ECLI:NL:RBOBR:2019:2225

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
18/2263
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van transitievergoeding met bijstandsuitkering en de gevolgen voor re-integratie

In deze zaak heeft eiseres, een pedagogisch medewerkster, een transitievergoeding van € 528,28 netto ontvangen na haar ontslag op 29 mei 2016. Het college heeft deze vergoeding gekort op haar bijstandsuitkering over de maand mei 2016. Eiseres betoogde dat de transitievergoeding, die bedoeld is om de transitie naar ander werk te bevorderen, niet als inkomen moet worden aangemerkt volgens artikel 32 van de Participatiewet. De rechtbank oordeelt dat de transitievergoeding, net als de vroegere ontslagvergoeding, moet worden beschouwd als inkomen dat bestemd is om te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan. De rechtbank stelt vast dat de transitievergoeding geen dwingende bestemming heeft en dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij de vergoeding voor re-integratiedoeleinden heeft willen gebruiken. De rechtbank concludeert dat het college terecht de transitievergoeding heeft gekort op de bijstandsuitkering van eiseres. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat er sprake is van ongelijke behandeling, omdat andere bijstandsgerechtigden met een premie niet dezelfde verrekening ondergaan. De rechtbank wijst deze stelling af en oordeelt dat de transitievergoeding en de premie niet vergelijkbaar zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2263

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

Intergemeentelijke Sociale Dienst de Kempen, verweerder

(gemachtigde: mr. H.F. van Rooij).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om haar uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) over de maand mei 2016 te herzien afgewezen.
Bij besluit van 7 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2019. Voor eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiseres heeft vanaf 1 oktober 2009 tot en met 29 mei 2016 gewerkt als pedagogisch medewerkster bij Nummereen Kinderopvang BV. In genoemde periode ontving zij een aanvullende bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Bij einde dienstverband is aan eiseres een zogeheten transitievergoeding toegekend van € 586,28 netto. Verweerder heeft deze transitievergoeding met de bijstandsuitkering van eiseres over de maand mei 2016 verrekend. Bij brief van 7 maart 2018 heeft eiseres verzocht om haar uitkering over de maand mei 2016 te herzien, omdat zij meent dat de genoemde verrekening ten onrechte heeft plaatsgevonden. Dit verzoek heeft geleid tot de hiervoor bij procesverloop weergegeven besluitvorming.
Standpunten van partijen
2. Bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Verweerder heeft zich zich hiertoe op het standpunt gesteld dat de transitievergoeding is aan te merken als inkomen dat gekort moet worden op de bijstandsuitkering. Verweerder heeft er op gewezen dat volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een ontslagvergoeding moet worden beschouwd als inkomen bestemd om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan voor de periode na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, tenzij voldoende ondubbelzinnig blijkt dat deze vergoeding een andere bestemming heeft. Daarmee wordt een ontslagvergoeding beschouwd als inkomen in de zin van artikel 32 van de Pw. Verweerder ziet geen aanleiding om hierover ten aanzien van de transitievergoeding anders te oordelen. In het bijzonder de wijze van vaststelling van de hoogte van de transitievergoeding (die wordt berekend aan de hand van het maandloon en de lengte van het dienstverband), de oorzaak van verschuldigdheid (ontslag door de werkgever) en het feit dat de transitievergoeding geen dwingende bestemming heeft, leiden verweerder tot het standpunt dat de transitievergoeding en de ontslagvergoeding niet zodanig van elkaar verschillen dat inzake het recht op bijstand voor de transitievergoeding een ander beoordelingskader zou moeten worden gehanteerd. Verweerder is daarom van mening dat in mei 2016 terecht en op goede gronden is besloten de transitievergoeding als inkomen te korten op de bijstand.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres heeft in beroep onder verwijzing naar artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Pw naar voren gebracht dat verweerder een conflicterende en discriminerende belangenafweging heeft gemaakt. Bij degene die een een- of tweemalige premie ontvangt die volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling wordt deze niet tot de middelen van de Pw gerekend. Verweerder heeft deze afweging niet gemaakt bij zijn besluitvorming. Ook stelt eiseres dat, alhoewel de transitievergoeding (voor wat betreft het transitiedeel) en de Pw hetzelfde doel hebben, namelijk arbeidsinschakeling, deze toch conflicterend werken. De transitievergoeding wordt, voor zover deze de transitie naar een andere baan tot doel heeft, als inkomsten met de bijstandsuitkering verrekend, terwijl er na het ontslag geen arbeidsinschakelingsalternatieven en ook geen participatievoorzieningen zoals bedoeld in de Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Eersel 2015 (hierna: Re-integratieverordening) zijn aangeboden. Eiseres heeft er verder op gewezen dat voor de bijstandsgerechtigde de transitievergoeding fiscaal wordt belast en voor het dan nog resterende deel wordt verrekend met de bijstandsuitkering. De (enige) re-integratievoorziening die eiseres werd gegeven in de vorm van de transitievergoeding is haar daarmee ontnomen, aldus eiseres. Tot slot is eiseres van mening dat verrekening van de transitievergoeding met de bijstandsuitkering strijdigheid met de Re-integratieverordening en ongelijke behandeling oplevert. Verweerder biedt immers voor de ene bijstandsgerechtigde een participatievoorziening aan met behoud van de uitkering, terwijl in het geval van eiseres de participatievoorziening, zijnde de transitievergoeding, wordt gekort op de bijstandsuitkering zonder dat daar een andere voorziening tegenover is gesteld. Dan is er volgens eiseres sprake van ongelijke behandeling. Eiseres verzoekt de rechtbank om te voorzien in een beoordelingskader van de transitievergoeding in relatie tot de bijstand en de Re-integratieverordening en wel dusdanig dat de transitievergoeding wordt aangemerkt als een voorziening met behoud van de uitkering.
Beoordeling
4. Op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw heeft, voor zover hier van belang, de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
5. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
6. Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Pw wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking te nemen middelen voor zover deze:
  • betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid of die naar hun aard met deze inkomsten overeenkomen en
  • betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
7. In artikel 7:673 van het Burgerlijk Wetboek is sinds 1 juli 2015 de transitievergoeding geregeld. De hoogte van de transitievergoeding is afhankelijk van het aantal dienstjaren en het (maand)loon. De transitievergoeding is in de plaats gekomen van de ontslagvergoeding. De hoogte van de ontslagvergoeding werd voorheen berekend volgens de zogenoemde Kantonrechtersformule, waarbij de vergoeding (ook) mede afhankelijk was van het aantal gewogen dienstjaren en het loon. Zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de hervorming van het ontslagrecht is de transitievergoeding bedoeld ter compensatie van ontslag en om de werknemer in staat te stellen de transitie naar een andere baan te vergemakkelijken (Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p. 38). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in het kader van de parlementaire behandeling van de hervorming van het ontslagrecht op vragen van Tweede Kamerleden geantwoord dat de werknemer niet verplicht is de transitievergoeding aan te wenden voor bijvoorbeeld scholing of outplacement en dat de transitievergoeding niet beschouwd dient te worden als een aanvullende inkomensvoorziening bij werkloosheid. Dit blijkt volgens de minister enkel al uit het feit dat de transitievergoeding verschuldigd is door de werkgever, ongeacht het antwoord op de vraag of de werknemer na het eindigen van de arbeidsovereenkomst aansluitend werkloos is geworden of aansluitend een andere arbeidsovereenkomst aangaat (Kamerstukken II 2013/14, 33818, 7, p. 70).
8. Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat een ontslagvergoeding dient te worden beschouwd als inkomen bestemd om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan voor de periode na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, tenzij voldoende en ondubbelzinnig blijkt dat deze vergoeding een andere bestemming heeft. Dit betekent dat de ontslagvergoeding dient te worden aangemerkt als inkomen in de zin van artikel 32 van de Pw, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 november 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4529).
9. Het feit dat de transitievergoeding in de plaats is gekomen van de ontslagvergoeding berekend volgens de Kantonrechtersformule, alsmede de wijze van vaststelling van de hoogte van de transitievergoeding, de oorzaak van de verschuldigdheid en het feit dat de transitievergoeding geen dwingende bestemming heeft, leiden de rechtbank tot het oordeel dat de transitievergoeding en de ontslagvergoeding niet zodanig van elkaar verschillen dat inzake het recht op bijstand voor de transitievergoeding een ander beoordelingskader zou moeten worden gehanteerd.
10. Uit de wetsgeschiedenis volgt niet dat de transitievergoeding geen inkomensvoorziening is. Daarbij betrekt de rechtbank de context waarin de minister het onder rechtsoverweging 7 weergegeven antwoord heeft gegeven. De minister heeft vooropgesteld dat de transitievergoeding een tweeledig karakter heeft en dat het criterium of het ontslag redelijk is, mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, is komen te vervallen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank de transitievergoeding, ook voor degenen die geen andere arbeidsovereenkomst hebben en die voor hun inkomensvoorziening een beroep doen op de Pw, als inkomensvoorziening aan te merken. De transitievergoeding dient daarom voor de toepassing van de Pw aangemerkt te worden als inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. Verweerder is dan ook terecht overgegaan tot verrekening van de transitievergoeding met de bijstandsuitkering van eiseres in de maand waarin eiseres de vergoeding ontvangen heeft.
11. Over hetgeen in beroep is aangevoerd merkt de rechtbank nog het volgende op.
12. De rechtbank onderschrijft niet de stelling van eiseres, inhoudende - kort gezegd - dat een transitievergoeding, omdat deze mede wordt verstrekt ter bevordering van de transitie naar ander werk, vergelijkbaar is met een premie zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Pw. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze premie, die onder omstandigheden wordt verstrekt aan een bijstandsgerechtigde die onbeloonde, additionele werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 10a van de Pw verricht, in het kader van een zogenoemde participatieplaats, niet op één lijn worden gesteld met een transitievergoeding. De bijstandsgerechtigde met een participatieplaats is werkzaam in (niet-reguliere) arbeid zonder daarvoor een beloning te ontvangen (met behoud van uitkering) en krijgt van het college alleen een premie indien hij naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces. De transitievergoeding wordt niet verstrekt door het college maar door de werkgever die zijn werknemer ontslaat en de transitievergoeding wordt verstrekt om geheel andere redenen dan een premie zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Pw. Bovendien wordt een transitievergoeding toegekend onafhankelijk van het feit of er aansluitend een ander dienstverband wordt aangegaan. Dat sprake is van gelijke gevallen die ongelijk behandeld worden ziet de rechtbank daarom niet. Deze beroepsgrond faalt.
13. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de transitievergoeding van eiseres, bij de toekenning daarvan in mei 2016 of op een later moment, (ondubbelzinnig) een andere bestemming heeft (gehad) dan het voorzien in de kosten van het bestaan. Eiseres heeft immers op geen enkel moment te kennen gegeven, noch is anderszins gebleken, dat zij de transitievergoeding had willen aanwenden voor bijvoorbeeld scholing of een outplacementtraject.
14. Naar het oordeel van de rechtbank levert de verrekening van de transitievergoeding met de bijstandsuitkering van eiseres, anders dan zij meent, ook geen strijdigheid en ongelijke behandeling op met de Re-integratieverordening. Artikel 5 van de Re-integratieverordening, waarnaar eiseres verwijst, voorziet niet in een - arbeidsinschakeling bevorderende - transitievergoeding. Ook de overige grieven, waarin eiseres een koppeling legt met de
Re-integratieverordening, treffen daarom geen doel.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. de Jong-Nibourg, voorzitter, mr. M. van ‘t Klooster en mr. L.J.M. Timmermans, leden, in aanwezigheid van drs. M.T. Petersen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 april 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.