Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 november 2018,
- het proces-verbaal van comparitie van 6 februari 2019 en de schriftelijke reactie daarop van Bunder van 7 februari 2019 en van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van 12 februari 2019.
2.De feiten
2.3. In het verleden was [naam bestuurder] eigenaar van het perceel aan de [adres 1] .
[naam bestuurder] wilde op het perceel een kantoorpand bouwen. De toenmalige eigenaar van de [adres 2] , de heer [naam toenmalig eigenaar] (hierna: [naam toenmalig eigenaar] ), dreigde bezwaar te maken tegen de bouw van een verdieping op het kantoorpand. [naam toenmalig eigenaar] wilde een gedeelte van het perceel van [naam bestuurder] te kopen, om zijn tuin uit te breiden. [naam bestuurder] en [naam toenmalig eigenaar] hebben mondeling afgesproken dat een gedeelte van het perceel van [naam bestuurder] (hierna: de strook grond) aan [naam toenmalig eigenaar] verkocht zou worden en dat [naam toenmalig eigenaar] geen bezwaar zou maken tegen de bouw van het kantoorpand.
Eventuele beschrijvingskosten zijn voor rekening van ondergetekende. De overeenkomst vervalt wanneer het bouwen van het kantoor niet doorgaat. Deze overeenkomst vervalt tevens wanneer bezwaarschriften worden ingediend, door bovengenoemde [naam toenmalig eigenaar] , Mevr. [naam omwonende] of notaris [naam notaris] of andere omwonenden.”
3.Het geschil
1. een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet door verjaring de eigendom hebben verkregen van de strook grond, althans dat de erfgrens tussen het perceel, kadastraal bekend gemeente Nijmegen (de rechtbank begrijpt dat Bunder hier de gemeente Schijndel bedoelt), [kadastraal nummer 1] en het perceel kadastraal bekend gemeente Nijmegen (de rechtbank begrijpt dat Bunder hier de gemeente Schijndel bedoelt), [kadastraal nummer 2] , overeenstemt met de erfgrens in de administratie van het Kadaster;
2. veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de strook grond te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van een dwangsom;
3. veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om mee te werken aan het plaatsen van een erfgrensafscheiding op de vastgestelde erfgrens; en
4. veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten.
3.2. Bunder legt aan de vorderingen ten grondslag dat de strook grond volgens het Kadaster in eigendom toebehoort aan Bunder.
4.De beoordeling
Verjaring4.5.Eigendomsverkrijging kan plaatsvinden door verkrijgende verjaring (artikel 3:99 BW) of door bevrijdende verjaring (artikel 3:105 juncto 3:306 BW).
4.12.Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] was [naam toenmalig eigenaar] bezitter van de strook grond, omdat hij hier sinds 1972 de zichtbare macht over heeft uitgeoefend, waaruit de pretentie van eigendom blijkt.
4.13.Bunder betwist dat [naam toenmalig eigenaar] bezitter van de strook grond was. Bunder stelt dat [naam toenmalig eigenaar] houder was, omdat de koopovereenkomst niet is gevolgd door levering. Bunder stelt – onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 10 juni 2003, NJ 2004, 155 – dat de koper zich hangende de koopovereenkomst niet het bezit kan verschaffen, omdat hij het eigendomsrecht van de verkoper heeft erkend.
4.15.Het is de vraag of een dergelijk geval zich in deze zaak voordoet. De omstandigheden van het geval spelen daarbij een rol.
4.17.Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden naar de maatstaf van artikel 3:107 lid 1 BW sprake van bezit. De aankoop van een strook grond, met het oog op het betrekken van die strook grond bij de tuin, direct gevolgd door het omheinen van die strook grond, het neerzetten van beplanting daarop en het ingebruikneming van de strook grond als tuin, kan objectief gezien worden aangemerkt als inbezitneming. [naam toenmalig eigenaar] heeft zich hiermee, vooruitlopend op de levering, de feitelijke macht over het verkochte verschaft en deze macht op een zodanige wijze uitgeoefend dat hij naar de in het verkeer geldende opvattingen niet anders dan als bezitter kan worden beschouwd. Deze handelingen wijzen erop dat [naam toenmalig eigenaar] pretendeerde eigenaar te zijn van de strook grond. [naam toenmalig eigenaar] is dus de strook grond voor zichzelf gaan houden en niet voor een ander. Dat tussen [naam toenmalig eigenaar] en [naam bestuurder] vooraf een koopovereenkomst was gesloten, maakt – zoals ook uit voornoemde jurisprudentie van de Hoge Raad volgt – op zichzelf niet dat dit anders is.
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543)