ECLI:NL:RBOBR:2019:1417

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
18_1073 E
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bestreden besluit inzake aanvraag omgevingsvergunning en milieuneutrale wijziging

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 14 maart 2019, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. De zaak betreft een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een inrichting, waarbij eiseres een aantal wijzigingen tegelijkertijd heeft aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een milieuneutrale wijziging, zoals bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eiseres had er op mogen vertrouwen dat het college geen revisievergunning zou verlangen, maar de rechtbank concludeert dat de aanvraag in zijn geheel niet als milieuneutraal kan worden beschouwd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.280,00. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/1073E

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Termaat),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder

(gemachtigden: mr. M. van Dam-Benders en dhr. R.K.P. Smeets).

Procesverloop

Op 4 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de inrichting aan de [adres] niet in behandeling te nemen.
In een besluit van 26 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit onder verbetering van de motivering in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op 28 augustus 2018. Eiseres is op de zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde [naam] en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Bij tussenuitspraak van 9 november 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:5456 (de tussenuitspraak), heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering (de reactie) ingediend. Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1.1
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
1.2
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat eiseres er op mocht vertrouwen dat verweerder in reactie op de aanvraag van 19 juli 2017 geen gebruik zou maken van zijn bevoegdheid toepassing te geven aan artikel 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), mits de aanvraag betrekking heeft op een milieuneutrale wijziging. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder, mede gelet op hetgeen hierover in bezwaar en beroep is aangevoerd, motiveren of de zeven afzonderlijke wijzigingen ieder afzonderlijk én in onderlinge samenhang bezien voorzien in een milieuneutrale wijziging of juist niet. Mocht verweerder tot de conclusie komen dat een of meer van de aangevraagde wijzigingen milieuneutraal is en, los van de andere wijzigingen, kan worden vergund, kan verweerder eiseres in de gelegenheid stellen om de aanvraag te splitsen en (indien eiseres dit wenst) voor de af te splitsen wijziging(en) vergunning verlenen in een te nemen nieuwe beslissing op bezwaar.
2.1
Verweerder heeft aangegeven dat eiseres heeft verzuimd een aanvraag voor een revisievergunning in te dienen voor het einde van 2018. Volgens verweerder was de toezegging in de brief van 4 september 2017 geheel gebaseerd op de veronderstelling dat in 2018 een aanvraag voor een revisievergunning zou zijn ingediend. Daarom is het volgens verweerder maar de vraag of aan de brief van 4 september 2017 vertrouwen kan worden ontleend.
2.2
De rechtbank ziet in verweerders opmerking geen aanleiding terug te komen op de tussenuitspraak in die zin dat de rechtbank het indienen van een aanvraag revisievergunning als een extra voorwaarde voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel zou moeten zien. Het is ook niet langer relevant. Na de tussenuitspraak gaat het alleen maar om de vraag of verweerder de aanvraag van 19 juli 2017 in behandeling had moeten nemen of niet. Hiervoor is uitsluitend van belang of op 19 juli 2017 een aanvraag voor een milieuneutrale wijziging is ingediend of niet.
3.1
De rechtbank zal hieronder bespreken of sprake is van milieuneutrale wijzigingen. Op basis van artikel 3.10, derde lid van de Wabo moet dan sprake zijn van een verandering van een inrichting of mijnbouwwerk of de werking daarvan, die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan, waarvoor geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, en die niet leidt tot een andere inrichting of mijnbouwwerk dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend. Bij de bepaling of sprake is van een milieuneutrale wijziging dient te worden uitgegaan van hetgeen op basis van de geldende vergunningssituatie is toegestaan.
3.2
Op basis van artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer worden onder gevolgen voor het milieu mede verstaan gevolgen die verband houden met een doelmatig beheer van afvalstoffen of een doelmatig beheer van afvalwater, gevolgen die verband houden met het verbruik van energie en grondstoffen, alsmede gevolgen die verband houden met het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting.
4.1
Verweerder beschouwt de verplaatsing van het lozingspunt op de Sterkselse Aa naar de Groote Aa niet als een milieuneutrale wijziging. Hierdoor wordt volgens verweerder de grens van de inrichting gewijzigd. Bovendien is het verweerder niet duidelijk of de milieugevolgen (geur en geluid) van de wijzigingen in de installatie minder zijn dan de huidige geur- en geluidemissies.
4.2
Eiseres erkent dat de grens van de inrichting wordt gewijzigd doordat een persleiding 3,3 kilometer verderop zal gaan lozen. Maar volgens eiseres vinden hier geen activiteiten of milieugevolgen plaats anders dan het transport per persleiding van gereinigd afvalwater. De milieugevolgen van de wijzigingen in de installatie zijn minder dan de huidige milieugevolgen.
4.3
De aanvraag voorziet in de zuivering van het organische en anorganische afvalwater van het terrein met de zuiveringsinstallatie voor het organische afvalwater vrijkomend van de vergistings- en mestscheidingsinstallatie. Het is de bedoeling om het gezuiverde water niet langer te lozen op de Sterkselse Aa maar op de Groote Aa. Hiervoor wordt een persleiding aangelegd.
4.4
In voorschrift 6.2.1 van de omgevingsvergunning van 18 december 2012 is bepaald dat de geuremissie van bronnen niet meer mag bedragen dan de emissies van de bronnen die zijn beschreven in geurrapport SCMR10J4 van 25 maart 2011 van PRA Odournet. In voorschriften 4.1.1 en 4.1.2 van de omgevingsvergunning van 18 september 2015 zijn grenswaarden gesteld voor de geuremissie van de ontvangsthal waar mestscheiding plaatsvindt en van het Wkk gebouw. In voorschriften 5.2.1 en 5.2.2 van de omgevingsvergunning van 18 december 2012 zijn geluidgrenswaarden opgenomen voor een aantal omliggende woningen.
4.5
Uit de aanvraag blijkt niet onomstotelijk dat kan worden voldaan aan de grenswaarde voor de geuremissie door de schoorsteen van de ontvangsthal na de wijziging van de zuiveringsinstallatie. Weliswaar vervalt de geuremissie van de oude zuiveringsinstallatie die wordt genoemd als bron in geurrapport SCMR10J4, maar daarmee staat niet vast dat kan worden voldaan aan voorschriften 4.1.1 en 4.1.2 van de omgevingsvergunning van 18 september 2015. Deze omissie komt voor rekening van eiseres. Zij zal immers aannemelijk moeten maken dat sprake is van een milieuneutrale wijziging. De rechtbank acht wel voldoende aannemelijk dat na deze wijziging nog steeds kan worden voldaan aan de geluidgrenswaarden die zijn vastgelegd in voorschriften 5.2.1 en 5.2.2 van de omgevingsvergunning van 18 december 2012 omdat de zuiveringsinstallatie is voorzien in de ontvangsthal.
4.6
Door de verplaatsing van het lozingspunt zal een grotere hoeveelheid gezuiverd afvalwater worden geloosd op een andere plek in een andere stroom, dan voorheen is vergund. Het lozingspunt in de Groote Aa is voorzien op enige kilometers stroomopwaarts van het punt waar de Sterkselse Aa na kasteel Heeze uitmondt in de Groote Aa. Dat is een ander gevolg voor het milieu dan volgens de huidige vergunningen is toegestaan.
4.7
De rechtbank concludeert dat door de verplaatsing van het lozingspunt en de onduidelijkheid over de geuremissie geen sprake is van een milieuneutrale wijziging als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de Wabo.
5.1
Verweerder stelt zich in de reactie op het standpunt dat eiseres er bewust voor heeft gekozen om zeven wijzigingen als geheel aan te vragen. Dit is in het vooroverleg besproken. Verweerder ziet geen aanleiding eiseres in de gelegenheid te stellen de aanvraag te splitsen, mede omdat uit de wetsgeschiedenis van de Wabo blijkt dat de aanvrager in beginsel de omvang en reikwijdte van een project bepaalt.
5.2
Eiseres is (nadat zij concludeert dat alle zeven wijzigingen milieuneutraal zijn) van mening dat de aanvraag in zijn geheel had moeten worden verleend.
5.3
Verweerder wijst volgens de rechtbank terecht op het uitgangspunt dat de aanvrager bepaalt wat hij aanvraagt. Daarom had de rechtbank in de tussenuitspraak vermeld dat verweerder eiseres zo nodig in de gelegenheid kan stellen de aanvraag te splitsen. Nu eiseres er van overtuigd is dat alle zeven onderdelen van de aanvraag milieuneutraal zijn, kiest zij er zelf voor om de aanvraag niet te splitsen. Verweerder hoeft eiseres daarom daartoe ook niet in de gelegenheid te stellen, zeker gelet op de niet door eiseres weersproken inhoud van het vooroverleg. Dat betekent dat, zodra een van de onderdelen van de aanvraag geen milieuneutraal onderdeel is, de aanvraag in zijn geheel niet als milieuneutrale wijziging kan worden beschouwd en niet aan de voorwaarde voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel wordt voldaan.
5.4
De aanvraag voorziet verder in een wijziging van de immobilisatie/stabilisatie (wijziging van de locatie, het vervangen van schoon water door afvalwater, het toevoegen van twee euralcodes minerale afvalstoffen en het immobiliseren van minerale afvalstoffen voor andere nuttige toepassing). Verder voorziet de aanvraag in wijzigingen van diverse opslagen, namelijk de opslag van natronloog en zwavelzuur in aparte IBC’s tot het moment waarop de nieuwe zuiveringsinstallatie in gebruik is genomen en de opslag van dierlijke mest in vier mestzakken van 380 m³ in plaats van de reeds vergunde mestsilo met een capaciteit van 8.000 ton tot het moment waarop de reeds vergunde mestsilo’s zijn gerealiseerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te beoordelen of dit milieuneutrale wijzigingen zijn of niet. In ieder geval één onderdeel van de aanvraag is géén milieuneutrale wijziging. Gelet op de vorige rechtsoverweging ziet de gehele aanvraag dus niet op een milieuneutrale wijziging. Eiseres kon er daarom niet op vertrouwen dat verweerder geen toepassing zou geven aan artikel 2.6 van de Wabo.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op de reactie van verweerder en hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand. Dat betekent dus dat verweerder het primaire besluit terecht heeft gehandhaafd en de aanvraag van eiseres buiten behandeling heeft kunnen laten.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.280,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. H.M.J. G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.