ECLI:NL:RBOBR:2019:1444

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
18_2233
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van een bosperceel in Haaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een bosperceel, gelegen nabij Haaren. Eiser, eigenaar van het perceel, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Haaren vastgestelde waarde van € 3.000, die was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De waarde was vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2017 en was bekendgemaakt in een aanslagbiljet van 30 juni 2018. Eiser stelde dat de waarde van het perceel buiten beschouwing moest worden gelaten, omdat het perceel een natuurterrein is dat door Natuurmonumenten wordt beheerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het perceel daadwerkelijk door Natuurmonumenten wordt beheerd. De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde documenten, waaronder een brief van Natuurmonumenten en een e-mail, onvoldoende bewijs boden voor het beheer door een rechtspersoon zoals bedoeld in de Wet WOZ. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde van het perceel terecht had gehandhaafd en dat het beroep van eiser ongegrond was. Eiser had ook aangevoerd dat hij ten onrechte niet was gehoord in bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat hij in zijn bezwaarschrift niet had verzocht om een hoorzitting, waardoor verweerder niet verplicht was om deze te organiseren. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2233

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Haaren, verweerder

(gemachtigde: M.G.M. Schwering).

Procesverloop

Bij beschikking van 30 juni 2018, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [perceel] Nabij, te Haaren (hierna: het perceel), per waardepeildatum 1 januari 2017, voor het kalenderjaar 2018, vastgesteld op € 3.000. In dit geschrift is tevens de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2018 bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 september 2018 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft na het verweerschrift nadere stukken ingediend. Verweerder heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2019. Eiser is verschenen vergezeld van zijn zoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door W.J. Nieuwenhuis, taxateur.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een perceel bosgrond plaatselijk bekend als [perceel] Nabij, kadastraal bekend als
Sectie [nummer] (het perceel). De oppervlakte van het perceel is ongeveer 3.130 m².
Geschil en beoordeling
2. Op 7 februari 2019 heeft taxateur Nieuwenhuis in opdracht van de gemeente Haaren een taxatierapport opgemaakt. Blijkens dit rapport is aan het perceel een waarde toegekend van € 3.000.
3. Tussen partijen is de WOZ-waarde van het perceel op de waardepeildatum 1 januari 2017 niet (meer) in geschil.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de waarde van het perceel buiten beschouwing dient te worden gelaten, omdat het perceel een natuurterrein is dat door Natuurmonumenten wordt beheerd.
5. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst eiser naar een brief van Natuurmonumenten van 20 januari 2014. In deze brief wordt uitleg gegeven over beheerwerkzaamheden die Natuurmonumenten medio 2014 in de bossen aan de oostzijde van het Nationaal Park de Loonse en Drunense Duinen wil gaan uitvoeren. In de brief wordt tevens gewezen op de mogelijkheid om dezelfde beheerwerkzaamheden op het perceel van eiser te laten uitvoeren. Voor het verlenen van toestemming om de beheerwerkzaamheden te laten uitvoeren, kan contact worden opgenomen met Natuurmonumenten.
6. Bij e-mailbericht van 31 januari 2014 heeft eiser op de brief van Natuurmonumenten gereageerd. Eiser heeft het perceel aan Natuurmonumenten te koop aangeboden voor € 4.000. Indien Natuurmonumenten geen gebruik maakt van dit aanbod, verleent eiser Natuurmomenten toestemming om beheerwerkzaamheden op zijn perceel te verrichten, voor zover hieraan geen kosten zijn verbonden voor eiser.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat Natuurmonumenten de beheerwerkzaamheden, die medio 2014 waren gepland, daadwerkelijk heeft uitgevoerd. Eiser heeft geen bevestiging van Natuurmonumenten overgelegd waaruit dat blijkt. Ook in het geval de geplande werkzaamheden wel door Natuurmonumenten zijn uitgevoerd, is geen sprake van beheer zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter c, van het Uitvoeringsbesluit. De werkzaamheden van medio 2014 betreffen immers incidentele werkzaamheden. De rechtspersoon, zoals genoemd in het Uitvoeringsbesluit, dient structureel zorg te dragen voor onder meer het onderhoud van het bosperceel. Hiervan is niet gebleken.
8. Op grond van artikel 2, eerste lid, letter c, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ wordt de waarde van een natuurterrein buiten beschouwing gelaten indien het gaat om een terrein dat wordt beheerd door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stelt.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het perceel niet buiten aanmerking heeft gelaten bij de bepaling van de heffingsmaatstaf. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het perceel door een rechtspersoon wordt beheerd. De door eiser overgelegde brief van Natuurmonumenten van 20 januari 2014 en zijn e-mailbericht van 31 januari 2014 zijn daartoe onvoldoende, nu hieruit niet volgt dat het perceel daadwerkelijk door Natuurmonumenten wordt beheerd. Uit de overgelegde stukken volgt weliswaar dat eiser toestemming heeft gegeven aan Natuurmonumenten om medio 2014 beheerwerkzaamheden op het perceel te verrichten, maar hieruit kan niet de conclusie worden getrokken dat deze werkzaamheden daadwerkelijk zijn uitgevoerd en dat Natuurmonumenten nadien nog beheerwerkzaamheden op het perceel heeft verricht. Dat Natuurmonumenten het perceel beheert is niet aannemelijk geworden. Eiser heeft dit ook niet op een andere wijze aannemelijk gemaakt.
10. Eiser stelt verder dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar. Deze beroepsgrond slaagt niet. In artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dat op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ van overeenkomstige toepassing is verklaard, is bepaald dat de belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt gehoord op zijn verzoek. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn bezwaarschrift niet heeft verzocht om te worden gehoord. Nu eiser niet heeft verzocht te worden gehoord, hoefde verweerder ook niet tot een hoorzitting over te gaan.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.S. Requisizione, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.C. Meulemans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.