ECLI:NL:RBOBR:2018:6761

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
01/990016-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leiderschap in criminele organisatie en gewoontewitwassen in de online kansspelindustrie

In de zaak Rykiel heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een complexe strafzaak tegen de hoofdverdachte, die werd beschuldigd van het leiden van een criminele organisatie en gewoontewitwassen. De rechtbank verwierp diverse verweren van de verdediging, waaronder niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en schending van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat zijn activiteiten, die bestonden uit het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning, in strijd waren met de Wet op de Kansspelen (Wok). De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van €100.000,-. De rechtbank hield rekening met een strafkorting van 20% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar. De zaak benadrukt de ernst van criminele activiteiten in de online kansspelindustrie en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/990016-13
Datum uitspraak: 20 december 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2014, 11 november 2014, 13 november 2014, 4 december 2014, 9 maart 2015,
10 maart 2015, 21 januari 2016, 6 oktober 2016, 31 oktober 2017, 17 september 2018,
19 september 2018, 25 september 2018, 26 september 2018, 1 oktober 2018, 2 oktober 2018, 5 oktober 2018, 8 oktober 2018, 9 oktober 2018, 10 oktober 2018, 11 oktober 2018, 16 oktober 2018, 17 oktober 2018, 18 oktober 2018, 23 oktober 2018, 24 oktober 2018,
25 oktober 2018, 29 oktober 2018, 30 oktober 2018, 31 oktober 2018, 1 november 2018 en 10 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 juni 2014.
Hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 november 2014 is gewijzigd, is weergegeven in bijlage 1 bij dit vonnis.
Kort gezegd, wordt verdachte verweten dat hij leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie (feit 1), dat hij (als feitelijk leidinggever) de Wet op de Kansspelen (hierna: Wok) heeft overtreden (feit 14) en dat hij (als feitelijk leidinggever) een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van grote geldbedragen (feiten 2, 3, 4). Voorts wordt hem verweten het meermalen plegen van valsheid in geschrift (feiten 5 t/m 13), waarbij zij opgemerkt dat feit 8 is vervallen.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Verweren niet-ontvankelijkheid OM door verdediging [1]
Gemeenschappelijke verweren
De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van overtreding van de Wok en rechtstreeks daarmee verband houdende strafbare feiten. Volgens de verdediging is het handelen van het Openbaar Ministerie namelijk in strijd is met beginselen van een goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, in die zin dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot een beslissing had kunnen komen om te vervolgen had kunnen komen. Kort gezegd, is het volgende aangevoerd.
1. Vertrouwensbeginsel
Verdachte mocht erop vertrouwen dat niet strafrechtelijk zou worden vervolgd gezien de ontwikkelingen op de kansspelmarkt en de ontwikkelingen in de (Europese) jurisprudentie, het gegeven dat overtredingen van de Wok voor 1 april 2012 nimmer door het Openbaar Ministerie zijn vervolgd, de wijze waarop de Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) met marktpartijen omging en het door de Ksa expliciet gevoerde gedoogbeleid.
2. Verbod van willekeur
Het Openbaar Ministerie heeft niet in redelijkheid tot vervolging van verdachte kunnen overgaan nu het handhavingsprimaat van de Wok bij de Ksa lag. Van samenloop met andere misdrijven was feitelijk geen sprake, nu deze misdrijven voortvloeiden uit overtreding van de Wok. Voor zover wel sprake was van een - aanvankelijk - evenredige vervolgingsbeslissing, had het Openbaar Ministerie die vervolging moeten staken en de zaak moeten overdragen aan de Ksa. Gaande het onderzoek zijn de aanwijzingen dat sprake was van Opiumwet gerelateerde misdrijven, wat (mede) aanleiding was voor het opstarten van het onderzoek Rykiel, immers niet uitgemond in een concrete verdenking. De gedragingen die resteerden met betrekking tot het aanbieden van online kansspelen, hadden door de Ksa afgedaan kunnen en moeten worden.
3. Gelijkheidsbeginsel
Talloze bedrijven, die op soortgelijke wijze gestructureerd zijn als de aanbieder van kansspelen in de onderhavige zaak ( [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] (hierna: [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] (hierna: [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] )), hebben de Wok overtreden terwijl deze bedrijven niet zijn vervolgd. Een uitleg van het Openbaar Ministerie waarom juist in verband met [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] - die nota bene niet voldeed aan de prioriteringscriteria van de Ksa - wel is vervolgd, is uitgebleven.
Regelgeving
De delictsomschrijving in de Wok luidde - voor zover thans van belang - in de tenlastegelegde periode als volgt:
Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden: gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend. [2]
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. [3]
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven in de regel niet worden ontleend. [4]
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, worden zware motiveringseisen gesteld. [5]
Met betrekking tot een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft in het bijzonder nog te gelden dat het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte. [6]
Oordeel rechtbank
Inleiding
De rechtbank ziet aanleiding om bij de beoordeling van het verweer onderscheid te maken in de periode voor de oprichting van de Ksa op 1 april 2012 en de periode daarna. Voor het bestaan van de Ksa kon immers feitelijk slechts via het strafrecht handhavend worden opgetreden tegen illegaal kansspelaanbod. Met de instelling van de Ksa werd een duaal handhavingssysteem mogelijk, waarbij de Wok niet alleen met het strafrechtelijke instrumentarium, maar ook met bestuursrechtelijke sancties gehandhaafd kon worden. De beoordeling van de verweren dient in onderling verband en samenhang te worden beschouwd. [7] Bij de beoordeling daarvan heeft het hierboven geschetste juridische kader als uitgangpunt te gelden.
Ad 1 (schending van het vertrouwensbeginsel)
Periode voor 1 april 2012
Uit het rapport ‘
Nieuwe ronde, nieuwe kansen’dat op 20 november 2000 aan de Tweede Kamer is aangeboden, blijkt dat vanwege capaciteitsproblemen bij het justitieel apparaat niet altijd werd opgetreden tegen overtredingen van de Wok. [8] Deze situatie werd als ongewenst ervaren. Daarom zijn door het kabinet enkele beleidswijzigingen aangekondigd in de aanpak van illegaal kansspelaanbod. Daarbij is ingezet op een intensivering van de handhaving onder meer door een gecombineerd en integraal handhavingstraject. In dit verband werd medio 2001 onder meer het Projectbureau kansspelen ingesteld. [9]
Het ingezette traject, dat na afkondiging zonder onderbrekingen is voortgezet, heeft geleid tot daadwerkelijke aanpak van (fysiek) kansspelaanbod. [10] Waar het de handhaving van illegaal kansspelaanbod via internet betreft, zijn brieven aan aanbieders verzonden waarbij zij erop werden gewezen dat de Wok werd overtreden en welke consequenties daaraan verbonden waren en dat strafrechtelijk kon worden opgetreden indien het aanbod van kansspelen niet werd gestaakt. [11] Het resultaat daarvan was dat meer dan de helft van de aan de aangeschreven aanbieders en tussenpersonen gelieerde websites onbereikbaar, niet langer actief, of aangepast waren. [12]
In het dossier Rykiel zijn een aantal waarschuwingsbrieven opgenomen. De rechtbank wijst op brieven van het Ministerie van Justitie (Projectbureau kansspelen) gericht aan:
- [medeverdachte 2] op 5 februari 2007 [13] ;
- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op 8 september 2008, 12 februari 2009, 2 en 3 maart 2009 [14] ;
- [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] op 23 december 2009, 11 mei 2010, 30 september 2011, 25 november 2011 en 13 januari 2012 [15] .
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat geen sprake was van een situatie waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat er niet door het Openbaar Ministerie zou worden vervolgd. Dergelijk vertrouwen kon ook niet worden ontleend aan ontwikkelingen gericht op een toekomstige liberalisering van de kansspelmarkt, noch aan ontwikkelingen in jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie, nu deze ontwikkelingen niet zagen op een ongeclausuleerd toestaan van het aanbieden van kansspelen via internet, zonder enige regulering of handhaving van overheidswege. Het gegeven dat, voor zover bekend, geen aanbieders van online kansspelen daadwerkelijk zijn vervolgd, is evenmin voldoende om te kunnen spreken van een situatie waarin het hiervoor bedoelde vertrouwen is gewekt. Er is geen sprake geweest van aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen, waaruit verdachte kon afleiden dat er niet tot vervolging zou worden overgegaan.
Periode na 1 april 2012
Na oprichting van de Ksa is voorrang gegeven aan de aanpak van kansspelen aangeboden op internet. Omwille van capaciteits- en doelmatigheidsredenen heeft de Ksa prioriteringsbeleid opgesteld. [16] Dit beleid houdt in dat aanbieders die zich prominent op de Nederlandse markt richtten het eerst in aanmerking kwamen voor handhaving. Om te bepalen of een aanbieder zich op Nederland richtte, zijn drie prioriteringscriteria ontwikkeld. Indien een aanbieder voldeed aan een of meer van de hierna genoemde criteria, richtte de Ksa zich bij handhaving op deze aanbieder. De focus van de Ksa kwam daarmee te liggen op de aanbieder:
  • waarvan de website, waarop het kansspel gespeeld werd, eindigde op .nl en/of
  • waarvan de kansspelwebsite in de Nederlandse taal te raadplegen was, en/of
  • die reclame maakte via radio, televisie of in geprinte media reclame gericht op de Nederlandse markt.
Over het prioriteringsbeleid is een persbericht uitgebracht. [18] Tevens zijn in 2012 onderzoeken gestart naar illegaal aanbod van kansspelen op internet [19] en zijn verschillende aanbieders - ditmaal door de Ksa - schriftelijk gewaarschuwd. [20] De rechtbank wijst in dit verband op de brief gericht aan:
- [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] d.d. 8 juni 2012. [21]
In deze brief is duidelijk uiteengezet wat het prioriteringsbeleid inhield. Voorts zijn in 2013 twee bedrijven die online kansspelen aanboden daadwerkelijk door de Ksa beboet, hetgeen bij openbaar boetebesluit bekend is gemaakt. [22]
De rechtbank concludeert dat geen sprake was van een door de Ksa gevoerd gedoogbeleid, en dat ook aanbieders die niet (meer) onder de prioriteringscriteria vielen, niet zonder meer gevrijwaard waren van handhavend optreden.
Dat aanbieders, als onderdeel van het gevoerde prioriteringsbeleid, een termijn werd gegund om aan de gestelde criteria te voldoen en dat aanbieders op de hoogte zouden worden gebracht van wijzigingen in die criteria, maakt dat niet anders.
Dat er sprake zou zijn van gedogen, kan evenmin worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Ksa - op aanvraag - brieven heeft verstrekt aan aanbieders van online kansspelen, waarin onder meer werd medegedeeld dat zij niet (langer) voldeden aan de prioriteringscriteria. Ook aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] is via [medeverdachte 3/advocate] een dergelijke brief, gedateerd 22 januari 2013, verstrekt. Door de verdediging is betoogd dat deze brief als ‘gedoogbrief’ moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was van een ‘gedoogbrief’ geen sprake, nu in die brief tevens is opgenomen de zinsnede: “Kansspelaanbieders, die niet langer voldoen aan deze prioriteringscriteria, zijn daarmee niet legaal. Tegen deze aanbieders zal slechts in het kader van de prioriteitstelling (voorlopig) niet opgetreden worden.” Derhalve kon ook hieraan niet een gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat handhaving niet zou plaatsvinden, laat staan dat dat vertrouwen zich zou kunnen uitstrekken tot handhavingsbeslissingen van andere instanties dan de Ksa, zoals het Openbaar Ministerie.
Dat sprake zou zijn van een bestuurlijk gedoogbeleid kan ook niet worden afgeleid uit de contacten die de Ksa onderhield met vertegenwoordigers van de kansspelindustrie. Deze contacten - in de vorm van georganiseerde bijeenkomsten en workshops - vonden in het licht van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand [23] plaats. Daarbij werd slechts - al dan niet op verzoek van verscheidene aanbieders zelf - van gedachten gewisseld over de toekomstige wetgeving en de mogelijkheden van het aanbieden van online gokspellen in Nederland. [24] Er zijn daarbij - in lijn met het gevoerde prioriteringsbeleid - geen toezeggingen gedaan, waaruit kon of mocht worden afgeleid dat er nimmer handhavend zou worden opgetreden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat een algeheel verbod op kansspelen ook na eventuele wetswijziging het uitgangspunt blijft. Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand beoogt slechts het reguleren van kansspelen op afstand (via internet) en het verder moderniseren van het kansspelbeleid.
Bovendien is, in de periode na de bevestigingsbrief van 22 januari 2013, nimmer (volledig) aan de prioriteringscriteria voldaan. Bij controle van enkele websites is immers geconstateerd dat na het verkrijgen van die brief verschillende websites weer of nog steeds in de Nederlandse taal werden aangeboden, het spelaanbod op de websites was voorzien van keuzeknoppen in de Nederlandse taal en de speluitleggen bij de aangeboden spellen in de Nederlandse taal waren opgesteld. [25] Voor zover er gedoogbeleid zou bestaan, zou dat dus niet kunnen worden ingeroepen.
Ten slotte is niet gebleken dat het voor het vervolgingsbeleid verantwoordelijke overheidsorgaan, het Openbaar Ministerie, in de periode na 1 april 2012, toezeggingen heeft gedaan waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat vervolging uit zou blijven.
Ad 2 (schending van het verbod van willekeur)
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of het Openbaar Ministerie in redelijkheid voor de (verdere) vervolging van verdachte heeft kunnen kiezen nu het handhavingsprimaat van de Wok na 1 april 2012 bij de Ksa was komen te liggen, zoals ook is neergelegd in het tussen het Openbaar Ministerie en de Ksa gesloten handhavingsprotocol. [26] In dat verband is het volgende van belang.
Op 7 mei 2012 is het onderzoek Rykiel opgestart. Aanleiding daarvoor waren een drietal berichten van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna CIE) die op 28 en 29 maart 2012 - voor oprichting van de Ksa - waren binnengekomen en waarin [medeverdachte 1/broer van verdachte] in verband werd gebracht met gokken via internet, drugs en witwassen. [27]
In juni 2012, de maand waarin het handhavingsprotocol is gesloten, is de Ksa door het Openbaar Ministerie van het lopende onderzoek op de hoogte gesteld. Aangezien dat onderzoek reeds onder de leiding van het Openbaar Ministerie was gestart, is het onderzoek geen onderwerp geweest van gesprek tijdens het overleg tussen de Ksa en het Openbaar Ministerie. [28]
Gedurende het - omvangrijke - onderzoek Rykiel zijn veel bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet waarvoor onder meer machtigingen door de rechter-commissaris zijn afgegeven. Er zijn panden in binnen- en buitenland doorzocht, verscheidene administraties en geheimhouderstukken in beslag genomen, strafrechtelijke financiële onderzoeken gestart, rechtshulpverzoeken gedaan en een aanzienlijk aantal personen is als verdachte aangemerkt waarbij dwangmiddelen - onder meer voorlopige hechtenis - zijn toegepast. [29] Weliswaar zijn gedurende het onderzoek geen concrete verdenkingen ontstaan ter zake druggerelateerde misdrijven, zoals in de CIE informatie naar voren kwam, maar wel zijn in het onderzoek verdenkingen gerezen onder meer ter zake overtreding van de Wok, witwassen, valsheid in geschrift, deelname aan een criminele organisatie en oplichting van spelers door manipulatie van winstuitkeringen. [30] Met behulp van verschillende adviseurs - onder wie een advocaat en een accountant - zou een buitenlandse ondernemingsstructuur voorzien van stromannen zijn opgezet waarbinnen door middel van valselijk opgemaakte facturen geldstromen afkomstig uit illegale online kansspelen werden verhuld.
Nu het onderzoek Rykiel reeds voor sluiting van het handhavingsprotocol was gestart en er bovendien sprake was van een samenloop van verschillende misdrijven heeft de officier van justitie in redelijkheid tot vervolging kunnen besluiten. Dat de aanwijzingen voor overtreding van de Opiumwet uiteindelijk niet hebben geleid tot een concrete verdenking brengt niet mee dat de officier van justitie de vervolging in verband met de andere verdenkingen had moeten staken. Geen rechtsregel, noch het - na aanvang van het strafrechtelijk onderzoek inwerking getreden - handhavingsprotocol, dwong de officier van justitie daartoe. Dat geldt temeer omdat er ook niet rechtstreeks aan de Wok gerelateerde verdenkingen, zoals valsheid in geschrift, bestonden. Ook in zoverre had de officier van justitie de zaak niet in handen van de Ksa hoeven stellen.
Ad 3 Schending van het gelijkheidsbeginsel
Het onderzoek Rykiel is gestart naar aanleiding van aanwijzingen ter zake Opiumwet gerelateerde feiten. Gedurende het onderzoek zijn er meerdere verdenkingen ter zake strafbare feiten ontstaan, die hiervoor reeds zijn benoemd en die niet allemaal onlosmakelijk in verband staan met overtreding van de Wok. Niet is gebleken dat de gedragingen van de kansspelaanbieders die niet zijn vervolgd in zoverre overeenstemmen met de verdenkingen tegen de verdachten in de zaak Rykiel. Het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van andere kansspelaanbieders leidt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Conclusie
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat - ook wanneer de verweren in onderling verband en samenhang worden beschouwd - geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarbij plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. De verweren worden verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De inhoudelijke beoordeling
Inleiding
Het onderzoek
In de zaak Rykiel is onderzoek gedaan naar het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland en de route van het geld dat daarmee werd verdiend. Tijdens het onderzoek is in kaart gebracht welke (internationale) rechtspersonen en natuurlijke personen hierbij een rol hebben gespeeld. Volgens het Openbaar Ministerie is er – kort gezegd – sprake geweest van een criminele organisatie die met behulp van juridische, fiscale en financiële professionals in strijd met de Wok online kansspelen heeft aangeboden, de inkomsten via een internationale schijnconstructie heeft witgewassen en alles in het werk heeft gesteld om aan handhavend optreden te ontkomen.
Ten aanzien van verschillende betrokkenen is de zaak afgedaan met een transactie of strafbeschikking. Daarnaast zijn 31 verdachten gedagvaard ter zake van onder meer overtreding van de Wok, deelneming aan een criminele organisatie, witwassen en valsheid in geschrift.
Het strafdossier
Het dossier Rykiel beslaat ruim 50 ordners en bevat persoonsdossiers ten aanzien van de verdachten, zaaksdossiers en aanvullingen op het eindproces-verbaal. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Aanpak van de rechtbank
De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal per zaaksdossier worden besproken, uitmondende in een conclusie tot bewezenverklaring of vrijspraak. Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
De vordering van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten zal komen, met uitzondering van feit 9 (valsheid Alderney aanvraag), feit 10 (brochure [verdachte vennootschap 1] ) en feit 11 (valse authentieke aktes ABC-constructie) en met uitzondering van enkele specifieke onderdelen, zoals weergegeven in de bewijswijzer.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. Hierna zal de rechtbank de subsidiair gevoerde verweren bespreken.

Wet op de kansspelen (zaaksdossier 1, feit 14)

Algemeen
In het onderzoek Rykiel staat centraal het aanbieden van gokspellen via internet, die online door spelers vanaf hun computer kunnen worden gespeeld. [medeverdachte 2] en de broers [medeverdachte 1/broer van verdachte] en [verdachte] worden ervan verdacht dat zij de personen zijn achter het aanbieden van gokspellen via internet en daarmee omvangrijke geldbedragen hebben gegenereerd en verdiend. Daarbij zou gebruik zijn gemaakt van diverse vennootschappen, die in een verband en samenhang met elkaar ertoe zouden dienen om te verhullen wie achter het aanbieden van de online gokspelen zat, hoe geldstromen liepen en hoe de geldstromen werden verantwoord.
Het aan verdachte ten laste gelegde betreft - kort gezegd en algemeen weergegeven - overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok, door het zonder vergunning in Nederland aanbieden van kansspelen via internet. De rechtbank zal het ten laste gelegde bij de bespreking van dit feit in het navolgende kortheidshalve aanduiden als: het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning.
De rechtbank zal allereerst in het algemeen bespreken of sprake is van het aanbieden van kansspelen in de zin van en wellicht in strijd met artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok. Vervolgens zal de rechtbank bespreken wie als aanbieder van de online kansspelen moet worden aangemerkt. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de rol die verdachte in het bijzonder in het licht van het ten laste gelegde heeft gespeeld en hoe deze rol in strafrechtelijk relevante termen moet worden geduid.
Artikel 1 van de Wok luidt, voor zover van belang:

1 Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:
a. gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend;
(…)
Tot 1 april 2012 in artikel 31, eerste lid, van de Wok, en per 1 april 2012 in art. 36, eerste lid, Wok, is, voor zover van belang, bepaald:

1 Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 1, eerste lid, onder a, (…) zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan, en overigens overtredingen.
(…)

3 Gedragingen, die in dit artikel als misdrijf of als overtreding zijn aangemerkt, zijn economische delicten in de zin van artikel 1, aanhef en onder 3°, van de Wet op de economische delicten.”

Kansspelen
In het onderzoek Rykiel en in het bijzonder het ten laste gelegde feit gaat het om zeven met name genoemde websites, te weten:
- [website 1] ,
- [website 2] ,
- [website 3] ,
- [website 4] ,
- [website 5] ,
- [website 6] , en
- [website 7] .
Via deze websites werd spelers de gelegenheid geboden om online spellen te spelen zoals poker, roulette en black jack, op fruit-/slotmachines te spelen en mee te doen aan instantloterijen. [verbalisant 1] , inspecteur van de Ksa, heeft voornoemde zeven websites en het op deze websites gepresenteerde aanbod onderzocht, beoordeeld en getoetst aan relevante bepalingen als artikel 30, lid 1, onder c en 14a, lid 2 van de Wok en de op deze wet gebaseerde regelgeving, zoals de Beschikking casinospelen 1996. De verbalisant heeft zijn bevindingen neergelegd in een per website afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal (ZD01 1389 – 1612). De rechtbank vat de bevindingen en conclusies uit deze uitgebreide processen-verbaal samen in de volgende vaststellingen, die alle kunnen blijken uit de in de bewijsbijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen:
A) zonder uitzondering is op elk van de voornoemde websites sprake van virtuele versies van:
1. een of meer kansspelautomaten in een of meer spelvarianten, en/of
2. een of meer casinospelen als Roulette, Poker, Black Jack, Baccarat, Moneywheel, Keno, en/of
3. een instantloterij Kraskaarten en of Scratchcards en een of meer spelvarianten.
B) door deel te nemen aan de op de websites gepresenteerde speelmogelijkheden kunnen spelers meedingen naar prijzen en/of premies (zoals jackpots)
C) aanwijzing van winnaars van prijzen geschiedt door kansbepaling waarop winnaars geen overwegende invloed kunnen uitoefenen.
Deze bevindingen, die tot de conclusie leiden dat sprake is van kansspelen in de zin van de Wok, zijn door of namens verdachte niet betwist.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat de op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] gepresenteerde spellen, kansspelen waren in de zin van de Wok.
Gelegenheid geven
Of sprake is van het gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen dient te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van Wok. Hoewel niet met zoveel woorden vervat in de delictsomschrijving van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok, moet sprake zijn van het in Nederland gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen, nu het gaat om een hier te lande geldende nationale regeling.
Dit werpt de vraag op of en wanneer kan worden gezegd dat bedrijven die – al dan niet vanuit het buitenland - gokspelen via het internet aanbieden zich schuldig maken aan overtreding van de Wok. In dat verband verwijst de rechtbank naar het arrest van de HR van 18 februari 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AR4841) en in het bijzonder de volgende overwegingen:
“(…)
3.3.2
Bij de beantwoording van de vraag of het via internet aanbieden van kansspelen kan worden beschouwd als het hier te lande door art. 1, aanhef en onder a, Wok verboden 'gelegenheid geven', moet worden vooropgesteld dat doel en strekking van die bepaling tot een ruime uitleg van dat begrip nopen. De wetgever heeft, zoals onder meer blijkt uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal in 2.7 vermelde gegevens, zich ten doel gesteld de menselijke speelzucht te kanaliseren. Door onder strikte voorwaarden een beperkt legaal aanbod toe te staan, waarbij de opbrengst aan de schatkist of op de bevordering van het algemeen belang gericht particulier initiatief diende toe te komen, zou worden voorkomen dat de burger zich op buitenlandse kansspelen of het illegale aanbod zou richten. Regulering werd nodig geacht teneinde voldoende spelersbescherming te kunnen bieden en uitwassen en misstanden te voorkomen.
3.3.3
(…) Gelet op dit een en ander moet worden aanvaard dat van hier te lande gelegenheid geven in even bedoelde zin sprake is wanneer via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website de toegang tot kansspelen wordt geboden aan potentiële deelnemers in Nederland en dezen via hun computer rechtstreeks aan het spel kunnen deelnemen, dat wil zeggen: zonder dat andere handelingen zijn vereist dan die op de computer kunnen worden verricht. In dit verband is voldoende dat de website waarop de gelegenheid tot deelneming wordt geboden niet met gebruikmaking van de hiervóór bedoelde software de deelneming aan kansspelen onmogelijk maakt en blijkens haar inrichting mede is gericht op potentiële deelnemers in Nederland, hetgeen reeds het geval is indien Nederland is vermeld in een op de website voorkomende lijst van landen van waaruit aan de aangeboden kansspelen kan worden deelgenomen. (…).”
Vaststaat en niet betwist is dat de presentatie van de spellen via het internet aan de speler, geen andere handelingen vergde dan die door de speler op de computer kunnen worden verricht.
In de periode 30 oktober 2012 tot en met 21 mei 2013 is door [verbalisant 2] 6 maal onderzoek verricht naar de betreffende websites, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het proces-verbaal d.d. 9 april 2014 (ZD01 1317-1321).
In de periode 11 april 2013 tot en met 14 mei 2013 is door [verbalisant 1] , voornoemd, onderzoek verricht naar de zeven websites. Uit de door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen blijkt met betrekking tot alle zeven websites van gerichtheid op Nederland. De rechtbank acht daarvoor onder meer redengevend:
  • De websites waren vanuit Nederland bereikbaar, hetgeen al blijkt uit het hiervoor aangehaalde onderzoek door de verbalisanten. Spelers met een Nederlands IP-adres waren niet door enige software uitgesloten van de toegankelijkheid van deze websites;
  • De websites waren op 30 oktober 2012 alle gesteld in de Nederlandse taal;
  • Websites waren in 2013 op subpagina’s, te weten bij spellen en speluitleggen, in de Nederlandse taal te raadplegen;
  • De websites boden alle IDEAL als betalingsmethode aan, dan wel vermeldden dat uitbetaling buiten de Nederlandse grenzen niet mogelijk is;
  • Op de websites werden specifieke uitlatingen gedaan in de Nederlandse taal, dan wel wijzend op Nederlandse gerichtheid, zoals bijvoorbeeld een verwijzing naar een Sinterklaasbonus, “Brabantse nachten”;
  • Op de websites werd vermeld dat recente winnaars van geldbedragen afkomstig zijn uit Nederlandse provincies;
  • Op de websites werd een Nederlandse vlag getoond.
Ook deze bevindingen zijn door of namens verdachte in de kern niet betwist. Het enkele gegeven dat in 2013, in verband met het voldoen aan door de Ksa gehanteerde prioriteringscriteria, de websites grotendeels in de Engelse taal zijn omgezet, doet aan het gewicht van de andere omstandigheden, die wijzen op een gerichtheid op Nederland, niet af.
Het voorgaande in samenhang bezien leidt de rechtbank naar het oordeel dat sprake is van ‘gelegenheid geven’ in de zin van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok.
Vergunning
Onder de Wok, zoals deze ten tijde in geding gold en thans nog geldt, is het niet mogelijk vergunning te krijgen voor het aanbieden van online kansspelen. Dergelijke vergunning is daarom ook tot op heden niet verleend aan enig aanbieder van online kansspelen. De conclusie met betrekking tot de betreffende websites moet dan ook zijn dat het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning, en derhalve in overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok heeft plaatsgevonden.
Aanbieder(s)
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag wie als aanbieder van online kansspelen moet worden aangemerkt. Daarvoor acht de rechtbank relevant wie als rechthebbende heeft te gelden met betrekking tot de websites waarop online kansspelen werden aangeboden.
Uit het dossier (proces-verbaal van bevindingen ZD01 1237-1313) blijkt per website van de datum van eerste registratie van de domeinnamen, eventuele opvolgende registraties, en wie de registrant is geweest. Uit onderzoek naar de domeinnamen komt naar voren dat:
  • de domeinnaam [website 5] op 6 juli 2004 is geregistreerd en nadien opvolgend door [Engelse vennootschap] , [website provider] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en op 9 juli 2009 door [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] is geregistreerd;
  • de domeinnamen [website 1] op 22 februari 2007, [website 3] op 26 januari 2006, [website 4] op 19 juni 2003 zijn geregistreerd en nadien opvolgend door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] zijn geregistreerd;
  • de domeinnamen [website 6] op 25 september 2006 en [website 7] op 22 februari 2007 zijn geregistreerd, en nadien opvolgend door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] zijn geregistreerd;
  • de domeinnaam [website 2] op 25 juni 2009 is geregistreerd door [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] .
Op één na alle domeinnamen zijn op enig moment geregistreerd op naam van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ., een vennootschap naar het recht van Jersey. Uiteindelijk zijn alle domeinnamen geregistreerd op naam van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , een vennootschap naar het recht van Costa Rica. Tevens is in 2012 en 2013 geconstateerd dat dat [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] op de websites als eigenaar is vermeld.
De rechtbank gaat derhalve uit van de juridische werkelijkheid van het bestaan van een vennootschap (al dan niet naar buitenlands recht) als gerechtigde op deze domeinnamen. Een vennootschap is een in het recht erkende, in het economisch en maatschappelijk verkeer functionerende entiteit die in juridische zin bezitter of eigenaar kan zijn van geld, goederen en rechten, en rechten en verplichtingen scheppende overeenkomsten kan aangaan. In deze zaak dient dat derhalve uitgangspunt te zijn. De rechtbank merkt dan ook de eigenaar van de websites - laatstelijk voor alle websites [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] - aan als aanbieder van de online kansspelen.
Structuur
In het onderzoek Rykiel is gebleken dat bij het aanbieden van kansspelen gebruik is gemaakt van diverse Nederlandse en buitenlandse vennootschappen. Binnen deze vennootschappen werden werkzaamheden verricht als het maken van spellen, het online aanbieden van kansspelen, het afwikkelen van het financiële verkeer rondom inleg van en uitbetaling aan spelers, technische ondersteuning aan afnemers van spellen, alsmede de administratieve werkzaamheden die met voorgaande waren gemoeid. Ten aanzien van de hierna genoemde vennootschappen is het volgende gebleken:
-
[Engelse vennootschap] / [Engelse vennootschap]is op 8 juni 2004 opgericht in Engeland en op 22 augustus 2006 opgeheven. [medeverdachte 1/broer van verdachte] is sedert 29 juli 2004 en [medeverdachte 2] sedert 1 april 2005 bestuurder van de vennootschap, en tevens elk voor 50% houder van de aandelen. [Engelse vennootschap] is vanaf 25 juli 2005 registrant van de website [website 5] . Blijkens de zienswijze van [medeverdachte 2] , ingediend ter terechtzitting van 17 september 2018, “stond het eerste gokkastje online op [website 5] op 18 december 2004.”
-
[vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] )is op 9 juni 2006 opgericht in Engeland door [betrokkene 1] en ingeschreven in het register van Companies House. De oprichting door [betrokkene 1] vond, naar hij verklaard heeft, plaats op verzoek van [medeverdachte 1/broer van verdachte] en [medeverdachte 2] . Sedert 9 juni 2006 stond [betrokkene 1] ingeschreven als bestuurder, op 12 november 2007 opgevolgd door [betrokkene 2] . De aandelen werden sedert 20 juni 2006 gehouden door [betrokkene 1] ; sedert 20 juni 2007 was [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] houder van 100% van de aandelen en vanaf 20 juni 2008 was [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] houder van 100% van de aandelen. Op 12 oktober 2010 is de vennootschap opgeheven, waarna op 29 november 2010 een nieuwe vennootschap (Ltd) met dezelfde naam is opgericht. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn dan bestuurder van de vennootschap en 100% van de aandelen worden gehouden door [betrokkene 2] . Per 1 december 2010 wordt [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] bestuurder en 100% aandeelhouder van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . In zijn zienswijze heeft [medeverdachte 2] te kennen gegeven dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] is opgericht in juni 2006 op voorstel van [betrokkene 1] , zodat spelers konden betalen met creditcard. In dat verband heeft hij besprekingen gevoerd met [getuige 2] , welke voorstelde “dat [medeverdachte 1/broer van verdachte] en ik niet zouden invullen dat we ons bezig hielden met ‘gambling’, omdat banken hier niet heel happig op zouden zijn. Ik heb dit advies genegeerd (…).”
-
[Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ( [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] )is als een reeds bestaande vennootschap met de naam [voorloper Costa Ricaanse vennootschap] op 23 oktober 2006 gekocht op Costa Rica, onder gelijktijdige wijziging van de naam in [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] . [betrokkene 1] heeft hiertoe met name mailcontact gehad met [getuige 3] , notaris te Costa Rica, alsmede met [medeverdachte 5] , werkzaam bij [verdachte vennootschap 1] en personal assistant van [medeverdachte 2] , waaruit blijkt dat een en ander plaats vond op verzoek van [medeverdachte 2] . Als bestuurder van deze vennootschap zijn geregistreerd [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 3] , [betrokkene 5] . Aandelen werden gehouden door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en vervolgens door [Panamese vennootschap] , een vennootschap in Panama. [medeverdachte 2] heeft in zijn zienswijze verklaard dat [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] werd opgericht in verband met het aanvragen van patenten/licenties voor het aanbieden van kansspelen vanuit Costa Rica. Tevens verwijst de rechtbank ter zake [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] naar hetgeen hiervoor onder “Aanbieder(s)” is overwogen over het eigenaarschap van de zeven websites, waarop kansspelen werden aangeboden.
Uit het dossier komt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam naar voren dat deze vennootschappen, vanaf 2004 tot en met mei 2013, beginnend bij [Engelse vennootschap] en eindigend met [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , via internet in Nederland kansspelen hebben aangeboden. Uit de zienswijze van [medeverdachte 2] blijkt dat de vennootschappen [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] juist zijn opgericht met het doel kansspelen via het internet te kunnen (blijven) aanbieden in Nederland. De bedrijfsvoering rondom het aanbieden van kansspelen was daar nagenoeg volledig op gericht. De veronderstelling dat het aanbieden van kansspelen door vennootschappen in het buitenland adequaat zou zijn om te stellen dat niet in Nederland gelegenheid werd gegeven tot het spelen van kansspelen, is gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder ‘Gelegenheid geven’ niet juist, nu de aangeboden spellen nog immer vanuit Nederland bereikbaar en te spelen waren voor spelers achter hun computer in Nederland. Hiervoor beschikte geen van de genoemde vennootschappen over een vergunning. Opzet op het aanbieden van online kansspelen in Nederland ligt in het voorgaande besloten.
De rechtbank overweegt daarbij nog het volgende. Gelet op artikel 51 Wetboek van Strafrecht (WvSr) kan een strafbaar feit worden gepleegd door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon. De rechtbank overweegt dat een Ltd naar Engels recht en een SA naar Costa Ricaans recht aangemerkt kunnen worden als rechtspersoon in de zin van artikel 51 WvSr.
Overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] elk aangemerkt worden als dader van overtreding van artikel 1, lid 1, onder a van de Wok, nu gelet in voorgaande overwegingen besloten ligt dat de gedraging van het aanbieden van kansspelen via internet redelijkerwijs aan deze vennootschappen kan worden toegerekend.
Aan [verdachte] is onder feit 14 primair ten laste gelegd dat hij als medepleger met [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [Engelse vennootschap] / [Engelse vennootschap] kansspelen via internet heeft aangeboden in Nederland zonder vergunning. Subsidiair, als het voorgaande niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, is aan verdachte ten laste gelegd dat hij aan de gedragingen van de vennootschappen feitelijke leiding heeft gegeven.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting oordeelt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat [verdachte] de verboden gedraging van het aanbieden van online kansspelen door [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] heeft medegepleegd, dan wel daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Noch uit verklaringen van medewerkers, noch uit afgeluisterde telefoongesprekken of uit geschriften in het dossier blijkt dat hij over relevante zaken dienaangaande mee overlegde of besliste, of zelf uitvoeringshandelingen verrichtte dan wel anderen daarin aanstuurde. Zijn rol in deze, zoals dit uit het dossier naar voren komt, is naar het oordeel van de rechtbank wezenlijk anders en kleiner, zo niet te verwaarlozen, ten opzichte van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] , die zich daadwerkelijk bezighielden met zaken die gerelateerd waren aan het aanbieden van online kansspelen. Hoewel verdachte middels zijn beheersvennootschap [verdachte vennootschap 4] en [naam holding verdachte] een deelneming had in [verdachte vennootschap 1] en daarmee recht op een deel van de met gokspellen gegenereerde winsten, is uit het dossier niet gebleken dat hij een wezenlijke, intellectuele, of actieve en effectieve bijdrage had in het aanbieden van online kansspelen zelf.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger geldt van het aanbieden van kansspelen via internet door [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , noch dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven en spreekt verdachte daarvan vrij.
Witwassen algemeen
Uit misdrijf afkomstig
De vraag die bij alle witwasverdenkingen in het dossier Rykiel moet worden beantwoord, is of de tenlastegelegde geldbedragen gegenereerd zijn met het aanbieden van online kansspelen in Nederland en zo ja, of deze geldbedragen daarmee uit een misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat in de ten laste gelegde periode op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] kansspelen werden aangeboden, gericht op en toegankelijk voor Nederlandse consumenten. Het via internet opzettelijk aanbieden van kansspelen in Nederland is een misdrijf op grond van de Wet op de kansspelen en de Wet op de economische delicten. De inkomsten die daarmee worden gegenereerd, zijn dus van misdrijf afkomstig. Verdachte was bekend met de herkomst van die inkomsten.
De verdediging heeft hier tegenin gebracht dat opzettelijke overtreding van artikel 1, lid 1, onder a van de Wok niet als misdrijf kan worden gekwalificeerd, omdat 1) de materiële wederrechtelijkheid van het gronddelict ontbreekt en 2) de strafbaarstelling van het gronddelict in strijd is met Europees recht.
Ad 1) De rechtbank stelt voorop dat de wetgever het verbod op het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland tot op heden heeft gehandhaafd. De wens tot het beschermen van belangen als het tegengaan van kansspelverslaving, fraude en criminaliteit is niet prijsgegeven. Door instelling van de Ksa in 2012 heeft de wetgever juist bevestigd de aanpak van illegaal online aanbod noodzakelijk te achten. De Ksa handhaaft ook daadwerkelijk met maatregelen met een punitief karakter zoals het opleggen van geldboetes aan aanbieders van kansspelen.
Met toekomstige wetgeving beoogt de wetgever het aanbieden van online kansspelen te reguleren. Dit vindt plaats middels het handhaven van een algemeen verbod en invoering van een vergunningstelsel, vergezeld van handhavingsinstrumentarium. Van legalisering is dus ook in de nabije toekomst geen sprake. In het licht van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het aanbieden van kansspelen op internet zonder vergunning niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt beschouwd. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid van het gronddelict.
Ad 2) Het verbod om in Nederland kansspelen aan te bieden via internet is een beperking op het vrije verkeer van diensten binnen de Europese Unie. Die beperking kan volgens Europese jurisprudentie gerechtvaardigd zijn wegens dwingende redenen van algemeen belang, mits het verbod geschikt is om aan die belangen tegemoet te komen en niet verder strekt dan noodzakelijk. De doelen die de Nederlandse overheid met het verbod nastreeft – consumentenbescherming, beteugeling van gokverslaving en fraudebestrijding – worden door het Hof van Justitie als dwingende redenen geaccepteerd.
Anders dan de verdediging, leidt de rechtbank uit het de Memorie van Toelichting bij het aanhangige Wetsvoorstel tot wijziging van de Wok niet af dat het huidige verbod niet meer geschikt en noodzakelijk is met het oog op de beschermde belangen. Een algemeen verbod op kansspelen op afstand blijft ook na de voorgestelde wetswijziging het uitgangspunt. Om toezicht en handhaving minder problematisch te maken en om de aanpak van illegaal aanbod succesvoller te maken, zal in de toekomst aan Nederlandse consumenten een alternatief worden geboden. Met een vergunningenstelsel worden uitzonderingen op het algemene verbod mogelijk gemaakt, onder strikte voorwaarden die de overheid stelt. Het voorgestelde vergunningstelsel ondersteunt daarmee (de handhaving van) het algemene verbod en bestaat bij de gratie daarvan. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat de strafbaarstelling in de Wok in strijd is met Europees recht.
Tot slot heeft de verdediging een beroep gedaan op verontschuldigbare rechtsdwaling, omdat verdachte er op mocht vertrouwen dat overtreding van de Wok niet strafbaar was, althans dat daartegen niet handhavend zou worden opgetreden. Volgens de verdediging leidt ook dat ertoe dat niet kan worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de inkomsten uit kansspelen van misdrijf afkomstig waren.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor een bewezenverklaring van witwassen niet vereist dat de verdachte weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het gronddelict zelf ook succesvol vervolgd en bestraft kan worden. Het opzettelijk overtreden van de Wok is een misdrijf, ongeacht het handhavingsbeleid van de overheid ten aanzien van dat misdrijf. Alleen al om die reden moet het verweer worden verworpen.
Voor zover de verdediging heeft willen aanvoeren dat verdachte verontschuldigbaar dwaalde omtrent de kwalificatie van het gronddelict als misdrijf, geldt het volgende. Verdachte heeft zijn onjuiste veronderstelling niet ontleend aan advies afkomstig van een persoon of instantie aan wie/waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat in redelijkheid op de deugdelijkheid het advies mocht worden vertrouwd. Sterker nog, verdachte heeft zich omtrent de kwalificatie van het gronddelict helemaal niet laten informeren. Ook om die reden verwerpt de rechtbank het verweer.
Witwassen (zaaksdossiers 02A-B-C-E, feiten 2 en 3)
Op grond van de aan dit vonnis gehechte bijlage met de daarin omschreven bewijsmiddelen inzake zaaksdossiers 02A-B-C-E – welke bewijsmiddelen hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd – stelt de rechtbank het volgende vast.
Witwashandelingen
Spelers van online kansspelen op voornoemde websites legden geld in door betalingen te doen per creditcard, sms, Ideal of anderszins. Het ingelegde geld werd – meestal door tussenkomst van [Payment service provider 1] of (andere) payment service providers – overgeboekt naar rekeningen die ter beschikking stonden van [verdachte vennootschap 1] Van eind 2005 tot mei 2013 was [verdachte vennootschap 1] het centrale punt voor inkomsten uit online kansspelen. Het geld kwam binnen op de bankrekeningen bij [bank 1] en [bank 2] en de accounts van [verdachte vennootschap 1] bij [Payment service provider 1] .
De inkomsten uit online kansspelen in de zaak Rykiel werden onder meer gebruikt om spelers uit te betalen en de bedrijfsvoering te bekostigen. Daarnaast werd het verdiende geld gebruikt om via [verdachte vennootschap 1] en [naam holding verdachte] de vastgoedtak – waarin panden werden aangekocht, doorverkocht, beheerd en verhuurd – te financieren. Tot slot vond een groot deel van de inkomsten zijn weg naar verdachten uit het onderzoek Rykiel, aan hen gelieerde rechtspersonen en familieleden.
De geldbedragen ZD02ABC
De volgende uit online kansspelen gegenereerde bedragen zijn bij [verdachte vennootschap 1] binnengekomen.
1. Er is € 12.107.534,- via [betaaldienst 1] , [betaaldienst 2] , [betaaldienst 3] . en [betaaldienst 4] binnengekomen op bankrekeningen ( [bank 1] en [bank 2] ) van [verdachte vennootschap 1] . Dit vond plaats in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013.
2. Er is € 91.288.166,- binnengekomen op de accounts die [verdachte vennootschap 1] aanhoudt bij [Payment service provider 1] . Dit vond plaats in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013.
Deze uit misdrijf verkregen inkomsten belopen in totaal
€ 103.395.700,-,-
Vanaf de accounts bij [Payment service provider 1] (onder punt 2 hiervoor) is in de periode van januari 2006 tot en met mei 2013 in delen € 32.482.427,- overgemaakt naar de bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] , zodat op de bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] in elk geval
€ 44.589.961,-(€ 12.107.534 + € 32.482.427), afkomstig uit misdrijf is binnengekomen.
De politie heeft vervolgens inzichtelijk gemaakt welke bedragen vanaf de bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] zijn overgemaakt naar verdachte, medeverdachten, familieleden en gelieerde rechtspersonen. Het gaat om een totaalbedrag van
€ 29.981.146,-in de periode van januari 2006 tot en met mei 2013.
Vanaf de accounts bij [Payment service provider 1] zijn niet alleen bedragen overgemaakt naar bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] (ruim 32 miljoen euro), maar ook naar andere rechtspersonen en familieleden.
De geldbedragen ZD02E
Van voornoemde inkomsten van [verdachte vennootschap 1] werd in totaal
€ 11.763.480,-overgemaakt naar bestuurder [naam holding verdachte] en van daaruit werd in totaal
€ 764.966,-overgemaakt naar [verdachte vennootschap 4] , de persoonlijke holding van verdachte, en
€ 315.030,-naar [naam holding verdachte] , de persoonlijke holding van zijn broer [medeverdachte 1/broer van verdachte] .
Verdachtes eigen inkomen was in 2006 tot en met 2008 afkomstig van [naam holding verdachte] en vanaf 2008 (tevens) van [verdachte vennootschap 4] . Daarnaast bouwde verdachte vermogen op met de handel in vastgoed. Die handel werd (indirect) gefinancierd door [naam holding verdachte] en [verdachte vennootschap 4] , dus met inkomsten die afkomstig waren van online kansspelen in strijd met de Wok. Uit de bij de Belastingdienst ingediende aangiften inkomstenbelasting is gebleken dat de waarde van de bezittingen van verdachte persoonlijk anno 2010
€ 945.872,- bedroeg.
De verdediging heeft geen verweren gevoerd ter bestrijding van de bron, de omvang en de bestemming van die inkomsten.
Feitelijk leidinggever
De rechtbank merkt de verdachte ten aanzien witwassen van de geldbedragen aan als feitelijk leidinggevende, niet als medepleger. Vanaf 2006 ontving verdachte een inkomen uit [naam holding verdachte] Vanaf mei 2008 was verdachte via zijn persoonlijke holding [verdachte vennootschap 4] bestuurder van [naam holding verdachte] en indirect bestuurder van [verdachte vennootschap 1] Als indirect bestuurder van [naam holding verdachte] had verdachte zeggenschap over de managementvergoedingen die werden uitgekeerd aan de persoonlijke holdings van hem en zijn broer. Verder bestierde verdachte de vastgoedondernemingen die gevoed werden met de inkomsten uit online kansspelen. Verdachte had zeggenschap over de wijze waarop de uit online kansspelen gegenereerde inkomsten werden gebruikt en omgezet in de vastgoedtak.
Gewoonte
De rechtbank overweegt tot slot dat de totale geldsommen, die verdiend zijn met illegaal aangeboden online kansspelen, gedurende jaren zijn overgedragen, omgezet en gebruikt, onder meer in de vastgoedtak die verdachte bestierde. Het gaat om witwashandelingen met een structureel karakter, die in onderling verband staan en die passen in de gebruikelijke bedrijfsvoering van de rechtspersonen waaraan verdachte gelieerd was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Witwassen (zaaksdossiers 02 G-I-L-M, feit 4)
Bij [verdachte] is onder feit 4 van de tenlastelegging het witwassen van een aantal rechtspersonen en een aantal bedragen ten laste gelegd, primair in de medepleegvariant en subsidiair via het feitelijk leiding geven.
Witwassen van rechtspersonen [verdachte vennootschap 2] , [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en [Panamese vennootschap] (zaaksdossiers 02 I-L-M)In het kader van zaaksdossiers 02-I, 02-L en 02-M is bij [verdachte] onder feit 4 primair ten laste gelegd dat hij de rechtspersonen [verdachte vennootschap 2] , [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en [Panamese vennootschap] zou hebben witgewassen door hiervan – zo begrijpt de rechtbank – de eigendom en rechthebbende te verhullen. Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat [verdachte] hiervan dient te worden vrijgesproken.
Witwassen € 4.1 miljoen van [verdachte vennootschap 1] via [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] (zaaksdossier 02L)De rechtbank gaat in op de vraag of een geldbedrag van € 4.147.581,- is witgewassen van [verdachte vennootschap 1] via [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . De rechtbank stelt het volgende vast.
Het geldbedrag
In de jaren 2007 en 2008 heeft [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] – in rekening-courant – meerdere geldbedragen van [verdachte vennootschap 1] ontvangen, in totaal tot een bedrag van € 4.147.581,-.
Het bedrag van € 4.147.581,- is een totaal van bedragen variërend van € 5.000,- tot
€ 50.000,- per keer, die [verdachte vennootschap 1] schuldig was aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . In de computer van [betrokkene 1] zijn 54 facturen aangetroffen, die de geldstroom van [verdachte vennootschap 1] naar [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zouden moeten rechtvaardigen. Op de facturen staat vermeld dat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] diensten aan [verdachte vennootschap 1] heeft geleverd, zoals IVR en SMS diensten.
Op de bankrekening van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] staan de overboekingen van [verdachte vennootschap 1] vermeld. Bij de omschrijvingen staat “ [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ” en het factuurnummer vermeld. Gebleken is verder dat het geld dat bij [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is binnengekomen (van [verdachte vennootschap 1] ) vervolgens door [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] gebruikt is om kosten van het aanbieden van kansspelen te betalen, zoals uitbetaling aan spelers en affiliates. De betalingen bestaan voornamelijk uit bedragen tussen € 1,- en € 6.000,- per keer met vermelding van naam en betalingskenmerk. Door [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zijn ook uitgaven gedaan met het geld voor advertentievergoedingen en overige kosten betaald.
Uit misdrijf afkomstigGelet op wat de rechtbank in het kader van zaaksdossier 1, overtreding van de Wok heeft vastgesteld, in combinatie met wat de rechtbank heeft vastgesteld in het kader van het witwassen van de zaaksdossiers 02A-B-C, stelt de rechtbank vast dat het geldbedrag van
€ 4.147.581,- dat [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] heeft betaald, afkomstig was uit het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf.
Gelet op waarvoor het bedrag aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] werd betaald en gelet op de rol en positie van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] binnen de organisatie, stelt de rechtbank vast dat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] wist dat het geld dat werd ontvangen van [verdachte vennootschap 1] afkomstig was uit het aanbieden van online kansspelen binnen Nederland en dus dat dit geld uit misdrijf afkomstig was.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat er in de jaren 2007 en 2008 sprake was van een geldstroom tussen [verdachte vennootschap 1] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] , waarbij [verdachte vennootschap 1] in totaal een bedrag van € 4.147.581,- – afkomstig uit een misdrijf – aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] heeft overgemaakt.
Medeplegen of feitelijk leiding gevenDe facturen die de geldstroom van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] beschrijven (in totaal tot een bedrag van € 4.147.581,-) hebben betrekking op de jaren 2007 en 2008. Gebleken is dat [verdachte] pas op 27 mei 2008 is toegetreden tot de organisatie van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] door de aandelenoverdracht in [naam holding verdachte] . [verdachte] kreeg toen 50% van de aandelen van [naam holding verdachte] in handen. Naar het oordeel van de rechtbank kan [verdachte] daarom in ieder geval niet verantwoordelijk worden gehouden voor de beschreven geldstroom als feitelijk leidinggever in de periode vóór 27 mei 2008. De vraag of [verdachte] vóór 27 mei 2008 als medepleger dan wel na 27 mei 2008 als feitelijk leiding gever kan worden aangemerkt, beantwoordt de rechtbank ontkennend. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen, althans onvoldoende concrete, bevindingen in het dossier die tot de conclusie kunnen leiden dat [verdachte] betrokkenheid heeft gehad bij specifiek de geldstroom van [verdachte vennootschap 1] naar [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] van het bedrag van € 4.147.581,-. [verdachte] heeft hier zelf ter zitting over verklaard dat hij niets weet van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zelf en ook niets weet van de inkomsten van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . De rechtbank kan niet vaststellen dat dit anders zou zijn. [verdachte] wordt dan ook vrijgesproken voor wat betreft het witwassen van € 4.147.581,-, zowel voor wat betreft de primaire variant (medeplegen) als de subsidiaire variant (feitelijk leiding geven).
Witwassen van € 2.2 miljoen ontvangen van (Stichting Derdengelden) [Payment service provider 1] door [Panamese vennootschap] (zaaksdossier 02M)De vraag is of het bedrag van € 2.2 miljoen dat door [Panamese vennootschap] aan [betrokken vennootschap 4] dan wel aan [betrokken vennootschap 3] (op grond van de door [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] gestuurde facturen) is betaald, is witgewassen.
[verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] en [Panamese vennootschap]Met betrekking tot de betrokken entiteiten – [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] en [Panamese vennootschap] – stelt de rechtbank het volgende vast.
De naam van de holding van [medeverdachte 2] , [naam holding medeverdachte 2] , is op 31 mei 2012 gewijzigd in [betrokken vennootschap 1] . [betrokken vennootschap 1] is 100% aandeelhoudster van [betrokken vennootschap 2] (vanaf 16 maart 2012) en van [betrokken vennootschap 3] (vanaf 6 juni 2011). [betrokken vennootschap 2] is op haar beurt 100% aandeelhoudster van onder meer [betrokken vennootschap 4] . Vaststaat dat de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen zich bezig houden met online kansspelen. [betrokken vennootschap 3] heeft daartoe een licentie gekregen van Alderney Gambling Control Commission.
[Panamese vennootschap] is op 6 januari 2011 te Panama opgericht door [betrokkene 2] en was de aandeelhoudster van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ( [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ). [Panamese vennootschap] was eerst klant van [betrokken vennootschap 3] en later van [betrokken vennootschap 4]
Het geldbedrag
In de periode van medio 2011 tot en met mei 2013 zijn er voor circa € 3.1 miljoen aan verkoopfacturen aangetroffen in de administratie van [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] . Een deel van deze verkoopfacturen – tot een bedrag van € 2.2 miljoen – was gericht aan [Panamese vennootschap] . De door [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] gestuurde facturen vermelden als omschrijving “revenueshare” (opbrengst verdeling). Deze revenueshare had betrekking op omzet gegenereerd door middel van casinospelen, zo is vastgesteld. Het ging om 8 facturen in 2011, 31 facturen in 2012 en 11 facturen in 2013.
Uit onderzoek naar gelden die [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] op hun [bank 2] rekeningen in Nederland hebben ontvangen, blijkt dat in het jaar 2012 voor circa € 1.5 miljoen is ontvangen aan overboekingen van de Stichting Derdengelden Rekening [Payment service provider 1] . Een groot deel van deze ontvangsten per bank zijn, aan de hand van de bedragen en betalingskenmerken, te matchen met de facturen die gericht waren aan [Panamese vennootschap] . Ook voor de jaren 2011 en 2013 is vastgesteld dat het merendeel van de betalingen namens [Panamese vennootschap] aan de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen direct te koppelen zijn aan betalingen gedaan vanaf de bij [Payment service provider 1] aangehouden accounts. Op grond van deze bevindingen stelt de rechtbank vast dat de betalingen die [Panamese vennootschap] heeft gedaan aan [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] , in totaal tot een bedrag van € 2.2 miljoen euro, betaald zijn vanaf de bij [Payment service provider 1] aangehouden accounts van [Panamese vennootschap] .
Uit misdrijf afkomstig
De betalingen van [Panamese vennootschap] aan [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] zijn gedaan via bij [Payment service provider 1] aangehouden accounts. Met betrekking tot de vraag waar het geld op de accounts bij [Payment service provider 1] vandaan kwam, verwijst de rechtbank naar wat hierover is vastgesteld in het kader van de bespreking van de zaaksdossiers A-B-C-F en dan in het bijzonder wat is vastgesteld met betrekking tot [Payment service provider 1] . Aan de hand hiervan stelt de rechtbank vast dat het geld op de accounts bij [Payment service provider 1] afkomstig was van het aanbieden van online kansspelen in Nederland en dat dit geld dus afkomstig was uit misdrijf. Nu dit geld is overgedragen en omgezet is er sprake geweest witwassen van het bedrag van € 2.2 miljoen.
Medeplegen of feitelijk leiding gevenOp grond van de bevindingen en/of verklaringen in het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat [verdachte] betrokken is geweest bij de opzet van de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen en/of bij [Panamese vennootschap] . Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat [verdachte] betrokken is geweest bij de feitelijke gang van zaken rondom het opstellen van de facturen van de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen aan [Panamese vennootschap] en de betalingen door [Panamese vennootschap] via de [Payment service provider 1] accounts aan de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen. Hoewel [verdachte] – zoals is vastgesteld – een leidende rol had binnen de organisatie van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] , zag deze rol wat de rechtbank betreft meer op de vastgoedtak van de organisatie. Nu betrokkenheid dan wel feitelijke zeggenschap van [verdachte] in het kader van het witwassen van het bedrag van € 2.2 miljoen niet kan worden vastgesteld, wordt hij hiervan vrijgesproken, zowel voor wat betreft de primaire variant (medeplegen) als voor de subsidiaire variant (feitelijk leiding geven).
Valsheid in geschrift (zaaksdossier 02I, feit 5)
Aan [verdachte] wordt verweten dat hij samen met anderen valse contracten in de administratie van [verdachte vennootschap 1] , (Stichting Derdengelden) [Payment service provider 1] en [verdachte vennootschap 2] heeft opgenomen en verwerkt, dan wel dat hij – via een aantal rechtspersonen – hier feitelijk leiding aan heeft gegeven.
De contracten
Het gaat om contracten van 21 februari 2012, tussen enerzijds [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en anderzijds tussen [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 1]
In het contract tussen [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] is opgenomen dat [verdachte vennootschap 2] per 1 januari 2012 het beheer en onderhoud op zich neemt van de websites van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] waarop ‘internet games’ worden aangeboden. Verder blijkt uit de tekst van het contract dat [verdachte vennootschap 2] voor [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] de inleggelden en uitbetalingen voor hun internetgames in de Europese Unie zou gaan organiseren. Voor deze werkzaamheden zou [verdachte vennootschap 2] 1,5% van de totale cashflow ontvangen. In het contract is tevens opgenomen dat het [verdachte vennootschap 2] was toegestaan om bepaalde diensten uit te besteden aan derden. Het contract is ondertekend door [betrokkene 9] namens [verdachte vennootschap 2] en zou moeten worden ondertekend door [betrokkene 2] namens [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] .
In het contract tussen [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 1] is opgenomen dat [verdachte vennootschap 1] de diensten met betrekking tot internetbetalingen en marketing van de internetsites van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] op zich neemt voor [verdachte vennootschap 2] , ook per 1 januari 2012. Zodoende heeft [verdachte vennootschap 2] die diensten uitbesteed. [verdachte vennootschap 1] zou hiervoor 14% van de cashflow van [verdachte vennootschap 2] ontvangen. Het contract is ondertekend door [medeverdachte 2] namens [verdachte vennootschap 1] en [betrokkene 9] namens [verdachte vennootschap 2] .
Vastgesteld moet worden of de contracten vals zijn. De rechtbank overweegt het volgende.
Medio 2011 bleek dat de schuld van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] (de opvolgster van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ) in rekening-courant aan het oplopen was. Hoe dit kwam, was ook voor de administratief betrokkenen niet duidelijk, zo blijkt uit het dossier.
[medeverdachte 7] heeft verklaard dat zij vanaf het jaar 2009 voor [verdachte vennootschap 1] facturen moest opmaken, die naar [verdachte vennootschap 2] gestuurd moesten worden. Dit zou zien op diensten die [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] leverde. Zij deed dit aan de hand van een door [betrokkene 10] (voormalig medewerker van het kantoor van [medeverdachte 8/belastingadviseur] ) opgesteld overzicht, op grond waarvan zij een percentage van 20% heeft berekend voor de aan [verdachte vennootschap 2] in rekening gebrachte bedragen. Uit de in het dossier gevoegde facturen blijkt dat [verdachte vennootschap 1] in het jaar 2009 ruim 4 miljoen euro, in het jaar 2010 ook ruim 4 miljoen euro en in het jaar 2011 bijna 4 miljoen euro aan [verdachte vennootschap 2] in rekening heeft gebracht. Volgens [medeverdachte 7] zijn deze facturen nooit betaald. Daarnaast moest [verdachte vennootschap 1] – zo heeft [medeverdachte 7] verklaard – betalingen verrichten aan [verdachte vennootschap 2] .
Uit de verklaring van [betrokkene 11] (assistent-accountant bij [naam bedrijf 4] ) blijkt dat het haar nooit helder is geworden hoe het zat met het boeken en verwerken van het geld dat binnenkwam bij [verdachte vennootschap 1] . De facturen zouden volgens haar te maken hebben met de verantwoording van de omzet die [verdachte vennootschap 1] voor [verdachte vennootschap 2] zou hebben ontvangen en waarvan de kosten die [verdachte vennootschap 1] in rekening zou hebben gebracht al vanaf getrokken waren. Ook [betrokkene 12] , medewerker van kantoor [medeverdachte 8/belastingadviseur] , heeft verklaard dat hij de gang van zaken rondom [verdachte vennootschap 1] / [verdachte vennootschap 2] een raar verhaal vond.
Het geld dat binnenkwam bij [verdachte vennootschap 1] werd geboekt als omzet buitenland en daar werd geen BTW over afgedragen. Er werd achteraf gefactureerd. Aan het eind van het jaar werd gekeken hoeveel geld er binnen was gekomen en hoeveel er was gefactureerd en meestal was er meer binnengekomen dan gefactureerd. In die gevallen moest dit boekhoudkundig verwerkt worden door opname in rekening-courant of door het afboeken als nog te factureren omzet.
Het geld dat binnenkwam bij [verdachte vennootschap 1] ging volgens [betrokkene 12] 50/50 naar [medeverdachte 2] en [naam holding verdachte] Over de gang van zaken rondom de facturering door [verdachte vennootschap 1] heeft [betrokkene 12] vragen gesteld aan [medeverdachte 8/belastingadviseur] en gevraagd of het wel klopte. [medeverdachte 8/belastingadviseur] zou hebben gezegd dat alles klopte, aldus [betrokkene 12] . Volgens [betrokkene 12] was het oplopen van de rekening-courantschuld van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] een probleem.
Medio 2011 ging de [bank 2] kritische vragen stellen over de rekening-courantverhouding tussen [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] vanwege het oplopen daarvan. Uit de verklaringen van [medeverdachte 8/belastingadviseur] en [medeverdachte 4] blijkt dat [medeverdachte 2] hierdoor onder druk kwam te staan. Hij wilde dat het kantoor van [medeverdachte 8/belastingadviseur] ( [naam bedrijf medeverdachte 8] ) de rekening-courantschuld tegen het einde van 2011 uit de jaarrekening zou laten verdwijnen. Volgens [medeverdachte 4] was dit echter niet mogelijk nu er geen aflossingen / betalingen hadden plaatsgevonden van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] .
In oktober 2011 heeft [medeverdachte 2] vervolgens bij hem thuis een bespreking georganiseerd, waar meerdere personen bij aanwezig waren. Naast [medeverdachte 2] zelf, waren dat onder meer [medeverdachte 1/broer van verdachte] , [medeverdachte 8/belastingadviseur] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] , [betrokkene 13] , [medeverdachte 9, CEO Payment service provider 1] , [medeverdachte 3/advocate] en [medeverdachte 6/moeder van verdachte] . De bedoeling van deze bijeenkomst was om de verhoudingen tussen [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] te bespreken en in het bijzonder de rekening-courantschuld, zo blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte 8/belastingadviseur] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3/advocate] . Volgens [medeverdachte 8/belastingadviseur] bleek tijdens de bespreking dat het de bedoeling was om contracten op te maken tussen [verdachte vennootschap 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] teneinde de geldstromen te rechtvaardigen. Ook had [medeverdachte 2] bedacht dat [verdachte vennootschap 2] een deel van de aandelen in [verdachte vennootschap 1] zou verkrijgen, dit om de schuld aan [verdachte vennootschap 2] (deels) in te lossen en dus de rekening-courantschuld te doen inlossen. Uit de inbeslaggenomen gespreksnotities blijkt verder dat is gesproken over een nieuwe manier van factureren om de zakelijkheid van de omzetten van [verdachte vennootschap 1] beter te kunnen rechtvaardigen en dat deze facturering zou moeten plaatsvinden op grond van op te stellen contracten tussen [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] enerzijds en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] anderzijds. [betrokkene 13] heeft verklaard dat [medeverdachte 8/belastingadviseur] en [medeverdachte 4] er op hamerden dat er daadwerkelijk betalingen gedaan moesten worden richting [verdachte vennootschap 2] in verband met de door [verdachte vennootschap 2] gedane investering. Anders zou het ongeloofwaardig overkomen, aldus [betrokkene 13] . Bij de bespreking waren er geen vertegenwoordigers aanwezig van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ( [betrokkene 2] ) en [verdachte vennootschap 2] ( [betrokkene 9] ), zo blijkt uit de gespreksnotities en de genoemde verklaringen.
Na de bespreking van oktober 2011 heeft [medeverdachte 3/advocate] , die de contracten zou opstellen, intensief gecorrespondeerd met [medeverdachte 2] en de overige deelnemers aan de vergadering met betrekking tot de gegevens die moesten worden opgenomen in de contracten, welk percentage voor welke vennootschap zou gelden en hoe hoog dat percentage zou moeten zijn en wie welke taak op zich zou nemen. Ook bij deze correspondentie zijn [betrokkene 2] en [betrokkene 9] niet betrokken. Zij worden enkel genoemd als degenen die de contracten moeten ondertekenen.
Nadat de contracten zijn ondertekend door [betrokkene 9] en [medeverdachte 2] hebben op 4 juni 2012 en augustus 2012 twee besprekingen plaatsgevonden. Ook hierbij waren [betrokkene 9] en [betrokkene 2] niet aanwezig. Tijdens deze besprekingen is gesproken over de noodzaak om de klantrelatie tussen [verdachte vennootschap 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] “meer body” te geven en “er echter uit te laten zien”.
In het voorgaande ziet de rechtbank bevestiging dat [betrokkene 2] en [betrokkene 9] weliswaar op papier bestuurders waren van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] (voorheen [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ), maar dat zij feitelijk geen zeggenschap hadden. Degenen die de volledige controle zeggenschap hadden binnen deze vennootschappen waren [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] . In feite waren [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] lege hulzen. De rechtbank verwijst in dit licht naar de verklaringen van [betrokkene 9] , [medeverdachte 8/belastingadviseur] en [medeverdachte 4] , die respectievelijk inhouden dat hij niet weet wat er met [verdachte vennootschap 2] werd beoogd, [betrokkene 9] een “stroman” was voor [verdachte vennootschap 2] en dat men voor het aanleveren van de cijfers voor de jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] (aan de Cypriotische accountant) afhankelijk was van de informatie die [verdachte vennootschap 1] verstrekte. [medeverdachte 4] heeft ook verklaard dat [medeverdachte 2] hem vroeg om de gegevens van [verdachte vennootschap 1] aan te leveren voor het opstellen van de jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] .
Gelet op al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er onder meer met betrekking tot de verhouding tussen [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , sprake was van een schijnconstructie, waarbij de ogenschijnlijke zelfstandige posities van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] en hun formele bestuurders ( [betrokkene 2] en [betrokkene 9] ) zijn gebruikt om te verhullen dat alle zeggenschap over deze vennootschappen en over de geldstromen bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] lag.
Naar het oordeel van de rechtbank is het opstellen van de contracten tussen [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] en tussen [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 1] een opzet geweest teneinde te verhullen dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] , controle en zeggenschap hadden over al het geld dat vanuit online kansspelen bij [verdachte vennootschap 1] binnenstroomde en dat het vermogen van [verdachte vennootschap 1] niet indirect door dienstverlening, maar rechtstreeks afkomstig was uit de inkomsten van illegale online kansspelen.
Omdat de genoemde contracten naar het oordeel van de rechtbank onderdeel waren van en als doel hadden de schijnconstructie te verhullen, acht de rechtbank bewezen dat de contracten in strafrechtelijke zin volledig vals zijn (vgl. Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1392).
Gebruik contractenDe volgende vraag die beantwoord moet worden, is of de valse contracten zijn gebruikt in die zin dat ze zijn opgenomen in de administraties van [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] , Stichting Derdengelden [Payment service provider 1] en [Payment service provider 1] Uit het relaasproces-verbaal d.d. 9 april 2014 blijkt dat er op het kantoor van [verdachte vennootschap 1] een aantal conceptovereenkomsten zijn aangetroffen, waarin verschillende percentages staan vermeld. Op het kantoor van [medeverdachte 8/belastingadviseur] zijn de twee originele, ondertekende contracten aangetroffen d.d. 21 februari 2012 in een ordner met het opschrift “ [verdachte vennootschap 2] vanaf 2008”. Uit het dossier blijkt niet dat de contracten bij Stichting Derdengelden [Payment service provider 1] en/of [Payment service provider 1] zijn aangetroffen in de administratie. Enkel kan worden vastgesteld dat de contracten zijn opgenomen en daarmee verwerkt in de administratie van [verdachte vennootschap 2] .
VrijspraakMet betrekking tot de rol van [verdachte] ten aanzien van de contracten en het gebruik daarvan overweegt de rechtbank het volgende. Niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] feitelijk betrokken is geweest bij de hiervoor geschetste gang van zaken rondom de contracten dan wel dat hij een leidinggevende rol heeft gehad in het opnemen van de contracten in administratie van [verdachte vennootschap 2] . Zo is niet gebleken dat hij aanwezig was bij de bespreking in oktober 2011 en/of dat hij betrokken werd bij de (e-mail)correspondentie over de contracten en/of dat hij aanwezig is geweest bij de besprekingen in juni en augustus 2012.
Gelet hierop spreekt de rechtbank spreekt [verdachte] vrij van het onder feit 5 ten laste gelegde, zowel voor wat betreft de primaire variant (medeplegen) als de subsidiaire variant (feitelijk leiding geven).
Valsheid in geschrift gebruik maken valse overeenkomst aandelenoverdracht (zaaksdossier 02J, feit 6)
Onder feit 6 is aan [verdachte] ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het gebruik maken van een valse overeenkomst van aandelenoverdracht [verdachte vennootschap 2] tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 9] d.d. 1 januari 2009 door het opnemen van die overeenkomst in de administratie van [verdachte vennootschap 2] en/of [verdachte vennootschap 1]
De rechtbank stelt het volgende vast.
Op het kantoor van [medeverdachte 8/belastingadviseur] aan de [adres 2] te [gemeente 1] (kantoor van [naam bedrijf medeverdachte 8] ) is een overeenkomst aandelenoverdracht [verdachte vennootschap 2] tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 9] d.d. 1 januari 2009 aangetroffen en in beslag genomen. Het betreft de ‘Share Purchase Agreement’ d.d. 1 januari 2009, ondertekend door [betrokkene 2] . Achter de overeenkomst bevindt zich een kopie van het paspoort van [betrokkene 9] d.d. 4 maart 2011.
In het dossier bevindt zich een uitgebreide e-mailcorrespondentie waaraan meerdere personen hebben deelgenomen, zoals [medeverdachte 8/belastingadviseur] , [betrokkene 2] , [medeverdachte 2] en de Cypriotische accountant van [verdachte vennootschap 2] , [Cypriotische accountant] . Bij e-mail van [betrokkene 2] aan [medeverdachte 8/belastingadviseur] d.d. 13 april 2011 heeft [betrokkene 2] aan [medeverdachte 8/belastingadviseur] gevraagd of de bewuste overeenkomst “geantidateerd” kan worden per 1 januari 2009. Na een nieuwe e-mailwisseling over de overeenkomst vraagt [betrokkene 2] bij e-mail van 23 juni 2011 aan [medeverdachte 8/belastingadviseur] welke datum er in het contract komt. [medeverdachte 8/belastingadviseur] antwoordt diezelfde dag met “1 januari 2009”.
[betrokkene 2] heeft bij de politie verklaard dat het klopt dat hij de aandelen in [verdachte vennootschap 2] wilde overdragen. Hiervoor zou hij € 5.000,- ontvangen. De datum van 1 januari 2009 was een eis van hem, omdat hij er niets mee te maken wilde hebben (de rechtbank begrijpt met [verdachte vennootschap 2] ) en hij naar zijn weten nooit aandeelhouder van [verdachte vennootschap 2] was geweest. Volgens [betrokkene 2] was het een contract om hem uit de boeken weg te poetsen. Bij de politie heeft [medeverdachte 8/belastingadviseur] erkend dat hij de datum van 1 januari 2009 heeft opgenomen, terwijl de aandelenoverdracht feitelijk in 2011 heeft plaatsgevonden.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of er gebruik is gemaakt van die valse overeenkomst door het doen opnemen daarvan in de administratie van [verdachte vennootschap 2] en/of [verdachte vennootschap 1] . Zo is het gebruik in de tenlastelegging namelijk verfeitelijkt. Daarvoor is nodig dat vastgesteld kan worden dat de overeenkomst is opgenomen in één of allebei die administraties. Op grond van de inhoud van het dossier is dat niet mogelijk. Hoewel vastgesteld kan worden dat de overeenkomst in beslag is genomen op het kantoor van [naam bedrijf medeverdachte 8] is (daarmee) niet gebleken dat de overeenkomst is opgenomen in de administratie van [verdachte vennootschap 2] en/of [verdachte vennootschap 1] Niet te herleiden is of en zo ja, in welke administratie, de overeenkomst is aangetroffen. Dit terwijl het kantoor van [medeverdachte 8/belastingadviseur] ook de administratie verzorgde van andere vennootschappen. De geantedateerde overeenkomst is overigens ook niet aangetroffen in de administratie van [verdachte vennootschap 1] , voor zover die administratie zich op het kantoor van [verdachte vennootschap 1] aan de Regent te [gemeente 1] bevond. Reeds om die reden moet vrijspraak van dit feit volgen.
De rechtbank overweegt voorts dat uit het dossier in het geheel geen feitelijke betrokkenheid van [verdachte] bij het opmaken van de overeenkomst blijkt, noch van feitelijke zeggenschap over het al dan niet opnemen van de overeenkomst in de administratie van [verdachte vennootschap 2] en/of [verdachte vennootschap 1]
Gelet op het voorgaande wordt [verdachte] vrijgesproken van het onder feit 6 tenlastegelegde.
Valsheid in geschrift [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] (zaaksdossier 02L, feit 7)
Algemeen
Aan verdachte is onder feit 7 ten laste gelegd dat geschriften valselijk zijn opgemaakt en/of gebruikt en dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. De verdenking ziet op
A
  • 54 facturen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] met een waarde van € 1.552.000,00,
  • facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] over de jaren 2007 (waarde € 1.977.947,79) en 2008 (waarde € 1.726.668,58)
B
(concept)jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] over periode 12 juli 2008 tot en met
31 december 2009)
C
een management overeenkomst en/of een transaction agreement voor [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ,
Van deze documenten is volgens de tenlastelegging gebruik gemaakt door deze op te nemen in de administratie van [verdachte vennootschap 1] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] .
Bij de bespreking van deze verdenkingen zal de rechtbank de verdeling in onderdelen A, B en C aanhouden.
A. Valse facturen
In de jaren 2007 en 2008 heeft [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] meerdere geldbedragen van [verdachte vennootschap 1] ontvangen, in totaal tot een bedrag van € 4.147.581,-. In de computer van [betrokkene 1] zijn 54 facturen aangetroffen, die de geldstroom van [verdachte vennootschap 1] naar [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zouden moeten rechtvaardigen. Op de facturen staat vermeld dat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] diensten aan [verdachte vennootschap 1] heeft geleverd, zoals IVR en SMS diensten.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen, althans onvoldoende concrete, bevindingen in het dossier die tot de conclusie kunnen leiden dat [verdachte] betrokkenheid heeft gehad bij de facturatie van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] . [verdachte] heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat hij niet bekend is met [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en ook niet met de inkomsten van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . De rechtbank kan niet vaststellen dat dit anders zou zijn. De rechtbank spreekt [verdachte] daarom vrij van dit feit.
B. (Concept)jaarrekening [verdachte vennootschap 2]
In de in beslag genomen administratie op het kantoor van [medeverdachte 8/belastingadviseur] is een concept jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] over de periode 12 juli 2008 tot en met 31 december 2009 aangetroffen (ZD 02L, pag 212-213). Nog daargelaten de inhoud van dit stuk en de vraag of de daarin opgenomen informatie onwaarheden of onjuistheden bevat zoals ten laste gelegd, stelt de rechtbank vast dat op beide genoemde pagina’s over de tekst heen gedrukt staat: “draft as at 06/04/2012”. Het genoemde document beoordeelt de rechtbank als evident een concept, dat nog niet definitief is opgemaakt naar vorm en inhoud. De rechtbank acht het geenszins ongebruikelijk dat een stuk als een jaarrekening eerst in concept wordt opgemaakt, met de bedoeling dat de daarin opgenomen gegevens nog aanpassing of wijziging ondergaan. Tegen die achtergrond kan niet worden gezegd dat een concept jaarrekening valselijk is opgemaakt en in die valselijke opmaak bedoeld is om tot bewijs van enig feit te dienen. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat de concept jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] valselijk is opgemaakt en gebruikt en spreekt verdachte daarvan vrij.
C. Managementovereenkomst en transaction agreement
In het dossier bevindt zich een weergave van twee emailberichten tussen [medeverdachte 8/belastingadviseur] en [medeverdachte 7] d.d. 21 februari 2008 respectievelijk 13 maart 2008, met een bijlage “Transaction and application agreement Payment engine” (ZD02L p177-178). Hoewel in de onderwerpregels en de inhoudelijke tekst van de mails gerefereerd wordt aan ‘managementovereenkomst’ en ‘transaction agreement’ is het de rechtbank niet duidelijk geworden om welke documenten het gaat. De bijlage ‘Transaction and application agreement Payment engine” is evident een klad of concept-document met doorhalingen zonder een start- of sluittekst, waaruit redelijkerwijs niet kan worden afgeleid dat het daarin vermelde vals of onwaar is en tot welke bestemming het in deze vorm dient.
De rechtbank acht gelet op al het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat de facturen (A), (concept)jaarrekening [verdachte vennootschap 2] (B) en de managementovereenkomst en transaction agreement (C) vermeld in de tenlastelegging valselijk zijn opgemaakt. Daaruit volgend is evenmin wettig en overtuigend bewezen dat gebruik is gemaakt van valselijk opgemaakte facturen.
Valsheid in geschrift aanvragen licenties bij Alderney Gambling Control Commission (zaaksdossier 02N, feit 9)
Aan verdachte is – kort weergegeven - ten laste gelegd dat [betrokken vennootschap 3] tezamen en in vereniging met anderen aanvragen voor licenties bij de Alderney Gambling Control Commission (AGCC) valselijk heeft opgemaakt en/of gebruikt en dat hij daaraan feitelijke leiding heeft gegeven.
Op basis van het dossier heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij, laat staan feitelijke leiding heeft gegeven aan het aanvragen van licenties bij de AGCC. De rechtbank spreekt hem daarvan op alle onderdelen vrij.
Valsheid in geschrift brochure [verdachte vennootschap 1] (zaaksdossier 03, feit 10)
Verdachte wordt onder feit 10 ten laste gelegd, dat hij in de periode 1 mei 2011 tot en met 24 mei 2013 feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [verdachte vennootschap 1] valselijk opmaken van een brochure/businessplan en/of het door [verdachte vennootschap 1] gebruik maken van dat document. De valsheid bestaat erin dat in de brochure in strijd met de waarheid is vermeld dat [verdachte vennootschap 1] zich bezighoudt met het faciliteren van betaalsystemen op internet. Het gebruik maken van dit document bestaat erin dat [verdachte vennootschap 1] dit stuk heeft gepresenteerd aan [bank 2] of andere kredietverleners/banken ter verkrijging van kredietfinanciering.
Tijdens een doorzoeking op [adres 3] in [gemeente 1] is een brochure/businessplan van [verdachte vennootschap 1] in beslaggenomen, waarin is vermeld dat [verdachte vennootschap 1] zich bezighoudt met het faciliteren van betaalsystemen op internet. Uit het onderzoek naar het document is gebleken dat er meerdere (digitale) versies van het stuk zijn, maar niet is vastgesteld wanneer en door wie het oorspronkelijke stuk is opgesteld. Niet op voorhand kan worden aangenomen dat het opmaken van het document een gedraging is die moet worden toegerekend aan [verdachte vennootschap 1] . De omstandigheid dat [medeverdachte 2] aan het document heeft gewerkt impliceert nog niet dat dit heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon [verdachte vennootschap 1] , dan wel dat het de rechtspersoon dienstig is geweest. Niet kan worden uitgesloten dat het document is opgemaakt door [medeverdachte 2] en/of zijn medeverdachte(n) voor andere doeleinden, waarmee eigen belangen konden worden gediend, en niet die van [verdachte vennootschap 1]
Evenmin is op grond van het dossier vast te stellen of het document door [verdachte vennootschap 1] is gebruikt richting [bank 2] of een andere kredietverlenende instelling. Hoewel in de administratie bij [bank 2] een document is aangetroffen dat gelet op de inhoud terug te voeren kan zijn op de brochure/businessplan, is het document zelf niet bij [bank 2] aangetroffen. Het document is wel aangetroffen in de administratie van [bank 3] , maar niet duidelijk is door wie en met welk doel dat document aan [bank 3] is verstrekt. De enkele aanname dat dit is verstrekt met als doel kredietfinanciering van deze bankinstelling te verkrijgen is zonder nadere onderbouwing onvoldoende.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte vennootschap 1] een brochure/businessplan valselijk heeft opgemaakt en daarvan gebruik gemaakt, en derhalve ook niet dat verdachte aan dergelijke gedraging feitelijke leiding zou hebben gegeven. De rechtbank spreekt verdachte van dit feit vrij.
Valsheid in geschrift, leveringsakte [betrokken vennootschap 5] (zaaksdossier 03, feit 11)
Onder feit 11 is aan verdachte ten laste gelegd dat [betrokken vennootschap 5] leveringsaktes vals heeft opgemaakt, terwijl verdachte daaraan leiding heeft gegeven. De valsheid zou erin bestaan dat in strijd met de waarheid in de aktes is opgenomen dat [betrokken vennootschap 5] bepaalde registergoederen heeft gekocht en geleverd gekregen van [betrokken vennootschap 6] respectievelijk heeft verkocht en geleverd aan [naam stichting] .
De rechtbank ziet in de stukken van de zaak geen aanknopingspunten voor betrokkenheid van verdachte bij dit feit. Met de verdediging en het Openbaar Ministerie is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Valsheid in geschrift, aangifte diefstal iPad (zaaksdossier 03, feit 12)
Onder feit 12 is aan verdachte ten laste gelegd dat [betrokken vennootschap 5] een aangifte en een schadeformulier valselijk heeft opgemaakt en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. De valsheid zou hierin bestaan dat in strijd met de waarheid is vermeld dat de iPad die gestolen was, voorafgaand aan de diefstal in een bureaulade lag.
De rechtbank overweegt het volgende. Op basis van het dossier bestaat het vermoeden dat de iPad niet in de bureaulade heeft gelegen voorafgaand aan de diefstal. [betrokkene 13] heeft namelijk verklaard dat hij van [persoon 1] of [persoon 2] heeft vernomen dat de iPad vol in het zicht lag en verdachte heeft in zijn telefoongesprek met zijn broer gezegd dat “die stommelingen” de iPad “voor daar” hebben laten liggen, in het kamertje “op die dinge”. Daar staat tegenover de informatie van [betrokkene 13] niet voortkomt uit eigen wetenschap en dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat zijn mededelingen aan zijn broer slechts gebaseerd waren op aannames, niet op eigen wetenschap of informatie uit eerste hand. In die zin blijft er dus enige ruimte voor twijfel over de precieze locatie van de iPad voorafgaand aan de diefstal en verdachtes wetenschap daaromtrent.
Voor zover moet worden aangenomen dat de iPad niet in de bureaulade heeft gelegen en dat verdachte daarvan op de hoogte was, ontbreekt vervolgens het bewijs voor verdachtes opzet om hierover te liegen in de aangifte en het schadeformulier. Verdachte heeft de aangifte en het schadeformulier niet ingevuld, noch blijkt dat hij enige instructie dienaangaande heeft gegeven. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt niet eens dat verdachte op enig moment voorafgaand aan deze strafzaak op de hoogte is geraakt van die valsheid. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij.
Valsheid in geschrift, facturen bouwdepot (zaaksdossier 03, feit 13)
Aan verdachte wordt onder feit 13 verweten dat hij valse of vervalste facturen heeft ingediend bij zijn hypotheekverstrekker, teneinde het bouwdepot uitbetaald te krijgen.
Uit het dossier blijkt dat verdachte een hypotheek heeft afgesloten bij [hypotheekbedrijf] ten behoeve van de aankoop van een woonhuis gelegen aan de [adres 4] te Geldrop. Een deel van die hypotheek ad € 25.000,- is gereserveerd als bouwdepot. Verdachte heeft facturen ingediend, op basis waarvan dat bouwdepot is uitgekeerd. Volgens het Openbaar Ministerie zijn de ingediende facturen van klusbedrijf [naam klusbedrijf] echter vals.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de facturen afkomstig zijn van de daarop vermelde bedrijven en dat de gefactureerde werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht, tegen contante betaling. Verdachte heeft foto’s van de verbouwing overgelegd en uitgelegd hoe hij met de betreffende bedrijven in contact is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat de facturen, waaronder de facturen van klusbedrijf [naam klusbedrijf] , vals waren. De omstandigheid dat klusbedrijf [naam klusbedrijf] (kennelijk een eenmanszaak) volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel zijn activiteiten heeft gestaakt en al jaren geen BTW-aangiften meer heeft gedaan, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit feit.

Criminele organisatie (zaaksdossier 03, feit 1)

InleidingBij meerdere verdachten is deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegd in de zin van artikel 140 Wetboek van strafrecht (Sr). De organisatie, bestaande uit natuurlijke personen en rechtspersonen zou volgens het Openbaar Ministerie het oogmerk hebben gehad op overtreding van de Wok, (gewoonte)witwassen en valsheid in geschrifte.
Eerst moet worden vastgesteld of sprake is van een ‘organisatie’. Onder ‘organisatie’ wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere rechts- dan wel natuurlijk persoon. Daarvoor is niet noodzakelijk dat binnen het samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en waarbij op de deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam optreden tegenover derden kunnen sterke aanwijzingen zijn voor een samenwerkingsverband en daarmee een organisatie, maar zijn niet vereist om dit vast te kunnen stellen.
Een organisatie zoals hiervoor bedoeld, wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van een misdrijf / misdrijven. Daarvoor is van belang dat gekeken wordt naar de misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten van de deelnemers gericht op het doel van de organisatie. Van belang hierbij is om op te merken dat het oogmerk van de organisatie niet hetzelfde is als het oogmerk van de deelnemer. In het deelnemen aan de organisatie ligt het opzet besloten. De deelnemer moet weten dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van een misdrijf / misdrijven. Niet vereist is dat de deelnemer opzet heeft op de door de organisatie beoogde of gepleegde, concrete misdrijven.
Bij de vraag of sprake is geweest van deelname aan een criminele organisatie is niet vereist dat vastgesteld wordt dat een verdachte voor alle ten laste gelegde feiten – in het kader van de criminele organisatie – verantwoordelijk is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van deelname bij de afzonderlijke verdachte gaat er om of kan worden vastgesteld:
- of de verdachte – in zijn algemeenheid – wist dat de organisatie het oogmerk had tot het plegen van misdrijven (waarbij voorwaardelijk opzet niet voldoende is) en
- of de verdachte een aandeel heeft gehad c.q. ondersteunende handelingen heeft verricht, gericht op verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Bij deze beoordeling speelt een belangrijke, maar geen beslissende rol of een verdachte wordt veroordeeld voor één van de afzonderlijke ten laste gelegde andere feiten in het kader van de criminele organisatie. In dit kader wordt nog opgemerkt dat niet vereist is dat komt vast te staan dat een persoon moet hebben samengewerkt met, althans bekend is geweest met alle andere natuurlijke en rechtspersonen die deel uitmaken c.q. uitmaakten van de organisatie.
Beoordeling: organisatieDe rechtbank komt tot het oordeel dat in deze zaak sprake is geweest van een criminele organisatie en overweegt daarvoor het volgende. Zoals wordt besproken bij de afzonderlijke rollen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] , zijn zij in 2002 dan wel 2003 gaan samenwerken teneinde spelletjes te ontwikkelen en deze vervolgens online aan te bieden. In dit kader heeft [medeverdachte 1/broer van verdachte] in juli 2004 [Engelse vennootschap] ( [Engelse vennootschap] ) in Engeland opgericht, teneinde de betaling van prijzengeld te verzorgen die particulieren konden winnen door mee te doen aan games en goksspelen op internet. Het oprichten van [Engelse vennootschap] was een startpunt van waaruit geld werd verdiend met het aanbieden van kansspelen en van waaruit de rechtspersonenstructuur is uitgebreid, met het aankopen dan wel oprichten van onder andere [verdachte vennootschap 1] in 2005, [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ( [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ) in 2006, [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ( [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ) in 2006, [verdachte vennootschap 2] ( [verdachte vennootschap 2] ) in 2008 en [Panamese vennootschap] ( [Panamese vennootschap] ) in 2011.
[vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] waren de registranten en daarmee de eigenaren van de zeven online goksites waarmee – zoals vastgesteld in het kader van overtreding van de Wok – gedurende een aantal jaren online kansspelen in Nederland zijn aangeboden.
Via de rechtspersonenstructuur opgezet door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] , waarin [verdachte vennootschap 1] een centrale rol speelde, werd het geld, dat verdiend werd met het aanbieden van online kansspelen, gebruikt om spelers uit te betalen, affiliates te betalen en kosten te voldoen. Ook werd het verdiende geld gebruikt om via [verdachte vennootschap 1] en [naam holding verdachte] de vastgoedtak – waarin panden werden aangekocht en doorverkocht dan wel beheerd en verhuurd – te financieren. Door middel van de opgezette rechtspersonenstructuur en de exploitatie van de hiervoor genoemde zeven gokwebsites, hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] een organisatie opgericht die gericht was op het aanbieden van online kansspelen in Nederland. Zij hebben de organisatie vervolgens vorm gegeven door spelsoftwareontwikkelaars (onder meer [medeverdachte 10/spelsoftwareontwikkelaar] ) aan te trekken, personeel in dienst te nemen (onder meer [personeelslid] en [medeverdachte 7] ) en door adviseurs in te huren (onder meer [medeverdachte 8/belastingadviseur] en [medeverdachte 9, CEO Payment service provider 1] ), die allen werkzaamheden hebben verricht gericht op het verwezenlijken van het doel, zijnde het (kunnen blijven) aanbieden van online kansspelen.
[verdachte] , de broer van [medeverdachte 1/broer van verdachte] , heeft vanaf zijn deelname in 2008 – toen hij 50% van de aandelen in [naam holding verdachte] verkreeg – meegeholpen de organisatie in stand te houden door met het geld dat verdiend werd met het aanbieden van online kansspelen de vastgoedtak van de organisatie verder te ontwikkelen en te onderhouden.
De samenwerking tussen de verdachten – hoewel niet telkens tussen alle verdachten onderling – kan niet als incidenteel worden aangemerkt. Integendeel, de samenwerking had een zeer duurzaam en bestendig karakter. Dit blijkt onder meer uit de duur van het samenwerkingsverband, vanaf 2004 (toen [Engelse vennootschap] werd opgericht) tot in ieder geval mei 2013, toen de eerste doorzoekingen plaatsvonden in het kader van het onderzoek Rykiel.
Beoordeling: criminele organisatieDe rechtbank is verder van oordeel dat de hiervoor omschreven organisatie vanaf het begin (vanaf 2004) het oogmerk (het doel) had het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee het opzettelijk overtreden van de Wok. De rechtbank stelt vast dat het oogmerk op het aanbieden van online kansspelen in Nederland in strijd met de wet een crimineel oogmerk was. De rechtbank verwijst in dit kader naar wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de organisatie en ook naar wat is vastgesteld in het kader van de overtreding van de Wok.
Anders dan het Openbaar Ministerie ziet de rechtbank het witwassen van de opbrengsten van het aanbieden van online kansspelen en de valsheid in geschrifte niet als oogmerk en dus als doel op zich van de organisatie. Het witwassen ziet de rechtbank als een gevolg van het feit dat geld werd verdiend met het aanbieden van online kansspelen en dus met een misdrijf. Dit geld werd vervolgens omgezet en gebruikt. De valsheid in geschrifte lag naar het oordeel van de rechtbank in het verlengde van het doel om online kansspelen in Nederland aan te bieden en de wens hier zo lang mogelijk mee door te gaan, ook na oprichting van het Projectbureau Kansspelen en later – in 2012 – de Ksa.
In de tenlastelegging van de criminele organisatie worden meerdere (buitenlandse) rechtspersonen genoemd die betrokken zouden zijn bij de criminele organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de volgende rechtspersonen als onderdeel van de criminele organisatie te worden beschouwd nu zij een essentiële rol hebben gespeeld in de rechtspersonenstructuur die het aanbieden van online kansspelen in Nederland mogelijk heeft gemaakt, te weten: [naam holding medeverdachte 2] ., [naam holding verdachte] , [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] , [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Voor wat betreft verdachte [medeverdachte 10/spelsoftwareontwikkelaar] komt hier nog bij [betrokken vennootschap 7]
De overige in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen merkt de rechtbank niet aan als deelnemers van de organisatie nu deze rechtspersonen geen relevante rol hebben gespeeld met betrekking tot het doel van de organisatie.
Voor wat betreft de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] -vennootschappen merkt de rechtbank nog specifiek op dat deze vennootschappen gericht waren op spelsoftwareontwikkeling en het aanbieden daarvan via zogenaamde platforms. Niet kan worden vastgesteld dat de activiteiten van de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] -vennootschappen er op gericht waren/zijn online kansspelen in Nederland aan te bieden in strijd met de Wok. De rechtbank laat deze vennootschappen dan ook in dit kader buiten beschouwing. Dit heeft ook tot gevolg dat de ten laste gelegde periode bij alle verdachten – indien deelname is bewezen – wordt beperkt tot 24 mei 2013, omdat na die datum de rechtspersonen die betrokken waren bij het online aanbieden van kansspelen hun activiteiten gestaakt hebben. Dat de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen na 24 mei 2013 (en tot 10 november 2013 dan wel januari 2014) doorgegaan zijn met het ontwikkelen van spelsoftware wordt dan ook – anders dan dat het Openbaar Ministerie doet – niet strafrechtelijk aan verdachten verweten.
Bij elke verdachte zal – indien deelname is bewezen – ook vastgesteld worden wat de begindatum is geweest van die deelname.
Deelname verdachteDe rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de verdachte kan worden aangemerkt als deelnemer van de organisatie.
Zoals overwogen bij bespreking van zaaksdossier 1 (feit 14) wordt [verdachte] vrijgesproken van overtreding van de Wok nu niet kan worden vastgesteld dat hij zelf (concrete) handelingen heeft verricht in het kader van het aanbieden van online kansspelen in Nederland. Wel wordt [verdachte] veroordeeld inzake witwassen, ook voor wat betreft de grote geldstroom van ruim € 100 miljoen die is verdiend met het aanbieden van online kansspelen. Het feit dat [verdachte] wordt vrijgesproken van overtreding van de Wok staat niet in de weg aan een bewezenverklaring van deelname aan de criminele organisatie. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Gebleken is dat [verdachte] vanaf 27 mei 2008 is gaan deelnemen in de organisatie van zijn broer [medeverdachte 1/broer van verdachte] en [medeverdachte 2] . Op die dag verkreeg hij namelijk 50% van de aandelen in [naam holding verdachte] en werd hij indirect aandeelhouder en bestuurder van [verdachte vennootschap 1] , één van de rechtspersonen die een essentiële rol speelde bij het aanbieden van online kansspelen en het verwerken van de geldstromen daarvan. Gebleken is dat het geld dat via [verdachte vennootschap 1] naar [naam holding verdachte] stroomde, vervolgens is gebruikt voor de aanschaf, het beheer en verhuur van vastgoed zowel in privé door [verdachte] als samen met [medeverdachte 1/broer van verdachte] in de door hen beheerde rechtspersonen. Vanaf 27 mei 2008 is [verdachte] werkzaamheden gaan uitvoeren ten behoeve van de organisatie en in het bijzonder in het kader van het witwassen van in strijd met de Wok verdiende bedragen. Met het geld werden onder meer panden aangekocht, gerenoveerd en verkocht dan wel beheerd en verhuurd. [verdachte] heeft hier zowel professioneel als privé van geprofiteerd. [verdachte] was ook op de hoogte van het feit dat het geld afkomstig was uit het aanbieden van online kansspelen in Nederland.
Hoewel niet is gebleken dat [verdachte] zich – zoals [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] – bezig heeft gehouden met de dagelijkse gang van zaken rondom het aanbieden van online kansspelen, heeft hij zich wel bezig gehouden met de dagelijkse gang van zaken in de vastgoedtak van de organisatie waaraan hij ook leiding heeft gegeven. De rechtbank beschouwt [verdachte] dan niet alleen als deelnemer van de organisatie, maar ook als leidinggevende voor wat betreft de vastgoedtak van de organisatie, dit in de periode van 27 mei 2008 tot en met 24 mei 2013.
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen met betrekking tot de feiten 2 en 3 zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage, bijlage 2. De inhoud van de bewijsbijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank merkt daarbij op dat geen aparte bewijsbijlage is opgenomen met betrekking tot feit 1, deelneming aan een criminele organisatie, maar dat voormelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, zoals ook hiervoor reeds overwogen, tevens hebben te gelden als bewijs voor feit 1.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

1.

in de periode van 27 mei 2008 tot en met 24 mei 2013,in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Cyprus en/of in Costa Rica,
leiding heeft gegeven aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven
inzake overtreding van de wet op de kansspelen
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast verdachte uit
- [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] en [medeverdachte 8/belastingadviseur] en [medeverdachte 10/spelsoftwareontwikkelaar] en [medeverdachte 7] en[medeverdachte 9, CEO Payment service provider 1] en andere personen en
- rechtspersonen, te weten [naam holding medeverdachte 2] en [naam holding verdachte] en [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] en [Engelse vennootschap] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ;

2.

Subsidiair

[verdachte vennootschap 1] in de periode 13 december 2005 tot en met mei 2013, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt, immers heeft die vennootschap en/of haar mededaders krachtens die gewoonte
- in totaal € 103.395.700,- betreffende inkomsten uit meerdere illegale online casino’s ontvangen en
- geldbedragen van [Payment service provider 1] ontvangen en aan de aan [medeverdachte 1/broer van verdachte] en [verdachte] en [medeverdachte 2] gerelateerde vennootschappen en aan familieleden overgedragen en
- in totaal € 44.589.961,- betreffende inkomsten uit meerdere illegale online casino’s via [verdachte vennootschap 1] ontvangen en
- in totaal € 29.900.000,- via [verdachte vennootschap 1] aan [medeverdachte 1/broer van verdachte] en [verdachte] en [medeverdachte 2] en aan hen gerelateerde vennootschappen en aan familieleden en aanverwanten overgedragen,
heeft voornoemde vennootschap en/of haar mededaders, die geldbedragen verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet en van die geldbedragen gebruik gemaakt,
terwijl die vennootschap en haar mededaders ten aanzien van die grote geldbedragen wisten, dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
hebbende hij, verdachte, in de periode van 27 mei 2008 tot en met mei 2013 feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;

3.

[naam holding verdachte] en [naam holding verdachte] en [verdachte vennootschap 4] in de periode van1 januari 2005 tot en met mei 2013, in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt, immers hebben die vennootschappen en haar mededaders toen en daar krachtens die gewoonte
- in totaal EUR 11.763.480,- en- in totaal EUR 315.030,- en- in totaal EUR 764.966,- en- vastgoed- bezittingen met een waarde van in totaal EUR 945.872,-,

overgedragen en/of omgezet en/of van die geldbedragen en/of dat vastgoed en/of die bezittingen gebruik gemaakt,

terwijl die vennootschappen en haar mededaders ten aanzien van die geldbedragen en dat vastgoed en die bezittingen wisten, dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf, hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest, een beroepsverbod om als bestuurder op te treden gedurende drie jaar en publicatie van het vonnis.
De officier van justitie heeft ter zitting aangekondigd een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is verzocht verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In dat verband is onder meer verzocht rekening te houden met de impact die deze strafzaak op verdachte heeft gehad en met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman van verdachte heeft tot slot verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd let de rechtbank op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank neemt voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft als leider van een criminele organisatie veel geld en andere vermogensbestanddelen afkomstig uit criminele activiteiten witgewassen via de vastgoedtak van de bedrijvenstructuur die verdachte met zijn broer [medeverdachte 1/broer van verdachte] had opgezet.
Van witwassen gaat een maatschappij-ontwrichtende werking uit. Het vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan.
Criminaliteit in georganiseerd verband zoals die waarmee de onderhavige organisatie zich bezig hield vormt een bedreiging voor de Nederlandse samenleving. Deze dreiging is met name gelegen in de macht en corrumperende invloed van een organisatie als deze.
Hoewel verdachte zelf niet schuldig is bevonden aan het aanbieden van online kansspelen in Nederland, wist hij wel dat zijn verdiensten uit die branche kwamen en wist hij ook dat het aanbieden van die kansspelen vanuit het oogpunt van geldelijk gewin koste wat kost moest doorgaan. Verdachte wist ook dat de organisatie dit deed zonder vergunning waarmee het financieel-economisch stelsel en het overheidsbeleid ten aanzien van gokken werd ondermijnd.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de straf die aan verdachte wordt opgelegd uit het oogpunt van generale preventie van zodanige orde en zwaarte zijn dat navolging van de handelwijze door anderen wordt ontmoedigd.
Vanwege de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de lange duur en de grote omvang van hetgeen is witgewassen, zal de rechtbank in verband met een juiste normhandhaving een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete opleggen.
Voor publicatie van het vonnis en een beroepsverbod zoals door het Openbaar Ministerie gevorderd acht de rechtbank geen termen aanwezig.
Strafkorting wegens overschrijding redelijke termijnBij beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van overschrijding van de redelijke termijn dient het volgende te worden vooropgesteld.
Het voorschrift van art. 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. Naast de bescherming die aldus aan de verdachte wordt geboden zijn er ook andere factoren die dwingen tot een voortvarende afhandeling van strafzaken, zoals de preventieve werking die geacht wordt uit te gaan van berechting en bestraffing, de gerechtvaardigde belangen van het eventuele slachtoffer van het feit, en de ongunstige invloed van het tijdsverloop op de beoordeling van de feiten als gevolg van de verbleking van de herinnering van - bijvoorbeeld - eventuele getuigen.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen, maar kan wel aanleiding geven tot compensatie van de op te leggen straf.
De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem/haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals:
a. de ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, alsmede de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of van andere zaken tegen de verdachte.
b. de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen, en het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
c. de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die in het opsporingsonderzoek en/of het onderzoek ter terechtzitting is betracht.
De vermindering van de straf wegens overschrijding van de redelijke termijn is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Daarbij geldt als algemene maatstaf dat indien een gevangenisstraf wordt opgelegd, het onvoorwaardelijke deel ervan wordt verminderd met 5% bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder en met 10% bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden doch niet meer dan twaalf maanden. In de gevallen waarin de redelijke termijn met méér dan twaalf maanden is overschreden, dient naar bevind van zaken te worden gehandeld.
In de zaak van verdachte [verdachte] stelt de rechtbank vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn een aanvang heeft genomen op 11 november 2013, de dag waarop [verdachte] in verzekering werd gesteld.
Het eindprocesverbaal is gereedgekomen op 18 april 2014 en onder meer op 13 mei 2014, 23 december 2014 en 30 januari 2015 aangevuld.
Op de terechtzittingen van 11 en 13 november 2014 ( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1/broer van verdachte] , [verdachte] , [medeverdachte 8/belastingadviseur] , [medeverdachte 10/spelsoftwareontwikkelaar] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9, CEO Payment service provider 1] ) en 9 en 10 maart 2015 (toen waren de strafzaken tegen [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [personeelslid] , [medeverdachte 15] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 6/moeder van verdachte] , [medeverdachte 13] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 11] , [persoon 1] voor het eerst aan de orde; de zaken tegen de eerst vermelde groep verdachten dienden eveneens) heeft de rechtbank regie gevoerd in de zaken tegen de natuurlijke personen waarna op verzoek van de verdediging in de periode oktober tot en met december 2015 een groot aantal getuigen bij de rechter-commissaris is gehoord en de rechter-commissaris nog aanvullend onderzoek uitvoerde.
Naar aanleiding van dat onderzoek door de rechter-commissaris, de getuigenverhoren en in verband met de veertien inmiddels ook door het Openbaar Ministerie gedagvaarde rechtspersonen heeft een tweede regiezitting Rykiel plaatsgevonden op 21 januari 2016. Hierna zijn door de rechter-commissaris wederom getuigen gehoord.
De rechtbank heeft in juli 2016 besloten dat de beoogde inhoudelijke behandeling vanaf oktober/november 2016 geen doorgang kon vinden. Die beslissing hield verband met de uitspraak van de Hoge Raad dat een aantal geheimhouderstukken kon gaan behoren tot de processtukken. Daarnaast bleken bij het kabinet van de rechter-commissaris nog stukken in een kluis te liggen die betrekking hebben op de onderhavige strafzaak.
Om die reden heeft de rechtbank op 6 oktober 2016 een planningszitting gehouden waarna de rechtbank aan de rechter-commissaris heeft opgedragen een notitie te verspreiden met een inventarisatie van de in beslag genomen stukken waarover door de Hoge Raad reeds een beslissing is genomen en van de in beslag genomen stukken waarover nog een beslissing moest worden genomen. De rechter-commissaris heeft vervolgens op 29 november 2016 een regiebijeenkomst gehouden en is bij brief van 31 mei 2017 tot een afronding van zijn werkzaamheden gekomen.
Op de terechtzitting 31 oktober 2017 heeft de rechtbank andermaal regie gevoerd in de zaken Rykiel naar aanleiding van de vrijgegeven geheimhoudersstukken en heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst tot de inhoudelijke behandeling van 17 september 2018. De reden waarom de rechtbank de zaken niet eerder inhoudelijk kon behandelen was onder meer gelegen in de omstandigheid dat inmiddels duidelijk was geworden dat het Openbaar Ministerie ook de advocate, mr. [medeverdachte 3/advocate] , zou dagvaarden en in die strafzaak ook nog regie gevoerd zou moeten worden. Die regievoering in de zaak [medeverdachte 3/advocate] heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 8 februari 2018. Daarna zijn in alle zaken Rykiel nog enkele medeverdachten door de rechter-commissaris gehoord, namelijk in juli en augustus 2018.
Intussen, op 27 juni 2018, is de laatste aanvulling op het eindproces-verbaal (aanvulling 5) opgemaakt naar aanleiding van de regiezittingen, de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris en de benodigde onderzoekshandelingen die verband hielden met beoordeelde geheimhoudersstukken en de afhandeling van het beslag.
Alle zaken, inclusief die tegen [medeverdachte 3/advocate] , zijn inhoudelijk behandeld vanaf 17 september 2018 en de rechtbank wijst vonnis in alle zaken op 20 december 2018.
Om redenen van doelmatigheid en proceseconomie heeft de rechtbank besloten geen van de individuele zaken af te splitsen waarbij zij gelet heeft op de onderlinge samenhang tussen de zaken en het verwijt van lidmaatschap van een criminele organisatie aan nagenoeg alle verdachten.
In aanmerking nemende de aard en ernst van de tegen de verdachten naar voren gebrachte beschuldigingen, de betrokkenheid van het grote aantal verdachten daarbij, de tijdens het onderzoek door de meeste verdachten ingenomen proceshouding alsmede de namens de verdachten successievelijk naar voren gebrachte onderzoekwensen en de voor vervulling daarvan benodigde tijd, komt de rechtbank tot het oordeel dat het tijdverloop tot 6 oktober 2016 niet als onredelijk kan worden gekwalificeerd. Anders oordeelt de rechtbank ten aanzien van de tijd die het vervolgens nog heeft geduurd alvorens de zaak voor het eerst inhoudelijk, in september 2018, werd behandeld. De rechtbank heeft voor dit tijdverloop geen bevredigende verklaring kunnen vinden in de stukken.
Resumerend is de rechtbank derhalve van oordeel dat het recht van verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden en dat deze termijn met een periode van 2 jaren is overschreden. De rechtbank wil in deze zaak niet volstaan met de constatering dat het recht van verdachte op berechting binnen redelijke termijn is geschonden maar verbindt aan deze constatering tevens gevolgen voor wat betreft de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf in die zin dat een korting wordt toegepast van 20%. In plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden zal de rechtbank aan verdachte aldus opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
De op te leggen straf brengt mee dat de rechtbank het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijst.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 23, 24, 24c, 27, 47, 51, 57, 63, 140, 420bis, 420ter.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
acht het tenlastegelegde onder feit 2 primair, feit 3 primair, feit 4 primair, feit 4 subsidiair, feit 5 primair, feit 5 subsidiair, feit 6, feit 7, feit 9, feit 10, feit 11, feit 12, feit 13, feit 14 primair, feit 14 subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
(t.a.v. feit 1:)
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; (t.a.v. feit 2 subsidiair:)
medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging; (t.a.v. feit 3 subsidiair:)
medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen:
(t.a.v. feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3 subsidiair:)
*een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht;
*een
geldboetevan EUR
100.000,-(honderdduizend euro) subsidiair 365 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. M.E.L. Hendriks en mr. R. van den Munckhof, leden,
in tegenwoordigheid van mrs. H.J.G. van der Sluijs en G.J.B. van Weegen, griffiers,
en is uitgesproken op 20 december 2018.

Voetnoten

1.Voor de precieze invulling en duiding van de verweren verwijst de rechtbank naar de relevante delen van de ter terechtzitting van rechtbank overgelegde pleitnota’s.
2.De tekst van artikel 1a is bij Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de instelling van de kansspelautoriteit (Stb, 2012, 11) - ongewijzigd - ondergebracht onder artikel 1, eerste lid en onder a van de Wok (inwtr. 1 april 2012, Stb 2012, 83).
3.vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109.
4.vgl. HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5002.
5.vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7, NJ 2013/563.
6.vgl. HR 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:286.
7.De onderverdeling is aangebracht omwille van de leesbaarheid.
8.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 1 -3. Het genoemde rapport heeft betrekking op één van de projecten die het kabinet in het kader van de operatie ‘Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit’ had aangekondigd (Kamerstukken II, 1998/1999, 24 036, nr. 126).
9.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 5 en 9.
10.Kamerstukken II, 2002-2003, 24036 en 24557, nr. 280, p. 12 (tweede voortgangsrapportage).
11.Kamerstukken II, 2004-2005, 24557, nr. 64, p. 4 (vierde voortgangsrapportage).
12.Kamerstukken II, 2006-2007, 24557, nr. 76, p. 4 (vijfde voortgangsrapportage d.d. 13 juli 2007).
13.ZD 15 (SOETC49), p. 9-10.
14.ZD01, map 5, resp. p. 2133-2134, p. 2136-2137, p. 2139-2140 en p. 2142-2143.
15.ZD01, map 5, resp. p. 2146-2147, p. 2152-2153, p. 2155-2157, p. 2163-2164, p. 2169-2171.
16.Kamerstukken II, 2014-2015, Aanhangsel van Handelingen 1845.
17.Vgl. o.m. de brief van de Ksa aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] d.d. 8 juni 2012 (ZD01, p. 2179).
18.Boetebesluit Ksa 7 augustus 2013.
19.Jaarverslag Ksa 2012, p. 23 en p. 29.
20.Zie ook de op de website van de Ksa openbaar gemaakte besluit op wobverzoek van 8 december 2014.
21.ZD01, map 5, resp. p. 2179-2181,
22.Jaarverslag Ksa 2013 en het op de website van de Ksa gepubliceerde Boetebesluit Ksa van 7 augustus 2013.
23.Wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele nadere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (ingediend op 18 juli 2014) en thans aanhangig bij de Eerste Kamer.
24.AD, p. 2208 - 2210.
25.Zie onder meer de controle van ‘ [website 8] ’ op 7 februari 2013 (ZD01, p. 1319-1320), de controle van website [website 5] op 11 april 2013 (ZD01, p. 1550-1561), de controle van website [website 1] op 24 april 2013 (ZD01, p. 1421 – 1462) de controle van website [website 4] op 7 mei 2013 (ZD01, p. 1575 – 1602) en de controle van website [website 3] op 8 mei 2013 (ZD01, p. 1467 – 1490) en de controle op 14 mei 2013 van website [website 2] (ZD01, p. 1505 – 1537).
26.Handhavingsprotocol van 13 juni 2012, ondertekend op 14 november 2012.
27.AD, p. 1-3.
28.AD, p. 2207.
29.Relaasproces-verbaal Algemeen dossier, p. 1-39.
30.Wat betreft de fraude met winstuitkeringen: zie o.m. verklaringen [getuige 1] (ZD01, p. 2794, 2802-2804).