Uitspraak
[verdachte] ,
- er is gehandeld in strijd met de verbaliseringsplicht als bedoeld in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.);
- er is door het inzetten van infiltranten gehandeld in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit;
- er is sprake van onzorgvuldige besluitvorming en onzorgvuldige controle op de uitvoering van de bevelen tot infiltratie en pseudokoop;
- er is sprake van ontoelaatbare beperkingen in het ondervragingsrecht, waardoor geen sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM);
- er is sprake van ontoelaatbare uitlokking.
Het oordeel van de rechtbank.BeoordelingskaderDe rechtbank stelt voorop dat de toepassing van artikel 359a Sv. is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek, waaronder begrepen normschendingen bij de opsporing. Indien sprake is van een dergelijk - niet voor herstel vatbaar - vormverzuim, maar de rechtsgevolgen ervan niet uit de wet blijken, dan zal de rechter moeten beoordelen of aan dat verzuim een rechtsgevolg verbonden moet worden en zo ja, welk rechtsgevolg. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv. genoemde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van de schending en het door de schending veroorzaakte nadeel, waaronder te begrijpen de eventuele schade die verdachte in zijn verdediging heeft opgelopen. Hierbij moet worden aangetekend dat geen sprake is van een voor de toepassing van artikel 359a Sv. in aanmerking te nemen nadeel indien de verdachte niet getroffen is in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Verder is van belang vast te stellen dat schending van vormvoorschriften in het voorbereidend onderzoek niet in alle gevallen tot voordeel van verdachte moet leiden; de rechter kan volstaan met de feitelijke constatering dat vormvoorschriften zijn verzuimd. Indien de rechter meent dat daarmee echter niet kan worden volstaan, dan heeft hij de mogelijkheid om aan het vormverzuim een van de drie in artikel 359a, eerste lid, Sv. genoemde rechtsgevolgen te verbinden: strafvermindering, bewijsuitsluiting dan wel niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Het belang van verdachte dat het strafbare feit niet wordt ontdekt vormt rechtens geen beschermenswaardig belang, zodat de overtreding van een vormvoorschrift dat verdachte in dat belang raakt in beginsel zonder gevolg zal kunnen blijven.
Niet naleven artikel 152 SvDe verdediging heeft bij pleidooi voorts gesteld dat het bepaalde in artikel 152 Sv. niet is nageleefd.
Ingevolge artikel 152, eerste lid, Sv. maken de ambtenaren, met de opsporing van strafbare feiten belast, ten spoedigste proces-verbaal op van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.
In artikel 126h Sv. is de bijzondere opsporingsbevoegdheid van de infiltratie geregeld. In het eerste lid van dit artikel wordt infiltratie omschreven als, kortweg, een bevel aan een opsporingsambtenaar om deel te nemen of medewerking te verlenen aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd.
Bij de verdere beoordeling stelt de rechtbank voorop dat uit de hiervoor weergegeven informatie over de start van het onderzoek volgt dat tegen verdachte al vóór de eerste ontmoeting van verdachte met een UC, [undercoveragent] , op 4 oktober 2017 een verdenking bestond van, kortweg, de productie en de nationale en internationale handel in softdrugs en harddrugs. Daar komt nog bij dat verdachte blijkens zijn strafblad bij arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 12 maart 2002 ter zake van 13 feiten, waaronder meerdere feiten betreffende de Opiumwet, is veroordeeld tot elf jaar gevangenisstraf. Deze feiten en omstandigheden, bijeengenomen, leiden de rechtbank tot de conclusie dat ten aanzien van verdachte voorafgaand aan deze eerste ontmoeting met een UC reeds objectieve vermoedens bestonden dat de verdachte betrokken was bij criminele activiteiten of dat hij was gepredispositioneerd om een strafbaar feit te plegen, zoals bedoeld in de rechtspraak van het EHRM, zie bijvoorbeeld het arrest van 14 februari 2017, zaaknummer 7600/09, rechtsoverweging 32.
- het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de uitvoer van 50 kilo cocaïne (feit 1);
- het medeplegen van uitvoer van ongeveer 11,3 kilo cocaïne (feit 2);
- het medeplegen van een poging tot uitvoer van ongeveer 22 kilo cocaïne (feit 3 primair) dan wel het medeplegen van het afleveren, verstrekken, vervoeren etc. van ongeveer 20 kilo cocaïne (feit 3 subsidiair).
et standpunt van de verdediging.
Uitgangspunt van de rechtbank ten aanzien van de bevindingen van de undercoveragenten.
De bespreking van de door de verdediging opgeworpen verweren.
3. primair op 20 december 2017 te Den Haag en Rotterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door hem, verdachte en anderen voorgenomen misdrijf om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, van 20 pakketten van elk ongeveer 1,1 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers hebbende verdachte en/of zijn mededaders:
Beslag.Het standpunt van de officier van justitie.
- 33, 33a, 45, 47, 56 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
- een
- verbeurdverklaringvan het in beslag genomen goed, te weten:
teruggave van de in beslag genomen voorwerpenaan verdachte, te weten:
- een herenhorloge (Rolex Oyster);
- een herenhorloge (Cartier).
verzoek tot opheffingvan de voorlopige hechtenis
af.