ECLI:NL:RBOBR:2019:2511

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
19/409
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht

Op 6 mei 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser(es) en de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven. Eiser(es) had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 14 januari 2019. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser(es) was verplicht griffierecht te betalen, maar heeft dit niet gedaan. De griffier had eiser(es) in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van een brief, maar eiser(es) heeft niet gereageerd. Een tweede aangetekende brief werd op 4 maart 2019 verzonden, die op 6 maart 2019 is bezorgd. Eiser(es) heeft het griffierecht echter niet betaald en geen verontschuldiging gegeven voor dit verzuim. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken verzet in te stellen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiser(es)

(gemachtigde: [naam] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, verweerder

Procesverloop

Eiser(es) heeft tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 14 januari 2019 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb € 47,00. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk.
3. De griffier heeft bij brief van 3 februari 2019 eiser(es) in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Eiser(es) heeft niet gereageerd op deze brief. Daarop heeft de rechtbank eiser(es) bij aangetekend verzonden brief van 4 maart 2019 nogmaals de gelegenheid geboden binnen vier weken het verschuldigde griffierecht te betalen. Daarbij is eiser(es) gewezen op het risico van niet-ontvankelijkheid verklaring. Uit de track and trace gegevens van PostNL is gebleken dat de brief op 6 maart 2019 op het door eiser(es) in het beroepschrift vermelde adres, is bezorgd, waarbij is getekend voor ontvangst. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de brief door eiser(es) is ontvangen.
4. Eiser(es) heeft het griffierecht niet betaald. Eiser(es) heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.
5. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, rechter, in aanwezigheid van R. Janssen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 6 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.