ECLI:NL:RBOBR:2019:1668

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
SHE 18/3201
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraken over openbaarmaking van informatie door de gemeente Valkenswaard met betrekking tot het Eurocircuit

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 26 maart 2019, wordt een aantal uitspraken gedaan over de openbaarmaking van informatie door de gemeente Valkenswaard met betrekking tot het Eurocircuit. De rechtbank behandelt vier zaken waarin de gemeente verzoeken om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) heeft geweigerd. In de zaak SHE 18/3201 had de rechtbank de gemeente eerder al opgedragen om informatie openbaar te maken, maar de gemeente heeft dit niet volledig gedaan. De rechtbank legt de gemeente op om de gevraagde informatie binnen twee weken openbaar te maken, met een dwangsom van € 2.500,- voor elke week dat de termijn wordt overschreden. De rechtbank oordeelt dat de gemeente niet voldoende heeft onderbouwd waarom de gevraagde informatie niet kan worden verstrekt en dat de samenvattingen die zijn gegeven niet voldoen aan de eisen van de Wob. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit III van de gemeente en verplicht hen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank wijst ook op de noodzaak van zorgvuldigheid en integriteit in de besluitvorming van bestuursorganen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/3201

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 maart 2019 in de zaak tussen

de vereniging Groen en Heem Valkenswaard e.o., te Valkenswaard, eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard, verweerder
(gemachtigden: H.J.M. Marcus en M.C.L. Walta).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) deels afgewezen.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 8 maart 2018 (het bestreden besluit I), heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het primaire besluit onder aanvulling van de belangenafweging in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 25 september 2018 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I vervangen, het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, de motivering aangevuld en een deel van de gevraagde informatie openbaar gemaakt.
Bij uitspraak van 26 oktober 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:5222) heeft deze rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit II gegrond verklaard, het bestreden besluit II vernietigd, verweerder opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en verweerder opgedragen om de onder 1.6 van de uitspraak genoemde informatie openbaar te maken.
Bij besluit van 11 december 2018 (het bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en een deel van de gevraagde informatie openbaar gemaakt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit III beroep ingesteld.
Bij brief van 11 januari 2019 heeft verweerder de niet aan eiseres verstrekte stukken aan de rechtbank gezonden en daarbij verzocht om beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij brief van 18 februari 2019 heeft eiseres de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft daarop een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2019, gelijktijdig met de behandeling van zaken SHE 18/1540, SHE 19/333, 19/335, SHE 19/336 en SHE 19/408. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Aanleiding
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij brief van 15 juni 2017 heeft eiseres op grond van de Wob verzocht om digitale toezending en/of inzage in alle documenten over planvorming/actualisatie bestemmingsplan/handhaving met betrekking tot het Eurocircuit in Valkenswaard. Eiseres heeft daarbij aan de hand van een vijftiental punten gespecificeerd om welke documenten het haar gaat. In vervolg op de uitspraak van deze rechtbank van 26 oktober 2018 heeft verweerder bij het bestreden besluit III het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en een deel van de verzochte informatie alsnog openbaar gemaakt. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Het beroep van eiseres ziet uitsluitend op de volgende informatie (nummering overeenkomstig de uitspraak van deze rechtbank van 26 oktober 2018):
1.1.
correspondentie met de gebruikers van het Eurocircuit met betrekking tot de voorwaarden/gemaakte afspraken/anderszins, e-mails, en dergelijke, vanaf september 2016 tot en met heden;
1.3.
correspondentie met de provincie Noord-Brabant (de provincie) aangaande het Eurocircuit over de periode 2016 tot en met heden;
1.4.
verslagen van intern ambtelijk overleg, waarbij wordt verzocht om feitelijke informatie en niet om persoonlijke beleidsopvattingen;
1.5. (
concept)rapportages/opdrachten en dergelijke aangaande ruimte vanuit Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en met betrekking tot vergunningverlening Wet natuurbescherming;
1.6.
het onderzoeksrapport van BRO Adviseurs “voorstel haalbaarheid Leisure en Pleasure zone Valkenswaard-Zuid”, conform de offerte van 25 mei 2016, kenmerk 208X00811, 088702 I-LV/th en de opdrachtverstrekking van 8 juli 2016.
2. Het beroep van eiseres ziet hiermee op vijf onderdelen van het bestreden besluit III. De beroepsgronden worden hierna per onderdeel besproken. Eerst zal worden ingegaan op de ontvankelijkheid van eiseres in deze procedure. De bepalingen uit de Wob die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in de bijlage behorende bij deze uitspraak.
Ontvankelijkheid
3.1.
Verweerder stelt dat eiseres de laatste tijd te weinig feitelijke werkzaamheden heeft ontplooid om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. Eiseres richt zich volgens verweerder uitsluitend op procedures rond het Eurocircuit.
3.2.
De rechtbank ziet niet in waarom eiseres geen belanghebbende zou zijn. Zij is immers degene die het verzoek bij verweerder heeft ingediend en ook degene tot wie het bestreden besluit III is gericht. Of eiseres feitelijke werkzaamheden verricht is niet relevant. De rechtbank merkt eiseres dan ook als belanghebbende aan.
De gevraagde informatie onder 1.1.
4.1.
Ten aanzien van de gevraagde informatie onder 1.1. heeft verweerder bij het bestreden besluit III het verzoek van eiseres ingewilligd door het verstrekken van een samenvatting van de verzochte informatie en door het aanbieden van inzage in de e-mails van de behandelend ambtenaar van het bestemmingsplan Eurocircuit (de heer [naam] ). Verweerder legt hieraan ten grondslag dat op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd om de informatie in de door eiseres gevraagde vorm te verstrekken. Het gaat om een zeer grote hoeveelheid informatie, waardoor het voor verweerder ondoenlijk is om al deze informatie te kopiëren, (eventueel) te anonimiseren en vervolgens aan eiseres te doen toekomen.
4.2.
Eiseres voert aan dat verweerder hiermee niet voldoet aan de Wob. Eiseres brengt daartoe samengevat naar voren dat de werklast geen rol mag spelen bij de verzameling van documenten, dat met de gegeven samenvatting niet dezelfde informatie wordt verstrekt als het geval zou zijn bij verstrekking in de door eiseres gevraagde vorm, dat ten onrechte uitsluitend inzage wordt geboden in de e-mails van de heer [naam] en dat zijn e-mails feitelijk niet kunnen worden ingezien, aangezien hij niet langer werkzaam is bij de gemeente Valkenswaard (gemeente).
4.3.
De rechtbank stelt onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) voorop dat een bestuursorgaan, ongeacht de omvang van een Wob-verzoek, zal moeten beoordelen welke informatie onder het verzoek valt en of die informatie openbaar kan worden gemaakt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:548). Ook is het vaste rechtspraak van de Afdeling dat op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Wob alleen van openbaarmaking kan worden afgezien, als sprake is van de in artikel 10 en 11 van de Wob opgenomen weigeringsgronden of beperkingen. Weliswaar kan ingevolge artikel 7 van de Wob het verstrekken van de verlangde informatie in een andere dan door de verzoeker gewenste vorm aanvaardbaar zijn, maar dan moet dezelfde informatie worden verstrekt als het geval zou zijn bij verstrekking in de door verzoeker gewenste vorm (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2997).
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank strookt de handelwijze van verweerder ten aanzien van de gevraagde informatie onder 1.1. niet met deze vaste rechtspraak. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden of en zo ja, hoe verweerder heeft beoordeeld welke informatie onder het verzoek van eiseres valt. Verweerder lijkt bijvoorbeeld alleen naar de mailbox van de heer [naam] te hebben gekeken, terwijl er meerdere medewerkers van de gemeente met de gebruikers van het Eurocircuit hebben gecorrespondeerd en het verzoek van eiseres niet alleen op e-mails maar op correspondentie en dus ook op bijvoorbeeld brieven ziet. Verder acht de rechtbank het niet aannemelijk dat met de gegeven samenvatting dezelfde informatie is verstrekt als het geval zou zijn bij digitale toezending van en/of inzage in de gevraagde informatie onder 1.1. De samenvatting bestaat immers slechts uit een uittreksel van de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan Eurocircuit en een raadsinformatiebrief over het ontwerpbestemmingsplan, terwijl het verzoek volgens verweerder op een zeer grote hoeveelheid correspondentie ziet. In de samenvatting wordt verder nauwelijks over correspondentie met de gebruikers van het Eurocircuit gesproken. De samenvatting bestaat bovendien uit informatie die al openbaar is. De rechtbank ziet dan ook niet in dat met de samenvatting dezelfde informatie is verstrekt als het geval zou zijn bij verstrekking in de door eiseres gewenste vorm. De beroepsgrond slaagt.
4.5.
Ten aanzien van de e-mails van de heer [naam] overweegt de rechtbank dat verweerder heeft beoogd deze e-mails openbaar te maken en dan ook zal moeten overgaan tot feitelijke verstrekking daarvan. De mededeling van verweerder in het bestreden besluit III dat eiseres hierover een afspraak kan maken met de heer [naam] is hiertoe ontoereikend. De heer [naam] is immers niet langer werkzaam bij de gemeente. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank zal verweerder opdragen om binnen twee weken na deze uitspraak contact op te nemen met eiseres om de inzage in de e-mails van de heer [naam] feitelijk mogelijk te maken.
De gevraagde informatie onder 1.3.
5.1.
Voor wat betreft de gevraagde informatie onder 1.3. stelt verweerder dat er over het (gebruik van het) Eurocircuit zelf geen correspondentie met de provincie bestaat. Wel is er correspondentie met de provincie over de ontsluiting van het Eurocircuit. Verweerder heeft deze informatie beoogd openbaar te maken door verstrekking van (een eerste concept van) een intentieovereenkomst met de provincie en de gemeente Bergeijk en door verstrekking van dezelfde samenvatting als is gegeven voor de gevraagde informatie onder 1.1. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd om de informatie in de door eiseres gevraagde vorm te verstrekken.
5.2.
Eiseres voert aan dat er wel degelijk correspondentie met de provincie over (het gebruik van) het Eurocircuit zelf bestaat, dat verweerder ten aanzien van de correspondentie over de ontsluiting van Eurocircuit niet heeft onderbouwd dat het om een zeer grote hoeveelheid informatie zou gaan en dat de gegeven samenvatting niets vermeldt over de ontsluiting van het Eurocircuit.
5.3.
Ten aanzien van de correspondentie met de provincie over het (gebruik van het) Eurocircuit zelf overweegt de rechtbank onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4084) dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder dit bestuursorgaan berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Verweerder heeft zowel in het bestreden besluit III als tijdens de zitting medegedeeld dat er geen correspondentie met de provincie over het (gebruik van het) Eurocircuit zelf bestaat. De rechtbank acht deze mededeling niet ongeloofwaardig. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de gevraagde correspondentie toch onder verweerder berust. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hierin niet geslaagd. Dat de heer [naam] over duizenden e-mails over het onderwerp Eurocircuit beschikt en de provincie een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan heeft ingediend, wil nog niet zeggen dat de gevraagde correspondentie bestaat en onder verweerder berust. De beroepsgrond faalt.
5.4.
Ten aanzien van de correspondentie met de provincie over de ontsluiting van het Eurocircuit is de rechtbank van oordeel dat verweerder hiermee niet heeft gehandeld in lijn met de vaste rechtspraak zoals genoemd onder rechtsoverweging 4.3. van deze uitspraak. Net zoals onder rechtsoverweging 4.4. is overwogen, is het de rechtbank ook hier niet duidelijk geworden of en zo ja, hoe verweerder heeft beoordeeld welke informatie onder het verzoek van eiseres valt. De rechtbank acht het verder niet aannemelijk dat met de gegeven samenvatting dezelfde informatie is verstrekt als het geval zou zijn bij digitale toezending van en/of inzage in de gevraagde informatie onder 1.3. De beroepsgrond slaagt.
De gevraagde informatie onder 1.4.
6.1.
Met betrekking tot de gevraagde informatie onder 1.4. geeft verweerder aan dat van intern ambtelijk overleg geen verslagen worden gemaakt. Er vindt wel ambtelijke correspondentie over het Eurocircuit plaats. Ook hier geldt volgens verweerder dat het om een zeer grote hoeveelheid informatie gaat, die niet in de door eiseres gevraagde vorm kan worden verstrekt. Verweerder heeft deze informatie beoogd openbaar te maken door verstrekking van dezelfde samenvatting als is gegeven voor de informatie onder 1.1. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd om de informatie in de door eiseres gevraagde vorm te verstrekken
6.2.
Eiseres voert aan dat er wel degelijk verslagen van interne ambtelijke overleggen worden gemaakt.
6.3.
De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat er helemaal geen verslagen zouden bestaan van interne ambtelijke overleggen over het Eurocircuit. Eiseres heeft een verslag van een commissievergadering overgelegd waarin wordt verwezen naar een principebesluit van de zogenoemde stuurgroep De Groote Heide - Dommelland over het bestemmingsplan Eurocircuit. De rechtbank kan zich niet voorstellen dat hiervan geen verslag is gemaakt. Hierbij komt ook dat het binnen een gemeente gebruikelijk is om verslagen te maken van bijeenkomsten van interne projectgroepen, stuurgroepen en dergelijke. Zeker bij een complex onderwerp waarbij vele belangen zijn betrokken, zoals bij het Eurocircuit. Verweerder dient dan ook nader onderzoek te doen naar de gevraagde informatie onder 1.4. De beroepsgrond slaagt.
6.4.
De rechtbank stelt verder vast dat het verzoek van eiseres niet ziet op ambtelijke correspondentie over het Eurocircuit. Eiseres heeft weliswaar om correspondentie gevraagd, maar dat ziet uitsluitend op correspondentie met de gebruikers van het Eurocircuit en de provincie (de informatie onder respectievelijk 1.1. en 1.3.). Eiseres heeft dit ter zitting bevestigd. De beslissing van verweerder over de ambtelijke correspondentie valt dan ook buiten de omvang van dit geding.
De gevraagde informatie onder 1.5.
7.1.
Met betrekking tot de gevraagde informatie onder 1.5. stelt verweerder dat er nog nooit berekeningen zijn gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming. Er zijn wel berekeningen gemaakt in het kader van de PAS. Verweerder heeft beoogd deze berekeningen openbaar te maken door verstrekking van de quick scan milieu van RHDHV.
7.2.
Eiseres voert aan dat verweerder hiermee voorbijgaat aan de uitspraak van deze rechtbank van 26 oktober 2018 waarin verweerder wordt gewezen op het bestaan van concrete voorbeelden van de gevraagde (concept)rapportages/opdrachten.
7.3.
De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat er naast de quick scan milieu van RHDHV geen andere (concept)rapportages/opdrachten en dergelijke over de PAS en de Wet natuurbescherming zouden bestaan. Verweerder lijkt het verzoek van eiseres ten onrechte tot berekeningen te hebben beperkt. Het verzoek van eiseres is breder, namelijk gericht op (concept)rapportages/opdrachten en dergelijke. Eiseres noemt bovendien concrete voorbeelden van documenten die onder haar verzoek vallen (zie pagina 4 van het beroepschrift van eiseres). Verweerder dient dan ook uitgebreider onderzoek te doen naar de gevraagde informatie onder 1.5. De beroepsgrond slaagt.
De gevraagde informatie onder 1.6.
8.1.
Ten aanzien van de informatie onder 1.6. stelt verweerder dat het gevraagde document als bijlage bij het bestreden besluit III is gevoegd.
8.2.
Eiseres stelt dat het door verweerder bijgevoegde document niet het bedoelde document betreft, maar een notitie van 12 december 2014 en enkele Aerius-berekeningen.
8.3.
De rechtbank overweegt dat eiseres een ondertekende opdrachtverstrekking van 8 juli 2016 heeft overgelegd waarin de gemeente aan BRO Adviseurs de opdracht geeft om het project “Leisure & Pleasure Valkenswaard-Zuid” uit te voeren. Gelet hierop, acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat het gevraagde onderzoeksrapport van BRO Adviseurs niet onder verweerder berust. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht om het gevraagde document te vinden. Verweerder zou het gevraagde document desnoods bij BRO Adviseurs kunnen opvragen, maar heeft dat niet gedaan. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
9.1.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit III onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep van eiseres is gegrond. Het bestreden besluit III dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Bij uitspraak van 26 oktober 2018 heeft deze rechtbank verweerder duidelijke aanwijzingen gegeven voor de nieuwe beslissing op bezwaar. Hieraan heeft verweerder op geen enkele wijze gehoor gegeven. De rechtbank acht dit zeer kwalijk. Vooral omdat verweerder in de uitspraak van 26 oktober 2018 al nadrukkelijk erop is gewezen dat zijn handelwijze niet strookt met de eisen van een zorgvuldig en integer handelend bestuursorgaan. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en bekend te maken aan eiseres met inachtneming van deze uitspraak. Voor iedere week dat deze termijn wordt overschreden, zal verweerder aan eiseres een dwangsom van € 2.500,- verbeuren.
9.2.
De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 19,20 aan reiskosten van de gemachtigde van eiseres. Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit III;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar en die bekend te maken aan eiseres, met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van deze uitspraak contact op te nemen met eiseres om de inzage in de e-mails van de heer [naam] feitelijk mogelijk te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom verbeurt van € 2.500,- voor elke week dat de hiervoor bepaalde termijn wordt overschreden;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 19,20.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. G. Aarts en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE – Relevante wetgeving

Wob
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
[…]
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
[…]
5. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Artikel 7
1. Het bestuursorgaan verstrekt de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
2. Het bestuursorgaan verstrekt de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:
a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
[…]