag van de lening in beginsel terug dient te betalen op het overeengekomen tijdstip of binnen de overeengekomen termijn, en bij gebreke daarvan binnen een redelijke termijn (HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2228). Ten aanzien van de geldleningsovereenkomsten gesloten na 1 januari 2017 geldt dat de lener verplicht is het door hem op grond van de overeenkomst verschuldigde terug te geven binnen zes weken nadat de uitlener heeft medegedeeld tot opeising over te gaan, tenzij een ander tijdstip voor de terugbetaling uit de overeenkomst voortvloeit (artikel 7:129e BW). Het opzeggen van de overeenkomsten zoals bedoeld in de door R.K.V.V. D.E.S.O. aangehaalde jurisprudentie, is dus niet nodig om terugbetaling te kunnen vorderen.
4.14.
Terugbetalen als de kantine goed draait4.14.1. R.K.V.V. D.E.S.O. heeft ter zitting het verweer gevoerd dat [eisers sub 1 en 2] stelt dat er terugbetaald zou worden als de kantine goed zou draaien, maar dat de kantine nog steeds niet goed draait.
4.14.2.
[eisers sub 1 en 2] heeft ter zitting inderdaad verklaard dat is afgesproken dat er terugbetaald zou worden als de kantine goed zou draaien. Het hing volgens [eisers sub 1 en 2] echt op de inkomsten van de kantine, want er waren geen andere inkomsten. Als de kantine nooit zou gaan draaien zou het lastig worden om hem terug te betalen. De enige manier om aan geld te komen, was met het eerste elftal in de Amstelcup te komen, maar dat is slechts één keer gelukt, aldus [eisers sub 1 en 2] De rechtbank begrijpt hieruit dat de afspraak om terug te betalen als de kantine goed zou draaien, is gemaakt om ervoor te zorgen dat R.K.V.V. D.E.S.O. pas terug hoeft te betalen als zij daartoe in staat is.
De vraag die beantwoord dient te worden, is of daar op dit moment sprake van is.
4.14.3.
[eisers sub 1 en 2] heeft verklaard dat het met de kantine de laatste 2,5 a 3 jaar steeds beter ging, maar dat het ook toen geen duizenden euro’s opleverde. De advocaat van R.K.V.V. D.E.S.O. heeft gesteld dat de kantine nog steeds niet goed draait. R.K.V.V. D.E.S.O. heeft zelf verklaard dat het met de kantineopbrengst steeds beter gaat. De rekeningen en maandelijkse lasten kunnen betaald worden en ze houden ook nog wat over. R.K.V.V. D.E.S.O. denkt € 200,00 á € 300,00.
4.14.4.
Tussen partijen is dus niet in geschil dat de kantine winst oplevert. Dat deze opbrengst toereikend is om een bedrag ter grootte van de vorderingen terug te betalen, is echter niet gebleken. [eisers sub 1 en 2] heeft dit niet, althans niet voldoende, onderbouwd. Feiten of omstandigheden waaruit volgt dat R.K.V.V. D.E.S.O. ondanks de summiere opbrengst van de kantine, in staat is om de geleende bedragen van € 197.858,78 plus € 27.200,00 terug te betalen, zijn door [eisers sub 1 en 2] niet aangevoerd. Er is dus niet vast komen te staan dat voldaan is aan de voorwaarde dat R.K.V.V. D.E.S.O. pas hoeft terug te bepalen als de kantine goed draait en zij daartoe dus in staat is. Om die reden zijn de geldleningsovereenkomsten op dit moment niet opeisbaar. De rechtbank zal de gevorderde betaling van € 197.858,78 en € 27.200,00 daarom afwijzen.
4.14.5.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat zij niet toekomt aan het ambtshalve nader bepalen van het tijdstip van opeisbaarheid zoals bepaald in artikel 7:1798 (oud) BW en artikel 7:129f BW, om de volgende redenen.
4.14.6.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat wanneer is overeengekomen dat de lener moet terugbetalen wanneer hij daartoe in staat zal zijn, de rechter moet vaststellen of a) partijen terugbetaling hebben aangemerkt als een zekere (toekomstige) gebeurtenis, of b) dat terugbetaling een objectief onzekere gebeurtenis is, zodat het naar de bedoeling van partijen onzeker is of de lener daadwerkelijk tot terugbetaling gehouden zal zijn. Geldt situatie a), dan is sprake van een door partijen overeengekomen opschortende tijdsbepaling en is 7A:1798 (oud) BW, dan wel artikel 129f BW, van toepassing. Geldt situatie b), dan is sprake van een opschortende voorwaarde en is artikel 7A:1798 (oud) BW, dan wel artikel 7:129f BW, niet van toepassing (HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2228).
4.14.7. [eisers sub 1 en 2] heeft ter zitting op de vraag of hij er vertrouwen in had dat het geld ooit terugkwam, geantwoord: “Tja, je moet vertrouwen dat het geld ooit terug gaat komen” en verklaard dat de voetbalvereniging bij wijze van spreken zijn kindje werd en “dan doe je dingen die je redelijkerwijs niet zou doen”, waarmee hij doelde op het geld dat hij in de vereniging heeft gestoken. De andere bestuursleden hebben volgens [eisers sub 1 en 2] ook wel eens hun twijfels geuit of het geld ooit terugbetaald kon worden. Als de kantine nooit zou gaan draaien, zou het lastig worden om hem terug te betalen, verklaart [eisers sub 1 en 2]
4.14.8.
De rechtbank begrijpt uit deze stellingen dat het naar de bedoeling van partijen onzeker was of R.K.V.V. D.E.S.O. daadwerkelijk tot terugbetaling gehouden zou zijn. Indien de kantine nooit zou gaan draaien, dan zou [eisers sub 1 en 2] immers niet terugbetaald kunnen worden. Terugbetaling is dus niet een zekere (toekomstige) gebeurtenis, maar een objectief onzekere gebeurtenis. Uit voorstaande stellingen van [eisers sub 1 en 2] blijkt dat [eisers sub 1 en 2] zelf ook rekening hield met het risico dat er nooit terugbetaald zou kunnen worden. Er is dus sprake van een opschortende voorwaarde en niet van een opschortende tijdsbepaling. In dit geval is artikel 7A:1798 (oud) BW, dan wel artikel 7:129f BW, niet van toepassing en is er dus geen ruimte voor de rechter om ambtshalve het tijdstip van de opeisbaarheid nader te bepalen.
Vordering ad € 13.728,19
4.15.
[eisers sub 1 en 2] stelt dat er door Pachanga kosten voor R.K.V.V. D.E.S.O. zijn betaald/voorgeschoten die terugbetaald dienen te worden. Ter onderbouwing zijn als productie G een aantal bankafschriften overgelegd. Hieruit volgt dat er diverse bedragen door Pachanga zijn overgemaakt naar Stadionbeheer Mondriaanlaan, de gemeente Oss en “ [naam] ”. Wanneer, met wie en/of waarom is afgesproken dat Pachanga deze kosten voor R.K.V.V. D.E.S.O. zou betalen/voorschieten is door [eisers sub 1 en 2] niet gesteld. [eisers sub 1 en 2] heeft niet onderbouwd op welke grond(en) R.K.V.V. D.E.S.O. deze kosten dient te dragen. De enkele stelling dat Pachanga deze bedragen voor R.K.V.V. D.E.S.O. heeft betaald, is hiertoe onvoldoende. De vordering tot betaling van € 13.728,19 zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Conclusie in conventie
4.16.
De rechtbank zal de vorderingen tot betaling van € 197.858,78, € 27.200,00 en
€ 13.728,19 afwijzen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, rente en de beslagkosten worden om die reden ook afgewezen.
4.17.
[eisers sub 1 en 2] zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van R.K.V.V. D.E.S.O. worden begroot op:
- griffierecht € 3.946,00
- salaris advocaat
4.804,00(2,0 punt × tarief € 2.402,00)
Totaal € 8.750,00
4.18.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
Reclameborden
4.19.
R.K.V.V. D.E.S.O. stelt dat bij aanvang van het seizoen 2017/2018 reclameborden aanwezig waren en er nog steeds staan. [eiser sub 2] heeft de reclameborden gezien en nooit aangegeven dat de borden verwijderd dienden te worden. De nota van € 12.000,00 (48 borden van € 250,00 per stuk) bevat een normale prijs voor plaatsing van reclameborden, aldus R.K.V.V. D.E.S.O.
4.20.
[eiser sub 2] voert het verweer dat geen sprake is van een overeenkomst waaruit de verplichting voor hem als privépersoon tot betaling voor de reclameborden voortvloeit. De gelden voor sponsoring in het verleden werden volgens [eiser sub 2] betaald door [eiser sub 2] Holding en haar dochtervennootschappen. Deze onderneming heeft haar activiteiten eind 2016, begin 2017 gestaakt.
4.21.
R.K.V.V. D.E.S.O. stelt dat een privépersoon ook kan sponsoren en op de borden enkel “ [eiser sub 2] ” staat. R.K.V.V. D.E.S.O. weerspreekt echter niet dat de gelden in het verleden door de onderneming werden betaald. R.K.V.V. D.E.S.O. heeft ook niet nader onderbouwd hoe en wanneer een overeenkomst met [eiser sub 2] , als privépersoon, tot plaatsing/handhaving van de borden voor het seizoen 2017/2018 zou zijn gemaakt. Dat er een overeenkomst is gesloten op grond waarvan [eiser sub 2] tot betaling voor de reclameborden zou zijn gehouden, is dan ook niet vast komen te staan. Het enkele feit dát er reclameborden staan en [eiser sub 2] niet heeft aangegeven dat de borden verwijderd dienen te worden, is onvoldoende om [eiser sub 2] gebonden te achten aan betaling. In het licht van de betwisting van [eiser sub 2] heeft R.K.V.V. D.E.S.O. dan ook onvoldoende gesteld om de vordering te dragen. De vordering zal worden afgewezen.
Ontvreemde zaken en gemaakte kosten
4.22.
R.K.V.V. D.E.S.O. stelt dat [eiser sub 2] goederen heeft meegenomen van de vereniging.
4.23.
[eiser sub 2] betwist dat de gestelde ontvreemde zaken eigendom van R.K.V.V. D.E.S.O. zijn. R.K.V.V. D.E.S.O. heeft haar stelling naar aanleiding van deze betwisting niet nader onderbouwd. Uit het door R.K.V.V. D.E.S.O. overgelegde proces-verbaal van aangifte (productie 10) volgt niet wat de eigendomssituatie is van de gestelde ontvreemde goederen. Bij de politie heeft de heer [naam 2] verklaard dat [eiser sub 2] de goederen op zijn naam of op naam van zijn bedrijven kocht, maar betaalde vanaf de rekening van R.K.V.V. D.E.S.O. [naam 2] verklaart dat uit bankafschriften blijkt dat het AED-apparaat, kleding en een koelkast van de rekening van R.K.V.V. D.E.S.O. zijn betaald. Dat deze genoemde goederen door [eiser sub 2] zijn ontvreemd, is door R.K.V.V. D.E.S.O. echter niet gesteld. R.K.V.V. D.E.S.O. benoemt enkel een honderdvijftigtal tassen met trainingspakken en tenues en andere goederen, zoals fusten bier en een brandwerende kast. Wat de eigendomssituatie van deze goederen is, is door R.K.V.V. D.E.S.O. niet nader toegelicht. Of de goederen genoemd in het overgelegde taxatierapport (productie 11) dezelfde goederen zijn als door [eiser sub 2] zouden zijn ontvreemd, is zonder nader toelichting ook niet duidelijk. In het taxatierapport worden bijvoorbeeld 15 spelerstassen genoemd, terwijl R.K.V.V. D.E.S.O. stelt dat 150 tassen zijn ontvreemd. In het taxatierapport wordt ook geen brandwerende kast genoemd. R.K.V.V. D.E.S.O. heeft in het licht van de betwisting van [eiser sub 2] haar stelling dan ook onvoldoende onderbouwd.
4.24.
De stelling van R.K.V.V. D.E.S.O. dat [eiser sub 2] de opbrengst van de kantine niet heeft afgestort, wordt ook niet ondersteund door het proces-verbaal van aangifte en/of het taxatierapport. In het proces-verbaal wordt van dit verwijt geen melding gemaakt. Hetzelfde geldt ten aanzien van de kosten die zouden zijn gemaakt ten gevolge van het vertrek van [eiser sub 2] als penningmeester en het niet overhandigen van de sleutels van de kantine of de code van het alarm. R.K.V.V. D.E.S.O. heeft ook niet nader onderbouwd welke kosten hiermee bedoeld worden. Ook deze stellingen heeft R.K.V.V. D.E.S.O. onvoldoende onderbouwd.
4.25.
De rechtbank zal de vordering tot betaling van vergoeding van door [eiser sub 2] ontvreemde zaken en veroorzaakte kosten, nader op te maken bij staat, gelet op het voorgaande afwijzen.
Conclusie in reconventie
4.26.
De rechtbank zal de vorderingen van R.K.V.V. D.E.S.O. afwijzen.
4.27.
R.K.V.V. D.E.S.O. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser sub 2] worden begroot op:
- salaris advocaat
2.148,00(2,0 punt × tarief € 1.074,00)
Totaal € 2.148,00
4.28.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers sub 1 en 2] in de proceskosten, aan de zijde van R.K.V.V. D.E.S.O. tot op heden begroot op € 8.750,00,
5.3.
veroordeelt [eisers sub 1 en 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers sub 1 en 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt R.K.V.V. D.E.S.O. in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 2] tot op heden begroot op € 2.148,00,
5.6.
veroordeelt R.K.V.V. D.E.S.O. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat R.K.V.V. D.E.S.O. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Boer en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2019.