ECLI:NL:RBOBR:2019:1444
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een bosperceel in Haaren
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een bosperceel, gelegen nabij Haaren. Eiser, eigenaar van het perceel, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Haaren vastgestelde waarde van € 3.000, die was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De waarde was vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2017 en was bekendgemaakt in een aanslagbiljet van 30 juni 2018. Eiser stelde dat de waarde van het perceel buiten beschouwing moest worden gelaten, omdat het perceel een natuurterrein is dat door Natuurmonumenten wordt beheerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het perceel daadwerkelijk door Natuurmonumenten wordt beheerd. De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde documenten, waaronder een brief van Natuurmonumenten en een e-mail, onvoldoende bewijs boden voor het beheer door een rechtspersoon zoals bedoeld in de Wet WOZ. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde van het perceel terecht had gehandhaafd en dat het beroep van eiser ongegrond was. Eiser had ook aangevoerd dat hij ten onrechte niet was gehoord in bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat hij in zijn bezwaarschrift niet had verzocht om een hoorzitting, waardoor verweerder niet verplicht was om deze te organiseren. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.