Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 februari 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
CZ Zorgkantoor, verweerder
Procesverloop
.
Overwegingen
De zorgomschrijvingen op de zorgovereenkomst zijn verder te algemeen, waardoor ook twijfel bestaat over de geleverde kwaliteit. Uit de zorgomschrijving blijkt niet welke zorg wordt geleverd aan eiser in verband met zijn zorgbehoefte. De zorgomschrijving vermeldt volgens verweerder vage omschrijvingen zoals ‘zingevende activiteiten’ die onder begeleiding groep zouden vallen en ‘gezondheidsvoorlichtende opvoeding’ die wekelijks als persoonlijke verzorging zou zijn verleend. Hoe deze activiteiten bijdragen aan het behalen van welke doelen is niet onderbouwd. Dat de zorgovereenkomst eerder is goedgekeurd, maakt niet dat na controle niet meer kan worden geconstateerd dat de zorgovereenkomst te algemeen is. Het feit dat de SVB de declaraties heeft uitbetaald betekent ook niet dat Wlz-zorg is ingekocht die voldoet aan de voorwaarden. Het Zorgkantoor controleert immers achteraf. Eiser heeft gebruik gemaakt van het standaardurenbriefje. Daarmee is misschien voldaan aan de vereisten voor het declareren bij de SVB, maar niet aan de eisen die het zorgkantoor heeft gesteld aan een declaratie. Uit de toekenningsbeschikking blijkt duidelijk dat de declaratie moet vermelden welke Wlz-functies geleverd zijn.
In de toekenningsbeschikking is opgemerkt dat de volledige verplichtingen volgen uit de nog definitief vast te stellen Regeling langdurige zorg, maar daarbij is ook verwezen naar de bij de beschikking gevoegde bijlage waarin onder meer als verplichting is opgenomen dat kwalitatief verantwoorde zorg wordt ingekocht, en dat er een zorgovereenkomst moet worden afgesloten met een zorgverlener. De declaraties van deze zorgverlener moeten in ieder geval de volgende gegevens vermelden:
- de naam en het adres van de zorgverlener;
- Het BSN (zorgverlener) of BTW-/Kamer van Koophandel nummer (zorgverlenende instantie);
- Een overzicht van de dagen waarop is gewerkt;
- Geeft aan welke Wlz-functies zijn geleverd;
- Bevat het uurtarief per geleverde Wlz-functie;
- Geeft aan het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen;
- Is ondertekend door de zorgverlener.
“Uit vaste rechtspraak van de Raad (zie de uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB: 2013:BZ9635) vloeit voort dat bij die lagere vaststelling een belangenafweging moet worden gemaakt, die niet mag leiden tot een voor de budgethouder onevenredige uitkomst. Bij die afweging moet worden gekeken naar het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting(en) en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger, waarbij tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang is. Ook is daarbij van belang of de verzekerde, ondanks dat door hem niet aan de gestelde verplichting(en) is voldaan, voldoende aannemelijk en inzichtelijk heeft gemaakt dat, en in welke omvang, ABWZ-zorg is verleend en dat deze zorg ook daadwerkelijk is betaald.”
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwegingen gewijd aan een belangenafweging, maar heeft daarbij volstaan met algemene opmerkingen en niet toegespitst waarom in dit concrete geval, in het licht van eisers situatie en zijn verklaringen, de lagere vaststelling niet leidt tot een onevenredige uitkomst. Daarmee voldoet de gemaakte afweging naar het oordeel van de rechtbank niet aan de eisen die artikel 3:4 van de Awb daaraan stelt. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze afweging een andere is dan de afweging of de terugvordering onevenredig bezwarend moet worden geacht.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 maart 2018;
- verklaart het bezwaar gegrond en stelt het over 2015 aan eiser verleende pgb vast op € 36.706,18 en bepaalt de terugvordering op een bedrag van € 18.544,47;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in eisers proceskosten in bezwaar en beroep, begroot op
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 46,00 aan eiser moet vergoeden.