ECLI:NL:RBOBR:2019:1770

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
C/01/337520 / HA ZA 18-566
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet inzake geldleningsovereenkomst en medeaansprakelijkheid

Op 3 april 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis in verzet gewezen in de zaak tussen [eiser/gedaagde ih verzet] en Boschlaendt Investments B.V. De procedure volgde op een verstekvonnis van 9 mei 2018, waarin de vorderingen van [eiser/gedaagde ih verzet] deels waren toegewezen. De zaak betreft een geldleningsovereenkomst van € 50.000,- die op 15 januari 2017 was gesloten, met een rente van 10% per jaar. Boschlaendt had de rente tot en met augustus 2017 betaald, maar de hoofdsom was niet terugbetaald. In het verstekvonnis werd Boschlaendt veroordeeld tot betaling van € 52.500,- en bijkomende kosten.

In het verzet voerde Boschlaendt aan dat haar geen dagvaarding was betekend en dat de kosten van de verstekprocedure voor rekening van [eiser/gedaagde ih verzet] moesten komen. De rechtbank oordeelde dat het verzet tijdig en op de juiste wijze was ingesteld, maar verwierp de verweren van Boschlaendt als onvoldoende onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de overeenkomst van geldlening onderdeel uitmaakte van de normale bedrijfsuitoefening van Boschlaendt, en dat er geen sprake was van borgstelling maar van medeaansprakelijkheid.

De rechtbank bekrachtigde het verstekvonnis en veroordeelde Boschlaendt en [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] in de kosten van de verzetprocedure, die aan de zijde van [eiser/gedaagde ih verzet] tot op heden waren begroot op € 1.074,-. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/337520 / HA ZA 18-566
Vonnis in verzet van 3 april 2019
in de zaak van
[eiser/gedaagde ih verzet],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. P.A. Kerkhof te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOSCHLAENDT INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Sint-Annaland, gemeente Tholen,
2.
[gedaagde/eiser ih verzet sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
eisers in het verzet,
advocaat mr. L.P. Quist te Dordrecht.
Partijen zullen hierna enerzijds [eiser/gedaagde ih verzet] en anderzijds tezamen Boschlaendt c.s., en individueel Boschlaendt en [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 september 2018
  • het proces-verbaal van comparitie van 19 februari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Boschlaendt houdt zich bezig met beheer, beleggen en financieren. Haar activiteiten bestaan uit het investeren in projecten met gelden van fundingpartners.
2.2.
Bestuurder en enig aandeelhouder van Boschlaendt is Boschlaendt Holding B.V. waarvan [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] (middels Holding [holding naam] B.V.) en [naam bestuurder] (middels Jari Holding B.V.) bestuurders zijn.
2.3.
[eiser/gedaagde ih verzet] heeft met Boschlaendt op 15 januari 2017 een overeenkomst van geldlening gesloten voor een bedrag van € 50.000,--, terug te betalen uiterlijk op 31 december 2017. Afgesproken is een rente van 10 % per jaar, te betalen telkens per maand.
2.4.
De rente is door Boschlaendt betaald tot en met augustus 2017. De hoofdsom is niet terugbetaald.
2.5.
In artikel 4 van de overeenkomst is, voor zover hier relevant, onder “Sicherheit” het volgende bepaald:
“Herr [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] (……) wird sich zu 50 % gesamtschuldnerisch an dieser Finanzierung beteiligen. (……) Herr [naam bestuurder] (……) wird sich zu 50 % gesamtschuldnerisch an dieser Finanzierung beteiligen. (……)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser/gedaagde ih verzet] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Boschlaendt c.s. hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 52.500,-- te vermeerderen met de overeengekomen rente van 10 % per jaar vanaf 1 januari 2018 en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser/gedaagde ih verzet] (deels) toegewezen als volgt: -Boschlaendt is veroordeeld tot betaling van € 52.500,-- vermeerderd met de contractuele rente van 10 % per jaar over het toegewezen bedrag met ingang van 1 maart 2018, met dien verstande dat alleen over achterstallige rente die over een vol jaar verschuldigd is opnieuw rente in rekening kan worden gebracht;
- [naam bestuurder] en [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] zijn veroordeeld tot betaling van € 26.250,-- vermeerderd met de contractuele rente van 10 % per jaar over dat bedrag met ingang van 1 maart 2018, met dien verstande dat alleen over achterstallige rente die over een vol jaar verschuldigd is opnieuw rente in rekening kan worden gebracht;
-betaling door de een bevrijdt de ander(en) tot het bedrag van het betaalde;
met hoofdelijke veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.275,-- en de proceskosten tot een bedrag van € 2.180,48.
3.3.
Ten aanzien van [naam bestuurder] is de procedure wegens het bereiken van een minnelijke regeling doorgehaald, zodat [naam bestuurder] niet langer partij is in deze procedure en er ten aanzien van hem geen vonnis zal worden gewezen.
3.4.
Boschlaendt c.s. vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser/gedaagde ih verzet] alsnog worden afgewezen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat Boschlaendt c.s. in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2.
Boschlaendt heeft als verweer gevoerd dat haar geen dagvaarding is betekend en dat de kosten van de verstekprocedure voor rekening van [eiser/gedaagde ih verzet] moeten worden gebracht. Zij heeft daartoe verder niets aangevoerd, anders dan een bewijsaanbod. Deze stelling dient daarom als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen. Verder heeft Boschlaendt geen enkel inhoudelijk verweer gevoerd tegen de stellingen van [eiser/gedaagde ih verzet] en hetgeen in het verstekvonnis is beslist, zodat haar verzet als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen en het verstekvonnis jegens haar zal worden bekrachtigd.
4.3.
[gedaagde/eiser ih verzet sub 2] heeft aangevoerd dat aan hem geen dagvaarding is uitgebracht en dat de kosten van de verstekprocedure daarom voor rekening van [eiser/gedaagde ih verzet] moeten worden gebracht. Hij heeft daartoe verder niets aangevoerd, anders dan een bewijsaanbod. Deze stelling dient daarom als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen.
Verder heeft hij aangevoerd, dat het bepaalde in artikel 4 van de overeenkomst (zoals hiervoor onder r.o. 2.5. geciteerd) slechts een persoonlijke inspanningsverplichting tot het nakomen van de verplichtingen door Boschlaendt jegens [eiser/gedaagde ih verzet] behelst en geen borgstelling. Voor zover wel sprake zou zijn van borgstelling doet [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] een beroep op dwaling en roept de partiele vernietigbaarheid van de overeenkomst tot borgstelling in. Voor zover dat wordt afgewezen beroept [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] zich ex art. 1:88 lid 5 en art. 1:89 BW op de door zijn echtgenote ingeroepen nietigheid van de borgstelling, nu de borgstelling niet is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Boschlaendt.
4.4.
[eiser/gedaagde ih verzet] voert gemotiveerd verweer. Er is geen sprake van borgstelling maar van medeaansprakelijkheid, zoals duidelijk uit de tekst van de overeenkomst blijkt. Het beroep op dwaling is onvoldoende onderbouwd en moet worden afgewezen. Toestemming van de echtgenote van [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] was niet nodig. Boschlaendt houdt zich bezig met beleggen en financieren. Zij haalt geld uit de markt en belegt dit. De geldlening van [eiser/gedaagde ih verzet] past daar precies in. De overeenkomst met [eiser/gedaagde ih verzet] behoort tot de normale bedrijfsuitoefening.
4.5.
De rechtbank passeert alle verweren van [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] en wel op grond van het volgende.
4.6.
De rechtbank volgt [eiser/gedaagde ih verzet] in zijn stelling dat ‘gesamtschuldnerisch an dieser Finanzierung beteiligen’ duidt op medeaansprakelijkheid van [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] naast Boschlaendt. Letterlijk betekent het gezamenlijk schuldenaar zijn. Ook de term ‘Sicherheit’ boven artikel 4 van de overeenkomst is een aanwijzing daarvoor. Voor zijn stelling dat hij Gesamtschuldner heeft opgevat als slechts een persoonlijke inspanningsverplichting voert [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] niets aan. Gelet op het betoog van [eiser/gedaagde ih verzet] dient de stelling van [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] als onvoldoende onderbouwd gepasseerd te worden.
4.7.
Hetzelfde heeft te gelden voor zijn beroep op dwaling. Ook dat wordt, als onvoldoende onderbouwd, afgewezen.
4.8.
[gedaagde/eiser ih verzet sub 2] voert aan dat de borgstelling inmiddels is vernietigd door zijn echtgenote vanwege het ontbreken van toestemming van zijn echtgenote, en dat deze toestemming wel nodig was nu het aangaan van borgstelling geen rechtshandeling is ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Boschlaendt. Zoals hiervoor is geconstateerd is er geen sprake van borgstelling maar van medeaansprakelijkheid. Daarvoor geldt het bepaalde in art. 88 lid 5 eveneens. Het beroep van [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] op art. 1:88 lid 5 BW jo. art. 1:89 BW kan hem evenwel niet baten. Anders dan [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] betoogt gaat het er bij de beantwoording van de vraag of de rechtshandeling tot de normale uitoefening van het bedrijf strekt, niet om of het aangaan van de medeaansprakelijkheid tot de normale uitoefening van het bedrijf behoort (HR 8 juli 2005, NJ 2006, 96). Het gaat om de rechtshandeling waarvoor de medeaansprakelijkheid is verstrekt. Het gaat er dus om of de overeenkomst van geldlening met [eiser/gedaagde ih verzet] ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening strekt. Dat laatste is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Zoals [eiser/gedaagde ih verzet] betoogt, maakt Boschlaendt haar bedrijf van het aantrekken en beleggen van gelden van derden. Weliswaar betoogt [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] dat het hier gaat om kredietverlening wat afweek van de gangbare bedrijfsuitoefening, maar uit de considerans van de overeenkomst volgt dat het gaat om een investering in verband met een bouwprojekt en in verband daarmee met een financiering van een daarmee verbonden bedrijf, zoals onder meer volgt uit de laatste zin van de considerans:
“Boschlaendt Investments B.V. die Finanzierung van 300.000,- € bei Investoren in Tranchen van 50.000,- € akquiriert (…..).”
4.9.
Het verstekvonnis dient daarom ook jegens [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] in stand te blijven.
4.10.
Boschlaendt en [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de kosten van het verzet worden verwezen. De kosten worden aan de zijde van [eiser/gedaagde ih verzet] begroot op:
- salaris advocaat €
1.074,00(1,0 punt × tarief € 1.074,00)
Totaal € 1.074,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 9 mei 2018 onder zaaknummer / rolnummer 332862 / HA ZA 18-252 gewezen verstekvonnis jegens Boschlaendt Investments B.V. en [gedaagde/eiser ih verzet sub 2] ,
5.2.
veroordeelt Boschlaendt Investments B.V. c.s. in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [eiser/gedaagde ih verzet] tot op heden begroot op € 1.074,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2019.