ECLI:NL:RBOBR:2018:6758

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
01/990013-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van vermogen en deelname aan criminele organisatie in de online kansspelindustrie

In deze zaak, die op 20 december 2018 door de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, stond de echtgenote van een hoofdverdachte terecht voor deelname aan een criminele organisatie en witwassen van vermogen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte had geprofiteerd van de illegale inkomsten van haar echtgenoot, die betrokken was bij het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning, wat in strijd is met de Wet op de Kansspelen (Wok). De verdachte had gebruik gemaakt van een woning en andere goederen die met deze illegale inkomsten waren gefinancierd. De rechtbank verwierp verweren van de verdediging, waaronder het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, en concludeerde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uren, met een strafkorting van 20% vanwege overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar. De zaak benadrukt de ernst van witwassen en de maatschappelijke impact van illegale kansspelen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/990013-14
Datum uitspraak: 20 december 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 maart 2015, 10 maart 2015, 21 januari 2016, 6 oktober 2016, 31 oktober 2017,
17 september 2018, 19 september 2018, 25 september 2018, 26 september 2018, 1 oktober 2018, 2 oktober 2018, 5 oktober 2018, 8 oktober 2018, 9 oktober 2018, 10 oktober 2018,
11 oktober 2018, 16 oktober 2018, 17 oktober 2018, 18 oktober 2018, 23 oktober 2018,
24 oktober 2018, 25 oktober 2018, 29 oktober 2018, 30 oktober 2018, 31 oktober 2018,
1 november 2018 en 10 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 februari 2015.
Hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, is weergegeven in bijlage 1 bij dit vonnis.
Kort gezegd, wordt verdachte verweten dat zij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (1), dat zij de Wet op de Kansspelen (hierna: Wok) heeft overtreden (2) en dat zij een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van grote geldbedragen (3 en 4). Voorts wordt haar verweten het meermalen plegen van valsheid in geschrift (5 en 6) en tot slot voordeel trekken uit de verdiensten die haar echtgenoot genoot ten gevolge van door hem gepleegde misdrijven (7).
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Verweren niet-ontvankelijkheid OM door verdediging [1]
Gemeenschappelijke verweren
Ter terechtzitting is door de verdediging bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging omdat het handelen van het Openbaar Ministerie in strijd is met beginselen van een goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, in die zin dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot een beslissing had kunnen komen om te vervolgen. In onderling verband en samenhang is, kort gezegd, het volgende aangevoerd.
1. Vertrouwensbeginsel
Verdachte mocht erop vertrouwen dat niet strafrechtelijk zou worden vervolgd gezien de ontwikkelingen op de kansspelmarkt en de ontwikkelingen in de (Europese) jurisprudentie, het gegeven dat overtredingen van de Wok voor 1 april 2012 nimmer door het Openbaar Ministerie zijn vervolgd, de wijze waarop de Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) met marktpartijen omging en het door de Ksa expliciet gevoerde gedoogbeleid.
2. Verbod van willekeur
Het Openbaar Ministerie heeft niet in redelijkheid tot vervolging van verdachte kunnen overgaan nu het handhavingsprimaat van de Wok bij de Ksa lag. Van samenloop met andere misdrijven was feitelijk geen sprake, nu deze misdrijven voortvloeiden uit overtreding van de Wok. Voor zover wel sprake was van een - aanvankelijk - evenredige vervolgingsbeslissing, had het Openbaar Ministerie die vervolging moeten staken en de zaak moeten overdragen aan de Ksa. Gaande het onderzoek zijn de aanwijzingen dat sprake was van Opiumwet gerelateerde misdrijven, wat (mede) aanleiding was voor het opstarten van het onderzoek Rykiel, immers niet uitgemond in een concrete verdenking. De gedragingen die resteerden met betrekking tot het aanbieden van online kansspelen, hadden door de Ksa afgedaan kunnen en moeten worden.
3. Gelijkheidsbeginsel
Talloze bedrijven, die op soortgelijke wijze gestructureerd zijn als de aanbieder van kansspelen in de onderhavige zaak ( [bedrijf 4] ., [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) en [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] )), hebben de Wok overtreden terwijl deze bedrijven niet zijn vervolgd. Een uitleg van het Openbaar Ministerie waarom juist in verband met [bedrijf 5] - die nota bene niet voldeed aan de prioriteringscriteria van de Ksa - wel is vervolgd, is uitgebleven.
Regelgeving
De delictsomschrijving in de Wok luidde - voor zover thans van belang - in de tenlastegelegde periode als volgt:
Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden: gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend. [2]
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. [3]
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven in de regel niet worden ontleend. [4]
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, worden zware motiveringseisen gesteld. [5]
Met betrekking tot een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft in het bijzonder nog te gelden dat het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte. [6]

Oordeel rechtbank

Inleiding
De rechtbank ziet aanleiding om bij de beoordeling van het verweer onderscheid te maken in de periode voor de oprichting van de Ksa op 1 april 2012 en de periode daarna. Voor het bestaan van de Ksa kon immers feitelijk slechts via het strafrecht handhavend worden opgetreden tegen illegaal kansspelaanbod. Met de instelling van de Ksa werd een duaal handhavingssysteem mogelijk, waarbij de Wok niet alleen met het strafrechtelijke instrumentarium, maar ook met bestuursrechtelijke sancties gehandhaafd kon worden. De beoordeling van de verweren dient in onderling verband en samenhang te worden beschouwd. [7] Bij de beoordeling daarvan heeft het hierboven geschetste juridische kader als uitgangpunt te gelden.
Ad 1 (schending van het vertrouwensbeginsel)
Periode voor 1 april 2012
Uit het rapport ‘
Nieuwe ronde, nieuwe kansen’dat op 20 november 2000 aan de Tweede Kamer is aangeboden, blijkt dat vanwege capaciteitsproblemen bij het justitieel apparaat niet altijd werd opgetreden tegen overtredingen van de Wok. [8] Deze situatie werd als ongewenst ervaren. Daarom zijn door het kabinet enkele beleidswijzigingen aangekondigd in de aanpak van illegaal kansspelaanbod. Daarbij is ingezet op een intensivering van de handhaving onder meer door een gecombineerd en integraal handhavingstraject. In dit verband werd medio 2001 onder meer het Projectbureau kansspelen ingesteld. [9]
Het ingezette traject, dat na afkondiging zonder onderbrekingen is voortgezet, heeft geleid tot daadwerkelijke aanpak van (fysiek) kansspelaanbod. [10] Waar het de handhaving van illegaal kansspelaanbod via internet betreft, zijn brieven aan aanbieders verzonden waarbij zij erop werden gewezen dat de Wok werd overtreden en welke consequenties daaraan verbonden waren en dat strafrechtelijk kon worden opgetreden indien het aanbod van kansspelen niet werd gestaakt. [11] Het resultaat daarvan was dat meer dan de helft van de aan de aangeschreven aanbieders en tussenpersonen gelieerde websites onbereikbaar, niet langer actief, of aangepast waren. [12]
In het dossier Rykiel zijn een aantal waarschuwingsbrieven opgenomen. De rechtbank wijst op brieven van het Ministerie van Justitie (Projectbureau kansspelen) die in het dossier zijn opgenomen, te weten brieven gericht aan:
- [medeverdachte 1] op 5 februari 2007 [13] ;
- [bedrijf 3] op 8 september 2008, 12 februari 2009, 2 en 3 maart 2009 [14] ;
- [bedrijf 5] op 23 december 2009, 11 mei 2010, 30 september 2011, 25 november 2011 en 13 januari 2012 [15] .
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat geen sprake was van een situatie waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat er niet door het Openbaar Ministerie zou worden vervolgd. Dergelijk vertrouwen kon ook niet worden ontleend aan ontwikkelingen gericht op een toekomstige liberalisering van de kansspelmarkt, noch aan ontwikkelingen in jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie, nu deze ontwikkelingen niet zagen op een ongeclausuleerd toestaan van het aanbieden van kansspelen via internet, zonder enige regulering of handhaving van overheidswege. Het gegeven dat, voor zover bekend, geen aanbieders van online kansspelen daadwerkelijk zijn vervolgd, is evenmin voldoende om te kunnen spreken van een situatie waarin het hiervoor bedoelde vertrouwen is gewekt. Er is geen sprake geweest van aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen, waaruit verdachte kon afleiden dat er niet tot vervolging zou worden overgegaan.
Periode na 1 april 2012
Na oprichting van de Ksa is voorrang gegeven aan de aanpak van kansspelen aangeboden op internet. Omwille van capaciteits- en doelmatigheidsredenen heeft de Ksa prioriteringsbeleid opgesteld. [16] Dit beleid houdt in dat aanbieders die zich prominent op de Nederlandse markt richtten het eerst in aanmerking kwamen voor handhaving. Om te bepalen of een aanbieder zich zodanig op Nederland richtte, zijn drie prioriteringscriteria ontwikkeld. Indien een aanbieder voldeed aan een of meer van de hierna genoemde criteria, richtte de Ksa zich bij handhaving op deze aanbieder. De focus van de Ksa kwam daarmee te liggen op de aanbieder:
  • waarvan de website, waarop het kansspel gespeeld werd, eindigde op .nl en/of
  • waarvan de kansspelwebsite in de Nederlandse taal te raadplegen was, en/of
  • die reclame maakte via radio, televisie of in geprinte media reclame gericht op de Nederlandse markt.
Over het prioriteringsbeleid is een persbericht uitgebracht. [18] Tevens zijn in 2012 onderzoeken gestart naar illegaal aanbod van kansspelen op internet [19] en zijn verschillende aanbieders - ditmaal door de Ksa - schriftelijk gewaarschuwd. [20] De rechtbank wijst in dit verband op de brief gericht aan:
- [bedrijf 5] d.d. 8 juni 2012. [21]
In deze brief is duidelijk uiteengezet wat het prioriteringsbeleid inhield. Voorts zijn in 2013 twee bedrijven die online kansspelen aanboden daadwerkelijk door de Ksa beboet, hetgeen bij openbaar boetebesluit bekend is gemaakt. [22]
De rechtbank concludeert dat geen sprake was van een door de Ksa gevoerd gedoogbeleid, en dat ook aanbieders die niet (meer) onder de prioriteringscriteria vielen, niet zonder meer gevrijwaard waren van handhavend optreden.
Dat aanbieders, als onderdeel van het gevoerde prioriteringsbeleid, een termijn werd gegund om aan de gestelde criteria te voldoen en dat aanbieders op de hoogte zouden worden gebracht van wijzigingen in die criteria, maakt dat niet anders.
Dat er sprake zou zijn van gedogen, kan evenmin worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Ksa - op aanvraag - brieven heeft verstrekt aan aanbieders van online kansspelen, waarin onder meer werd medegedeeld dat zij niet (langer) voldeden aan de prioriteringscriteria. Ook aan [bedrijf 5] is via [naam 16] een dergelijke brief, gedateerd 22 januari 2013, verstrekt. Door de verdediging is betoogd dat deze brief als ‘gedoogbrief’ moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was van een ‘gedoogbrief’ geen sprake, nu in die brief tevens is opgenomen de zinsnede: “Kansspelaanbieders, die niet langer voldoen aan deze prioriteringscriteria, zijn daarmee niet legaal. Tegen deze aanbieders zal slechts in het kader van de prioriteitstelling (voorlopig) niet opgetreden worden.” Derhalve kon ook hieraan niet een gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat handhaving niet zou plaatsvinden, laat staan dat dat vertrouwen zich zou kunnen uitstrekken tot handhavingsbeslissingen van andere instanties dan de Ksa, zoals het Openbaar Ministerie.
Dat sprake zou zijn van een bestuurlijk gedoogbeleid kan ook niet worden afgeleid uit de contacten die de Ksa onderhield met vertegenwoordigers van de kansspelindustrie. Deze contacten - in de vorm van georganiseerde bijeenkomsten en workshops - vonden in het licht van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand [23] plaats. Daarbij werd slechts - al dan niet op verzoek van verscheidene aanbieders zelf - van gedachten gewisseld over de toekomstige wetgeving en de mogelijkheden van het aanbieden van online gokspellen in Nederland. [24] Er zijn daarbij - in lijn met het gevoerde prioriteringsbeleid - geen toezeggingen gedaan, waaruit kon of mocht worden afgeleid dat er nimmer handhavend zou worden opgetreden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat een algeheel verbod op kansspelen ook na eventuele wetswijziging het uitgangspunt blijft. Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand beoogt slechts het reguleren van kansspelen op afstand (via internet) en het verder moderniseren van het kansspelbeleid.
Bovendien is, in de periode na de bevestigingsbrief van 22 januari 2013, nimmer (volledig) aan de prioriteringscriteria voldaan. Bij controle van enkele websites is immers geconstateerd dat na het verkrijgen van die brief verschillende websites weer of nog steeds in de Nederlandse taal werden aangeboden, het spelaanbod op de websites was voorzien van keuzeknoppen in de Nederlandse taal en de speluitleggen bij de aangeboden spellen in de Nederlandse taal waren opgesteld. [25] Voor zover er gedoogbeleid zou bestaan, zou dat dus niet kunnen worden ingeroepen.
Ten slotte is niet gebleken dat het voor het vervolgingsbeleid verantwoordelijke overheidsorgaan, het Openbaar Ministerie, in de periode na 1 april 2012, toezeggingen heeft gedaan waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat vervolging uit zou blijven.
Ad 2 (schending van het verbod van willekeur)
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of het Openbaar Ministerie in redelijkheid voor de (verdere) vervolging van verdachte heeft kunnen kiezen nu het handhavingsprimaat van de Wok na 1 april 2012 bij de Ksa was komen te liggen, zoals ook is neergelegd in het tussen het Openbaar Ministerie en de Ksa gesloten handhavingsprotocol. [26] In dat verband is het volgende van belang.
Op 7 mei 2012 is het onderzoek Rykiel opgestart. Aanleiding daarvoor waren een drietal berichten van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna CIE) die op 28 en 29 maart 2012 - voor oprichting van de Ksa - waren binnengekomen en waarin [medeverdachte 3] in verband werd gebracht met gokken via internet, drugs en witwassen. [27]
In juni 2012, de maand waarin het handhavingsprotocol is gesloten, is de Ksa door het Openbaar Ministerie van het lopende onderzoek op de hoogte gesteld. Aangezien dat onderzoek reeds onder de leiding van het Openbaar Ministerie was gestart, is het onderzoek geen onderwerp geweest van gesprek tijdens het overleg tussen de Ksa en het Openbaar Ministerie. [28]
Gedurende het - omvangrijke - onderzoek Rykiel zijn veel bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet waarvoor onder meer machtigingen door de rechter-commissaris zijn afgegeven. Er zijn panden in binnen- en buitenland doorzocht, verscheidene administraties en geheimhouderstukken in beslag genomen, strafrechtelijke financiële onderzoeken gestart, rechtshulpverzoeken gedaan en een aanzienlijk aantal personen is als verdachte aangemerkt waarbij dwangmiddelen - onder meer voorlopige hechtenis - zijn toegepast. [29] Weliswaar zijn gedurende het onderzoek geen concrete verdenkingen ontstaan ter zake druggerelateerde misdrijven, zoals in de CIE informatie naar voren kwam, maar wel zijn in het onderzoek verdenkingen gerezen onder meer ter zake overtreding van de Wok, witwassen, valsheid in geschrift, deelname aan een criminele organisatie en oplichting van spelers door manipulatie van winstuitkeringen. [30] Met behulp van verschillende adviseurs - onder wie een advocaat en een accountant - zou een buitenlandse ondernemingsstructuur voorzien van stromannen zijn opgezet waarbinnen door middel van valselijk opgemaakte facturen geldstromen afkomstig uit illegale online kansspelen werden verhuld.
Nu het onderzoek Rykiel reeds voor sluiting van het handhavingsprotocol was gestart en er bovendien sprake was van een samenloop van verschillende misdrijven heeft de officier van justitie in redelijkheid tot vervolging kunnen besluiten. Dat de aanwijzingen voor overtreding van de Opiumwet uiteindelijk niet hebben geleid tot een concrete verdenking brengt niet mee dat de officier van justitie de vervolging in verband met de andere verdenkingen had moeten staken. Geen rechtsregel, noch het - na aanvang van het strafrechtelijk onderzoek inwerking getreden - handhavingsprotocol, dwong de officier van justitie daartoe. Dat geldt temeer omdat er ook niet rechtstreeks aan de Wok gerelateerde verdenkingen, zoals valsheid in geschrift, bestonden. Ook in zoverre had de officier van justitie de zaak niet in handen van de Ksa hoeven stellen.
Ad 3 Schending van het gelijkheidsbeginsel
Het onderzoek Rykiel is gestart naar aanleiding van aanwijzingen ter zake Opiumwet gerelateerde feiten. Gedurende het onderzoek zijn er meerdere verdenkingen ter zake strafbare feiten ontstaan, die hiervoor reeds zijn benoemd en die niet allemaal onlosmakelijk in verband staan met overtreding van de Wok. Niet is gebleken dat de gedragingen van de kansspelaanbieders die niet zijn vervolgd in zoverre overeenstemmen met de verdenkingen tegen de verdachten in de zaak Rykiel. Het (mogelijk) ten onrechte niet vervolgen van andere kansspelaanbieders leidt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Conclusie
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat - ook wanneer de verweren in onderling verband en samenhang worden beschouwd - geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarbij plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. De verweren worden verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De inhoudelijke beoordeling.
Inleiding
Het onderzoek
In de zaak Rykiel is onderzoek gedaan naar het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland en de route van het geld dat daarmee werd verdiend. Tijdens het onderzoek is in kaart gebracht welke (internationale) rechtspersonen en natuurlijke personen hierbij een rol hebben gespeeld. Volgens het Openbaar Ministerie is er – kort gezegd – sprake geweest van een criminele organisatie die met behulp van juridische, fiscale en financiële professionals in strijd met de Wok online kansspelen heeft aangeboden, de inkomsten via een internationale schijnconstructie heeft witgewassen en alles in het werk heeft gesteld om aan handhavend optreden te ontkomen.
Ten aanzien van verschillende betrokkenen is de zaak afgedaan met een transactie of strafbeschikking. Daarnaast zijn 31 verdachten gedagvaard ter zake van onder meer overtreding van de Wok, deelneming aan een criminele organisatie, witwassen en valsheid in geschrift.
Het strafdossier
Het dossier Rykiel beslaat ruim 50 ordners en bevat persoonsdossiers ten aanzien van de verdachten, zaaksdossiers en aanvullingen op het eindproces-verbaal. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Aanpak van de rechtbank
De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal per zaaksdossier worden besproken, uitmondende in een conclusie tot bewezenverklaring of vrijspraak. Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
De vordering van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten onder 1, 5, 6 en 7 zal komen en daarnaast van de feiten onder 3 en 4, met uitzondering van enkele specifieke onderdelen, zoals weergegeven in de bewijswijzer. Met betrekking tot feit 2, overtreding van de Wok, heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten.
Met betrekking tot feit 2, overtreding van de Wok, is ontslag van alle rechtsvervolging bepleit wegens het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid dan wel verontschuldigbare rechtsdwaling.

Het oordeel van de rechtbank

Wet op de kansspelen (zaaksdossier 1, feit 2)
Algemeen
In het onderzoek Rykiel staat centraal het aanbieden van gokspellen via internet, die online door spelers vanaf hun computer kunnen worden gespeeld. [medeverdachte 1] en de broers [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] worden ervan verdacht dat zij de personen zijn achter het aanbieden van gokspellen via internet en daarmee omvangrijke geldbedragen hebben gegenereerd en verdiend. Daarbij zou gebruik zijn gemaakt van diverse vennootschappen, die in een verband en samenhang met elkaar ertoe zouden dienen om te verhullen wie achter het aanbieden van de online gokspelen zat, hoe geldstromen liepen en hoe de geldstromen werden verantwoord.
Het aan verdachte ten laste gelegde betreft - kort gezegd en algemeen weergegeven - overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok, door het zonder vergunning in Nederland aanbieden van kansspelen via internet. De rechtbank zal het ten laste gelegde bij de bespreking van dit feit in het navolgende kortheidshalve aanduiden als: het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning.
De rechtbank zal allereerst in het algemeen bespreken of sprake is van het aanbieden van kansspelen in de zin van en wellicht in strijd met artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok. Vervolgens zal de rechtbank bespreken wie als aanbieder van de online kansspelen moet worden aangemerkt. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de rol die verdachte in het bijzonder in het licht van het ten laste gelegde heeft gespeeld en hoe deze rol in strafrechtelijk relevante termen moet worden geduid.
Artikel 1 van de Wok luidt, voor zover van belang:

1 Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:
a. gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend;
(…)
Tot 1 april 2012 in artikel 31, eerste lid, van de Wok, en per 1 april 2012 in art. 36, eerste lid, Wok, is, voor zover van belang, bepaald:

1 Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 1, eerste lid, onder a, (…) zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan, en overigens overtredingen.
(…)

3 Gedragingen, die in dit artikel als misdrijf of als overtreding zijn aangemerkt, zijn economische delicten in de zin van artikel 1, aanhef en onder 3°, van de Wet op de economische delicten.”

Kansspelen
In het onderzoek Rykiel en in het bijzonder het ten laste gelegde feit gaat het om zeven met name genoemde websites, te weten:
- [website 1] ,
- [website 2] ,
- [website 3] ,
- [website 4] ,
- [website 5] ,
- [website 6] , en
- [website 7] .
Via deze websites werd spelers de gelegenheid geboden om online spellen te spelen zoals poker, roulette en black jack, op fruit-/slotmachines te spelen en mee te doen aan instantloterijen. Verbalisant [naam 1] , inspecteur van de Kansspelautoriteit (hierna: Ksa), heeft voornoemde zeven websites en het op deze websites gepresenteerde aanbod onderzocht, beoordeeld en getoetst aan relevante bepalingen als artikel 30, lid 1, onder c en 14a, lid 2 van de Wok en de op deze wet gebaseerde regelgeving, zoals de Beschikking casinospelen 1996. De verbalisant heeft zijn bevindingen neergelegd in een per website afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal (ZD01 1389 – 1612). De rechtbank vat de bevindingen en conclusies uit deze uitgebreide processen-verbaal samen in de volgende vaststellingen, die alle kunnen blijken uit de in de bewijsbijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen:
A) zonder uitzondering is op elk van de voornoemde websites sprake van virtuele versies van:
1. een of meer kansspelautomaten in een of meer spelvarianten, en/of
2. een of meer casinospelen als Roulette, Poker, Black Jack, Baccarat, Moneywheel, Keno, en/of
3. een instantloterij Kraskaarten en of Scratchcards en een of meer spelvarianten.
B) door deel te nemen aan de op de websites gepresenteerde speelmogelijkheden kunnen spelers meedingen naar prijzen en/of premies (zoals jackpots)
C) aanwijzing van winnaars van prijzen geschiedt door kansbepaling waarop winnaars geen overwegende invloed kunnen uitoefenen.
Deze bevindingen, die tot de conclusie leiden dat sprake is van kansspelen in de zin van de Wok, zijn door of namens verdachte niet betwist.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat de op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] gepresenteerde spellen, kansspelen waren in de zin van de Wok.
Gelegenheid geven
Of sprake is van het gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen dient te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van Wok. Hoewel niet met zoveel woorden vervat in de delictsomschrijving van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok, moet sprake zijn van het in Nederland gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen, nu het gaat om een hier te lande geldende nationale regeling.
Dit werpt de vraag op of en wanneer kan worden gezegd dat bedrijven die – al dan niet vanuit het buitenland - gokspelen via het internet aanbieden zich schuldig maken aan overtreding van de Wok. In dat verband verwijst de rechtbank naar het arrest van de HR van 18 februari 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AR4841) en in het bijzonder de volgende overwegingen:
“(…)
3.3.2
Bij de beantwoording van de vraag of het via internet aanbieden van kansspelen kan worden beschouwd als het hier te lande door art. 1, aanhef en onder a, Wok verboden 'gelegenheid geven', moet worden vooropgesteld dat doel en strekking van die bepaling tot een ruime uitleg van dat begrip nopen. De wetgever heeft, zoals onder meer blijkt uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal in 2.7 vermelde gegevens, zich ten doel gesteld de menselijke speelzucht te kanaliseren. Door onder strikte voorwaarden een beperkt legaal aanbod toe te staan, waarbij de opbrengst aan de schatkist of op de bevordering van het algemeen belang gericht particulier initiatief diende toe te komen, zou worden voorkomen dat de burger zich op buitenlandse kansspelen of het illegale aanbod zou richten. Regulering werd nodig geacht teneinde voldoende spelersbescherming te kunnen bieden en uitwassen en misstanden te voorkomen.
3.3.3
(…) Gelet op dit een en ander moet worden aanvaard dat van hier te lande gelegenheid geven in even bedoelde zin sprake is wanneer via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website de toegang tot kansspelen wordt geboden aan potentiële deelnemers in Nederland en dezen via hun computer rechtstreeks aan het spel kunnen deelnemen, dat wil zeggen: zonder dat andere handelingen zijn vereist dan die op de computer kunnen worden verricht. In dit verband is voldoende dat de website waarop de gelegenheid tot deelneming wordt geboden niet met gebruikmaking van de hiervóór bedoelde software de deelneming aan kansspelen onmogelijk maakt en blijkens haar inrichting mede is gericht op potentiële deelnemers in Nederland, hetgeen reeds het geval is indien Nederland is vermeld in een op de website voorkomende lijst van landen van waaruit aan de aangeboden kansspelen kan worden deelgenomen. (…).”
Vaststaat en niet betwist is dat de presentatie van de spellen via het internet aan de speler, geen andere handelingen vergde dan die door de speler op de computer kunnen worden verricht.
In de periode 30 oktober 2012 tot en met 21 mei 2013 is door verbalisant [naam 18] 6 maal onderzoek verricht naar de betreffende websites, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het proces-verbaal d.d. 9 april 2014 (ZD01 1317-1321).
In de periode 11 april 2013 tot en met 14 mei 2013 is door verbalisant [naam 1] , voornoemd, onderzoek verricht naar de zeven websites. Uit de door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen blijkt met betrekking tot alle zeven websites van gerichtheid op Nederland. De rechtbank acht daarvoor onder meer redengevend:
  • De websites waren vanuit Nederland bereikbaar, hetgeen al blijkt uit het hiervoor aangehaalde onderzoek door de verbalisanten. Spelers met een Nederlands IP-adres waren niet door enige software uitgesloten van de toegankelijkheid van deze websites;
  • De websites waren op 30 oktober 2012 alle gesteld in de Nederlandse taal;
  • Websites waren in 2013 op subpagina’s, te weten bij spellen en speluitleggen, in de Nederlandse taal te raadplegen;
  • De websites boden alle IDEAL als betalingsmethode aan, dan wel vermeldden dat uitbetaling buiten de Nederlandse grenzen niet mogelijk is;
  • Op de websites werden specifieke uitlatingen gedaan in de Nederlandse taal, dan wel wijzend op Nederlandse gerichtheid, zoals bijvoorbeeld een verwijzing naar een Sinterklaasbonus, “Brabantse nachten”;
  • Op de websites werd vermeld dat recente winnaars van geldbedragen afkomstig zijn uit Nederlandse provincies;
  • Op de websites werd een Nederlandse vlag getoond.
Ook deze bevindingen zijn door of namens verdachte in de kern niet betwist. Het enkele gegeven dat in 2013, in verband met het voldoen aan door de Ksa gehanteerde prioriteringscriteria, de websites grotendeels in de Engelse taal zijn omgezet, doet aan het gewicht van de andere omstandigheden, die wijzen op een gerichtheid op Nederland, niet af.
Het voorgaande in samenhang bezien leidt de rechtbank naar het oordeel dat sprake is van ‘gelegenheid geven’ in de zin van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok.
Vergunning
Onder de Wok, zoals deze ten tijde in geding gold en thans nog geldt, is het niet mogelijk vergunning te krijgen voor het aanbieden van online kansspelen. Dergelijke vergunning is daarom ook tot op heden niet verleend aan enig aanbieder van online kansspelen. De conclusie met betrekking tot de betreffende websites moet dan ook zijn dat het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning, en derhalve in overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok heeft plaatsgevonden.
Aanbieder(s)
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag wie als aanbieder van online kansspelen moet worden aangemerkt. Daarvoor acht de rechtbank relevant wie als rechthebbende heeft te gelden met betrekking tot de websites waarop online kansspelen werden aangeboden.
Uit het dossier (proces-verbaal van bevindingen ZD01 1237-1313) blijkt per website van de datum van eerste registratie van de domeinnamen, eventuele opvolgende registraties, en wie de registrant is geweest. Uit onderzoek naar de domeinnamen komt naar voren dat:
  • de domeinnaam [website 5] op 6 juli 2004 is geregistreerd en nadien opvolgend door [bedrijf 4] , [bedrijf 6] , [bedrijf 3] en op 9 juli 2009 door [bedrijf 5] is geregistreerd;
  • de domeinnamen [website 1] op 22 februari 2007, [website 3] op 26 januari 2006, [website 4] op 19 juni 2003 zijn geregistreerd en nadien opvolgend door [bedrijf 3] en [bedrijf 5] zijn geregistreerd;
  • de domeinnamen [website 6] op 25 september 2006 en [website 7] op 22 februari 2007 zijn geregistreerd, en nadien opvolgend door [bedrijf 3] en [bedrijf 5] zijn geregistreerd;
  • de domeinnaam [website 2] op 25 juni 2009 is geregistreerd door [bedrijf 5] .
Op één na alle domeinnamen zijn derhalve op enig moment geregistreerd op naam van [bedrijf 3] ., een vennootschap naar het recht van Jersey. Uiteindelijk zijn alle domeinnamen geregistreerd op naam van [bedrijf 5] , een vennootschap naar het recht van Costa Rica. Tevens is in 2012 en 2013 geconstateerd dat dat [bedrijf 5] op de websites als eigenaar is vermeld.
De rechtbank gaat derhalve uit van de juridische werkelijkheid van het bestaan van een vennootschap (al dan niet naar buitenlands recht) als gerechtigde op deze domeinnamen. Een vennootschap is een in het recht erkende, in het economisch en maatschappelijk verkeer functionerende entiteit die in juridische zin bezitter of eigenaar kan zijn van geld, goederen en rechten, en rechten en verplichtingen scheppende overeenkomsten kan aangaan. In deze zaak dient dat derhalve uitgangspunt te zijn. De rechtbank merkt dan ook de eigenaar van de websites - laatstelijk voor alle websites [bedrijf 5] - aan als aanbieder van de online kansspelen.
Structuur
In het onderzoek Rykiel is gebleken dat bij het aanbieden van kansspelen gebruik is gemaakt van diverse Nederlandse en buitenlandse vennootschappen. Binnen deze vennootschappen werden werkzaamheden verricht als het maken van spellen, het online aanbieden van kansspelen, het afwikkelen van het financiële verkeer rondom inleg van en uitbetaling aan spelers, technische ondersteuning aan afnemers van spellen, alsmede de administratieve werkzaamheden die met voorgaande waren gemoeid. Ten aanzien van de hierna genoemde vennootschappen is het volgende gebleken:
-
[bedrijf 4] / [bedrijf 4]is op 8 juni 2004 opgericht in Engeland en op 22 augustus 2006 opgeheven. [medeverdachte 3] is sedert 29 juli 2004 en [medeverdachte 1] sedert 1 april 2005 bestuurder van de vennootschap, en tevens elk voor 50% houder van de aandelen. [bedrijf 4] is vanaf 25 juli 2005 registrant van de website [website 5] . Blijkens de zienswijze van [medeverdachte 1] , ingediend ter terechtzitting van 17 september 2018, “stond het eerste gokkastje online op [website 5] op 18 december 2004.”
-
[bedrijf 3] ( [bedrijf 3] )is op 9 juni 2006 opgericht in Engeland door [naam 2] en ingeschreven in het register van Companies House. De oprichting door [naam 2] vond, naar hij verklaard heeft, plaats op verzoek van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Sedert 9 juni 2006 stond [naam 2] ingeschreven als bestuurder, op 12 november 2007 opgevolgd door [naam 3] . De aandelen werden sedert 20 juni 2006 gehouden door [naam 2] ; sedert 20 juni 2007 was [bedrijf 7] houder van 100% van de aandelen en vanaf 20 juni 2008 was [bedrijf 5] houder van 100% van de aandelen. Op 12 oktober 2010 is de vennootschap opgeheven, waarna op 29 november 2010 een nieuwe vennootschap ( [bedrijf 8] ) met dezelfde naam is opgericht. [naam 3] en [naam 4] zijn dan bestuurder van de vennootschap en 100% van de aandelen worden gehouden door [naam 3] . Per 1 december 2010 wordt [bedrijf 5] bestuurder en 100% aandeelhouder van [bedrijf 3] . In zijn zienswijze heeft [medeverdachte 1] te kennen gegeven dat [bedrijf 3] is opgericht in juni 2006 op voorstel van [naam 2] , zodat spelers konden betalen met creditcard. In dat verband heeft hij besprekingen gevoerd met [naam 5] , welke voorstelde “dat [medeverdachte 3] en ik niet zouden invullen dat we ons bezig hielden met ‘gambling’, omdat banken hier niet heel happig op zouden zijn. Ik hebt dit advies genegeerd (…).”
-
[bedrijf 5] ( [bedrijf 5] )is als een reeds bestaande vennootschap met de naam [bedrijf 9] op 23 oktober 2006 gekocht op Costa Rica, onder gelijktijdige wijziging van de naam in [bedrijf 5] . [naam 2] heeft hiertoe met name mailcontact gehad met mw. [naam 6] , notaris te Costa Rica, alsmede met mw. [naam 7] , werkzaam bij [bedrijf 10] en personal assistant van [medeverdachte 1] , waaruit blijkt dat een en ander plaats vond op verzoek van [medeverdachte 1] . Als bestuurder van deze vennootschap zijn geregistreerd [naam 2] , [naam 3] , [naam 8] , [naam 4] , [naam 9] . Aandelen werden gehouden door [bedrijf 3] en vervolgens door [bedrijf 11] , een vennootschap in Panama. [medeverdachte 1] heeft in zijn zienswijze verklaard dat [bedrijf 5] werd opgericht in verband met het aanvragen van patenten/licenties voor het aanbieden van kansspelen vanuit Costa Rica. Tevens verwijst de rechtbank ter zake [bedrijf 5] naar hetgeen hiervoor onder “Aanbieder(s)” is overwogen over het eigenaarschap van de zeven websites, waarop kansspelen werden aangeboden.
Uit het dossier komt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam naar voren dat deze vennootschappen, vanaf 2004 tot en met mei 2013, beginnend bij [bedrijf 4] en eindigend met [bedrijf 5] , via internet in Nederland kansspelen hebben aangeboden. Uit de zienswijze van [medeverdachte 1] blijkt dat de vennootschappen [bedrijf 4] , [bedrijf 3] en [bedrijf 5] juist zijn opgericht met het doel kansspelen via het internet te kunnen (blijven) aanbieden in Nederland. De bedrijfsvoering rondom het aanbieden van kansspelen was daar nagenoeg volledig op gericht. De veronderstelling dat het aanbieden van kansspelen door vennootschappen in het buitenland adequaat zou zijn om te stellen dat niet in Nederland gelegenheid werd gegeven tot het spelen van kansspelen, is gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder ‘Gelegenheid geven’ niet juist, nu de aangeboden spellen nog immer vanuit Nederland bereikbaar en te spelen waren voor spelers achter hun computer in Nederland. Hiervoor beschikte geen van de genoemde vennootschappen over een vergunning. Opzet op het aanbieden van online kansspelen in Nederland ligt in het voorgaande besloten.
De rechtbank overweegt daarbij nog het volgende. Gelet op artikel 51 Wetboek van Strafrecht (WvSr) kan een strafbaar feit worden gepleegd door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon. De rechtbank overweegt dat een [bedrijf 8] naar Engels recht en een SA naar Costa Ricaans recht aangemerkt kunnen worden als rechtspersoon in de zin van artikel 51 WvSr.
Overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen [bedrijf 4] , [bedrijf 3] en [bedrijf 5] elk aangemerkt worden als dader van overtreding van artikel 1, lid 1, onder a van de Wok, nu gelet in voorgaande overwegingen besloten ligt dat de gedraging van het aanbieden van kansspelen via internet redelijkerwijs aan deze vennootschappen kan worden toegerekend.
Aan verdachte is onder feit 2 ten laste gelegd dat zij in de periode 1 juli 2004 tot met 24 mei 2013 tezamen en in vereniging met de rechtspersonen [bedrijf 3] , [bedrijf 5] , [bedrijf 4] en [bedrijf 4] , kansspelen heeft aangeboden via internet in Nederland zonder vergunning.
Het Openbaar Ministerie is van mening dat voor dit feit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is in het dossier en heeft gevorderd haar van dit feit vrij te spreken.
Verdachte is in 2010 in dienst getreden van [bedrijf 12] en nadien van [bedrijf 13] Zij heeft vanaf die tijd zich met name bezig gehouden met werkzaamheden voor de zogenaamde [bedrijf 1] -entiteiten, die met name gericht waren op het ontwikkelen van spellen, die werden geleverd aan aanbieders. Niet is gebleken dat zij werkzaamheden heeft verricht die zagen op het aanbieden van online kansspelen door [bedrijf 3] , [bedrijf 5] , [bedrijf 4] / [bedrijf 4] .
Met het OM is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het aanbieden van kansspelen via internet in Nederland zonder vergunning en spreekt haar daarvan vrij.
Valsheid in geschrift, brochure [bedrijf 10] (zaaksdossier 3, feit 5)
Aan verdachte is onder feit 5 ten laste gelegd dat zij een brochure/businessplan inzake [bedrijf 10] valselijk heeft opgemaakt. Eveneens is tenlastegelegd dat zij van dit document gebruik heeft gemaakt, bestaande dat gebruik erin dat [bedrijf 10] dat document heeft gepresenteerd aan ING-bank of een andere kredietverlenende instelling.
Tijdens een doorzoeking op [adres 2] in Eindhoven is een brochure/businessplan van [bedrijf 10] in beslaggenomen, waarin is vermeld dat [bedrijf 10] zich bezighoudt met het faciliteren van betaalsystemen op internet. Uit het onderzoek naar het document is gebleken dat er meerdere (digitale) versies van het stuk zijn, maar niet is vastgesteld wanneer en door wie het oorspronkelijke stuk is opgesteld. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte het document heeft opgemaakt. Daarbij kan naar het oordeel van de rechtbank verdachte niet worden verweten dat zij van het document gebruik heeft gemaakt, zou dat gebruik erin hebben bestaan dat [bedrijf 10] het document aan ING-bank zou hebben gepresenteerd.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan het haar ten laste gelegde en spreekt haar daarvan vrij.
Valsheid in geschrift aanvragen licenties bij [bedrijf 14] , (zaaksdossier 02N, feit 6)
Aan verdachte is ten laste gelegd dat [bedrijf 1] tezamen en in vereniging met anderen aanvragen voor licenties bij de [bedrijf 14] ( [bedrijf 14] ) valselijk heeft opgemaakt en / of gebruikt en dat zij daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Wanneer dat niet kan worden bewezen wordt verdachte ten laste gelegd dat zij gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte aanvragen, door deze als echt en onvervalst te presenteren aan [bedrijf 14] .
Verdachte was werkzaam bij [bedrijf 1] in de rol van ‘compliance officer’. In die hoedanigheid had zij contact met de [bedrijf 14] , een organisatie, gevestigd op het Kanaaleiland Alderney, die licenties verstrekt indien spellen aan bepaalde voorwaarden voldoen. De [bedrijf 14] heeft een toezichthoudende en regelgevende functie. Blijkens de informatie van de [bedrijf 14] heeft zij als doel de integriteit te verzekeren en behouden van de online gokindustrie op Alderney. Uit het dossier blijkt dat zij contactpersoon is voor de aanvraag van een ‘foreign gambling associate certificate’. Tevens blijkt uit afgeluisterde telefoongesprekken dat zij contact heeft gehad met [medeverdachte 3] over de aanvraag van zijn ‘key individual certificate’.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier echter niet dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen bij, en een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het inhoudelijk onjuist invullen van de aanvragen, noch dat zij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat verdachte wist dat gegevens op de aanvraag onjuist en in strijd met de waarheid waren ingevuld en dat zij met die wetenschap als contactpersoon van de [bedrijf 14] de aanvragen daar heeft ingediend en gepresenteerd als echt en juist.
De rechtbank spreekt verdachte van dit feit op alle onderdelen vrij.
Witwassen algemeen
Uit misdrijf afkomstig
De vraag die bij alle witwasverdenkingen in het dossier Rykiel moet worden beantwoord, is of de tenlastegelegde geldbedragen gegenereerd zijn met het aanbieden van online kansspelen in Nederland en zo ja, of deze geldbedragen daarmee uit een misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat in de ten laste gelegde periode op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] kansspelen werden aangeboden, gericht op en toegankelijk voor Nederlandse consumenten. Het via internet opzettelijk aanbieden van kansspelen in Nederland is een misdrijf op grond van de Wok en de Wet op de economische delicten. Inkomsten die met die kansspelen zijn gegenereerd, zijn dus afkomstig van misdrijf. Verdachte was bekend met de herkomst van de inkomsten.
De verdediging heeft hier tegenin gebracht dat opzettelijke overtreding van artikel 1, lid 1, onder a van de Wok niet als misdrijf kan worden gekwalificeerd, omdat 1) de materiële wederrechtelijkheid van het gronddelict ontbreekt en 2) de strafbaarstelling van het gronddelict in strijd is met Europees recht.
Ad 1) De rechtbank stelt voorop dat de wetgever het verbod op het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland tot op heden heeft gehandhaafd. De wens tot het beschermen van belangen als het tegengaan van kansspelverslaving, fraude en criminaliteit is niet prijsgegeven. Door instelling van de Ksa in 2012 heeft de wetgever juist bevestigd de aanpak van illegaal online aanbod noodzakelijk te achten. De Ksa handhaaft ook daadwerkelijk met maatregelen met een punitief karakter zoals het opleggen van geldboetes aan aanbieders van kansspelen.
Met toekomstige wetgeving beoogt de wetgever het aanbieden van online kansspelen te reguleren. Dit vindt plaats middels het handhaven van een algemeen verbod en invoering van een vergunningstelsel, vergezeld van handhavingsinstrumentarium. Van legalisering is dus ook in de nabije toekomst geen sprake. In het licht van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het aanbieden van kansspelen op internet zonder vergunning niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt beschouwd. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid van het gronddelict.
Ad 2) Het verbod om in Nederland kansspelen aan te bieden via internet is een beperking op het vrije verkeer van diensten binnen de Europese Unie. Die beperking kan volgens Europese jurisprudentie gerechtvaardigd zijn wegens dwingende redenen van algemeen belang, mits het verbod geschikt is om aan die belangen tegemoet te komen en niet verder strekt dan noodzakelijk. De doelen die de Nederlandse overheid met het verbod nastreeft – consumentenbescherming, beteugeling van gokverslaving en fraudebestrijding – worden door het Hof van Justitie als dwingende redenen geaccepteerd.
Anders dan de verdediging, leidt de rechtbank uit het de Memorie van Toelichting bij het aanhangige Wetsvoorstel tot wijzing van de Wok niet af dat het huidige verbod niet meer geschikt en noodzakelijk is met het oog op de beschermde belangen. Een algemeen verbod op kansspelen op afstand blijft ook na de voorgestelde wetswijziging het uitgangspunt. Om toezicht en handhaving minder problematisch te maken en om de aanpak van illegaal aanbod succesvoller te maken, zal in de toekomst aan Nederlandse consumenten een alternatief worden geboden. Met een vergunningenstelsel worden uitzonderingen op het algemene verbod mogelijk gemaakt, onder strikte voorwaarden die de overheid stelt. Het voorgestelde vergunningstelsel ondersteunt daarmee (de handhaving van) het algemene verbod en bestaat bij de gratie daarvan. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat de strafbaarstelling in de Wok in strijd is met Europees recht.
Tot slot heeft de verdediging een beroep gedaan op verontschuldigbare rechtsdwaling, omdat verdachte er op mocht vertrouwen dat overtreding van de Wok niet strafbaar was, althans dat daartegen niet handhavend zou worden opgetreden. Volgens de verdediging leidt ook dat ertoe dat niet kan worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de inkomsten uit kansspelen van misdrijf afkomstig waren.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor een bewezenverklaring van witwassen niet vereist dat de verdachte weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het gronddelict zelf ook succesvol vervolgd en bestraft kan worden. Het opzettelijk overtreden van de Wok is een misdrijf, ongeacht het handhavingsbeleid van de overheid ten aanzien van dat misdrijf. Een ieder wordt geacht de wet te kennen. Alleen al om die reden moet het verweer worden verworpen.
Voor zover de verdediging heeft willen aanvoeren dat verdachte verontschuldigbaar dwaalde omtrent de kwalificatie van het gronddelict als misdrijf, geldt het volgende. Verdachte heeft haar onjuiste veronderstelling niet ontleend aan advies afkomstig van een persoon of instantie aan wie/waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat in redelijkheid op de deugdelijkheid het advies mocht worden vertrouwd. Sterker nog, verdachte heeft zich omtrent de kwalificatie van het gronddelict helemaal niet laten informeren. Ook is niet gebleken dat de adviseurs van haar partner [medeverdachte 1] zich daarover hebben uitgelaten. Ook om die reden verwerpt de rechtbank het verweer.
Witwassen (zaaksdossiers 02D-K, feit 3) en voordeel trekken (zaaksdossier 10, feit 7)
Witwashandelingen
Spelers van online kansspelen op voornoemde websites legden geld in door betalingen te doen per creditcard, sms, Ideal of anderszins. Het ingelegde geld werd overgeboekt naar rekeningen die ter beschikking stonden van [bedrijf 10] De inkomsten uit online kansspelen werden onder meer gebruikt om spelers uit te betalen en de bedrijfsvoering te bekostigen. Ook vond een groot deel van de inkomsten zijn weg naar verdachten uit het onderzoek Rykiel, aan hen gelieerde rechtspersonen en familieleden.
De inkomsten uit online kansspelen werden onder meer gebruikt om de rechtspersonenstructuur van [medeverdachte 1] , waaronder zijn persoonlijke holding, van inkomen te voorzien/te financieren. Verdachte was getrouwd met [medeverdachte 1] en bewoonde samen met hem een woning in Best met een waarde van 1,8 miljoen euro, die deels bekostigd is met de inkomsten uit online kansspelen. Verdachte heeft gebruik gemaakt van die woning en zodoende gebruik gemaakt van een voorwerp dat middellijk afkomstig is van misdrijf. Gelet op het langdurige, structurele gebruik van de woning, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte ander vermogen heeft witgewassen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is namelijk niet gebleken dat verdachte enige handeling van betekenis heeft verricht ten aanzien van de ten laste gelegde geldbedragen, die in strijd met de Wok zijn verworven en die via [Payment Service Provider 1] en [bedrijf 10] hun weg vonden naar crediteuren, spelers van kansspelen, rechtspersonen, de leidinggevenden van [bedrijf 10] en anderen. Verdachte wordt in zoverre vrijgesproken.
Voordeel trekken
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte wel geprofiteerd van de inkomsten die haar echtgenoot [medeverdachte 1] indirect met online kansspelen in strijd met de Wok heeft ontvangen. Zo heeft verdachte gebruik gemaakt van een boot in Spanje, die door haar echtgenoot [medeverdachte 1] is gekocht. Bovendien heeft zij met een creditcard die aan de bankrekening van [medeverdachte 1] gekoppeld was, ruim € 180.000,- uitgegeven aan kleding, etentjes en andere zaken.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft geprofiteerd van auto’s die door [medeverdachte 1] zijn bekostigd, noch van een “luxe villa” in Spanje. Verdachte wordt daar dan ook van vrijgesproken.
Witwassen (zaaksdossiers 02G-I-L-M, feit 4)
Witwassen € 536.876,- van [bedrijf 3] via [bedrijf 15] en/of [medeverdachte 2] (in privé) en/of [medeverdachte 1] in privé (zaaksdossier 02G)De rechtbank gaat in op de vraag of een geldbedrag van € 536.876,- is witgewassen van [bedrijf 3] ( [bedrijf 3] ) via [bedrijf 15] en/of [medeverdachte 3] (in privé) en/of [medeverdachte 1] (in privé).
Het geldbedrag
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat er in de periode van november 2007 tot en met 30 december 2009 in totaal een bedrag van € 536.876,- is overgemaakt van de Euro rekening van [bedrijf 3] bij de HSBC bank in Engeland naar de Belgische bankrekening op naam van [medeverdachte 1] / [bedrijf 15] (nummer 743-0418507-63), van welke bankrekening [medeverdachte 1] de titularis is. Verder is gebleken dat van het bedrag van € 536.876,- een bedrag van € 314.709,- terecht is gekomen in het privé vermogen van [medeverdachte 1] door contante opnames en overboekingen naar andere privé rekeningen van [medeverdachte 1] en de Belgische vennootschap [bedrijf 12] . Tevens is gebleken dat in de periode van 23 januari 2008 tot en met 23 december 2009 de Belgische spaarrekening van [medeverdachte 3] bij de KBC bank wordt gecrediteerd door overschrijvingen van de Belgische bankrekening van [medeverdachte 1] / [bedrijf 15] , in totaal tot een bedrag van
€ 282.188,55.
Uit misdrijf afkomstig
Met betrekking tot de herkomst van het bedrag van € 536.876,- (betaald van [bedrijf 3] naar de rekening van [medeverdachte 1] / [bedrijf 15] ) overweeg de rechtbank het volgende.
Uit het dossier – in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen HSBC bank [bedrijf 3] d.d. 7 november 2013 (ZD02-G 43 en 44) – volgt dat in september 2006 twee bankrekeningen bij HSBC bank zijn geopend op naam van [bedrijf 3] , een Britse pondenrekening en een Euro rekening. Waar er op de Britse pondenrekening zeer beperkt betalingsverkeer heeft plaatsgevonden, werd de Euro rekening in de periode van 1 juli 2007 tot en met juni 2013 uitsluitend gevoed door overboekingen afkomstig van [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] ), in totaal tot een bedrag van € 653.594,-. Van dit bedrag is een bedrag van € 536.876,- overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte 1] / [bedrijf 15] , als hiervoor overwogen.
Uit de dossier blijkt verder dat er in augustus 2007 een contract tot stand is gekomen tussen [bedrijf 3] en [bedrijf 2] , inhoudende dat [bedrijf 2] creditcardbetalingen zou gaan afhandelen voor online kansspelen. Het ging daarbij om creditcardbetalingen op de websites [website 5] , [website 8] , [website 3] , [website 9] , [website 6] , [website 1] , [website 10] en [website 11] . Nadat het contract was afgesloten is er vervolgens in de periode van november 2007 tot en met 30 december 2009 geld van [bedrijf 2] binnengekomen op de rekening van [bedrijf 3] , zoals hiervoor vastgesteld.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het geldbedrag van € 536.876,- afkomstig is van creditcardbetalingen door spelers die gebruik maakten van de aangeboden online kansspelen in Nederland en dus dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is. Gelet op de rol en positie van [bedrijf 3] binnen de organisatie van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en gelet op het contract dat was afgesloten tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , stelt de rechtbank vast dat [bedrijf 3] wist dat het geld dat werd ontvangen van [bedrijf 2] afkomstig was van de genoemde creditcardbetalingen. Naar het oordeel van de rechtbank wist [bedrijf 3] dus dat dit geld uit misdrijf afkomstig was. [bedrijf 3] heeft vervolgens het bedrag van € 536.876,- in de genoemde periode overgemaakt en daarmee omgezet naar de bankrekening van [medeverdachte 1] / [bedrijf 15] waarna het is overgemaakt naar [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in privé en door hen in privé ook gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [bedrijf 3] zich hiermee schuldig gemaakt aan witwassen.
MedeplegenDe rechtbank is van oordeel dat medeplegen van witwassen door [verdachte] op dit onderdeel niet bewezen kan worden. Zoals [verdachte] ter zitting van 25 september 2018 heeft verklaard, is zij in 2010 in dienst getreden bij [bedrijf 1] . Niet kan worden vastgesteld dat zij daarvoor, in de periode dat het geldbedrag van € 536.876,- werd overgemaakt (van november 2007 tot en met december 2009), werkzaam is geweest bij [bedrijf 1] en in die hoedanigheid iets te maken heeft gehad met de betalingen van [bedrijf 2] naar [bedrijf 3] en van [bedrijf 3] naar de Belgische bankrekening van [medeverdachte 1] / [bedrijf 15] . Ook kan niet worden vastgesteld dat zij – na indiensttreding bij [bedrijf 1] – betrokkenheid heeft gehad bij betalingen van [bedrijf 3] dan wel specifiek dit geldbedrag. De rechtbank spreekt haar dan ook vrij op dit onderdeel.

Witwassen van rechtspersoon [bedrijf 11] (zaaksdossier 02M)In het kader van zaaksdossier 02-M is bij [verdachte] ten laste gelegd dat zij de rechtspersoon [bedrijf 11] heeft witgewassen door hiervan – zo begrijpt de rechtbank – de eigendom of de rechthebbende te verhullen. Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] hiervan dient te worden vrijgesproken.

Witwassen € 2.2 miljoen ontvangen van ( [Payment Service Provider 1] door [bedrijf 11] (zaaksdossier 02M)De vraag is of het bedrag van € 2.2 miljoen dat door [bedrijf 11] aan [bedrijf 1] dan wel aan [bedrijf 1] (op grond van de door [bedrijf 1] gestuurde facturen) is betaald, is witgewassen.
[bedrijf 1] en [bedrijf 11]Met betrekking tot de betrokken entiteiten – [bedrijf 1] en [bedrijf 11] – stelt de rechtbank het volgende vast.
De naam van de holding van [medeverdachte 1] , [bedrijf 12] , is op 31 mei 2012 gewijzigd in [bedrijf 1] . [bedrijf 1] is 100% aandeelhoudster van [bedrijf 1] (vanaf 16 maart 2012) en van [bedrijf 1] (vanaf 6 juni 2011). [bedrijf 1] is op haar beurt 100% aandeelhoudster van onder meer [bedrijf 1] . Vaststaat dat de [bedrijf 1] vennootschappen zich bezig houden met online kansspelen. [bedrijf 1] heeft daartoe een licentie gekregen van [bedrijf 14] .
[bedrijf 11] is op 6 januari 2011 te Panama opgericht door [naam 3] en was de aandeelhoudster van [bedrijf 5] ( [bedrijf 5] ). [bedrijf 11] was eerst klant van [bedrijf 1] en later van [bedrijf 1]
Het geldbedrag
In de periode van medio 2011 tot en met mei 2013 zijn er voor circa € 3.1 miljoen aan verkoopfacturen aangetroffen in de administratie van [bedrijf 1] . Een deel van deze verkoopfacturen – tot een bedrag van € 2.2 miljoen – was gericht aan [bedrijf 11] . De door [bedrijf 1] en [bedrijf 1] gestuurde facturen vermelden als omschrijving “revenueshare” (opbrengst verdeling). Deze revenueshare had betrekking op omzet gegenereerd door middel van casinospelen, zo is vastgesteld. Het ging om 8 facturen in 2011, 31 facturen in 2012 en 11 facturen in 2013.
Uit onderzoek naar gelden die [bedrijf 1] en [bedrijf 1] op hun ING rekeningen in Nederland hebben ontvangen, blijkt dat in het jaar 2012 voor circa € 1.5 miljoen is ontvangen aan overboekingen van de [Payment Service Provider 1] . Een groot deel van deze ontvangsten per bank zijn, aan de hand van de bedragen en betalingskenmerken, te matchen met de facturen die gericht waren aan [bedrijf 11] . Ook voor de jaren 2011 en 2013 is vastgesteld dat het merendeel van de betalingen namens [bedrijf 11] aan de [bedrijf 1] vennootschappen direct te koppelen zijn aan betalingen gedaan vanaf de bij [Payment Service Provider 1] aangehouden accounts. Op grond van deze bevindingen stelt de rechtbank vast dat de betalingen die [bedrijf 11] heeft gedaan aan [bedrijf 1] en [bedrijf 1] , in totaal tot een bedrag van € 2.2 miljoen euro, betaald zijn vanaf de bij [Payment Service Provider 1] aangehouden accounts van [bedrijf 11] .
Uit misdrijf afkomstig
De betalingen van [bedrijf 11] aan [bedrijf 1] zijn gedaan via bij [Payment Service Provider 1] aangehouden accounts. Met betrekking tot de vraag waar het geld op de accounts bij [Payment Service Provider 1] vandaan kwam, verwijst de rechtbank naar wat hierover is vastgesteld in het kader van de bespreking van de zaaksdossiers A-B-C-F en dan in het bijzonder wat is vastgesteld met betrekking tot [Payment Service Provider 1] . Aan de hand hiervan stelt de rechtbank vast dat het geld op de accounts bij [Payment Service Provider 1] afkomstig was van het aanbieden van online kansspelen in Nederland en dat dit geld dus afkomstig was uit misdrijf. Nu dit geld is overgedragen en omgezet is er sprake geweest witwassen van het bedrag van € 2.2 miljoen.
MedeplegenOp grond van de bevindingen en/of verklaringen in het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat [verdachte] betrokken is geweest bij de opzet van de [bedrijf 1] vennootschappen en/of bij [bedrijf 11] . Zoals blijkt uit de verklaring van [verdachte] ter zitting van 25 september 2018 is zij in 2010 in dienst getreden bij de [bedrijf 1] vennootschappen als salesmanager dan wel compliance officer.
Ook kan de rechtbank op grond van het dossier en/of op grond van haar verklaring hieromtrent niet vaststellen dat [verdachte] betrokken is geweest bij de feitelijke gang van zaken rondom het opstellen van de facturen van de [bedrijf 1] vennootschappen aan [bedrijf 11] en de betalingen door [bedrijf 11] via de [Payment Service Provider 1] accounts aan de [bedrijf 1] vennootschappen. De feitelijke werkzaamheden van [verdachte] bij [bedrijf 11] zagen ook niet op het opstellen dan wel betalen van facturen.
Nu concrete betrokkenheid van [verdachte] bij het opstellen dan wel betalen van de facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 11] via [Payment Service Provider 1] niet kan worden vastgesteld, wordt zij vrijgesproken van het medeplegen van witwassen van het bedrag van € 2.2 miljoen.

Criminele organisatie (zaaksdossier 03, feit 1)

Bij meerdere verdachten is deelneming aan een criminele organisatie ten laste gelegd in de zin van artikel 140 Wetboek van strafrecht (Sr). De organisatie, bestaande uit natuurlijke en rechtspersonen zou volgens het Openbaar Ministerie het oogmerk hebben gehad op overtreding van de Wok, (gewoonte)witwassen en valsheid in geschrifte.
Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende bewijs voor het bestaan van een criminele organisatie, met het oogmerk op het aanbieden van online kansspelen in Nederland, in strijd met de wet. De vraag is of verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Zoals overwogen in het kader van de bespreking van zaaksdossier 1 inzake overtreding van de Wok, acht de rechtbank niet bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het illegaal aanbieden van kansspelen in Nederland in de periode dat zij werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 1] . Zoals de rechtbank heeft overwogen, kan namelijk niet kan worden vastgesteld dat de [bedrijf 1] vennootschappen zich schuldig hebben gemaakt aan het aanbieden van online kansspelen in Nederland. Op zich kan worden vastgesteld dat [verdachte] wist dat de organisatie van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] online kansspelen in Nederland aanbood. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat de werkzaamheden die zij heeft verricht voor [bedrijf 1] kunnen worden gekwalificeerd als bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de criminele organisatie dan wel de ondersteuning daarvan. De rechtbank komt dan ook tot een vrijspraak voor wat betreft deelname aan de criminele organisatie.
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlagen, bijlage 2. De inhoud van de bewijsbijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
3.
in de periode van 1 januari 2010 tot en met mei 2013,
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft zij, verdachte, en haar mededader toen en daar
krachtens die gewoonte van
- vastgoed met een waarde van EUR 1.800.000,-,
gebruik gemaakt,
terwijl zij verdachte en haar mededader ten aanzien van dat vastgoed wist,dat dit onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
7.
in de periode van 1 mei 2010 tot en met mei 2014
in Nederland
uit de opbrengst van enig door [medeverdachte 1] gepleegd misdrijf,voordeel heeft getrokken, terwijl zij wist, dat het de opbrengst van door
misdrijf verkregen goederen betrof,
immers heeft verdachte
- in bovengenoemde periode meerdere creditcard-aankopen (voornamelijk
uitgaven aan kleding in binnen- en buitenland, (vlieg) reizen, uitgaven in
restaurants in het buitenland en sieraden) met een totale waarde van
EUR 181.604,- gedaan en- in bovengenoemde periode gebruik gemaakt van een boot in Spanje.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De officier van justitie maakt ter zitting aangekondigd een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, zoals bedoeld in artikel 9a Wetboek van Strafrecht dan wel aan haar een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Daarnaast is verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de impact die deze strafzaak op verdachte heeft gehad, haar beperkte rol binnen [bedrijf 1] en met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd let de rechtbank op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank neemt voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte wist als echtgenote van een van de hoofdverdachten dat veel geld werd verdiend met het illegaal aanbieden van online gokspellen in Nederland en zij heeft vermogen in de vorm van vastgoed witgewassen. Ook heeft zij geprofiteerd van de illegale inkomsten van haar echtgenoot.
Van witwassen gaat een maatschappij-ontwrichtende werking uit. Het vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan.
Vanwege de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de duur en de omvang van hetgeen is witgewassen en de omvang van het profijt dat verdachte ervan heeft gehad, zal de rechtbank niet volstaan met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht noch met een geheel voorwaardelijke straf. De rechtbank zal in verband met een juiste normhandhaving een forse taakstraf opleggen.
Strafkorting wegens overschrijding redelijke termijnBij beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van overschrijding van de redelijke termijn dient het volgende te worden vooropgesteld.
Het voorschrift van art. 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. Naast de bescherming die aldus aan de verdachte wordt geboden zijn er ook andere factoren die dwingen tot een voortvarende afhandeling van strafzaken, zoals de preventieve werking die geacht wordt uit te gaan van berechting en bestraffing, de gerechtvaardigde belangen van het eventuele slachtoffer van het feit, en de ongunstige invloed van het tijdsverloop op de beoordeling van de feiten als gevolg van de verbleking van de herinnering van - bijvoorbeeld - eventuele getuigen.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen, maar kan wel aanleiding geven tot compensatie van de op te leggen straf.
De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem/haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals:
a. de ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, alsmede de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of van andere zaken tegen de verdachte.
b. de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen, en het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
c. de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die in het opsporingsonderzoek en/of het onderzoek ter terechtzitting is betracht.
De vermindering van de straf wegens overschrijding van de redelijke termijn is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Daarbij geldt als algemene maatstaf dat indien een gevangenisstraf wordt opgelegd, het onvoorwaardelijke deel ervan wordt verminderd met 5% bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder en met 10% bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden doch niet meer dan twaalf maanden. In de gevallen waarin de redelijke termijn met méér dan twaalf maanden is overschreden, dient naar bevind van zaken te worden gehandeld.
In de zaak van verdachte [verdachte] stelt de rechtbank vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn een aanvang heeft genomen op 19 mei 2014, de dag waarop [verdachte] in verzekering werd gesteld.
Het eindprocesverbaal is gereedgekomen op 18 april 2014 en onder meer op 13 mei 2014, 23 december 2014 en 30 januari 2015 nog aangevuld.
Op de terechtzittingen van 11 en 13 november 2014 ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [naam 10] ) en 9 en 10 maart 2015 (toen waren de strafzaken tegen [naam 11] , [naam 7] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [verdachte] , [medeverdachte 9] , [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] , [naam 15] voor het eerst aan de orde; de zaken tegen de eerst vermelde groep verdachten dienden eveneens) heeft de rechtbank regie gevoerd in de zaken tegen de natuurlijke personen waarna op verzoek van de verdediging in de periode oktober tot en met december 2015 een groot aantal getuigen bij de rechter-commissaris is gehoord en de rechter-commissaris nog aanvullend onderzoek uitvoerde.
Naar aanleiding van dat onderzoek door de rechter-commissaris, de getuigenverhoren en in verband met de veertien inmiddels ook door het Openbaar Ministerie gedagvaarde rechtspersonen heeft een tweede regiezitting Rykiel plaatsgevonden op 21 januari 2016. Hierna zijn door de rechter-commissaris wederom getuigen gehoord.
De rechtbank heeft in juli 2016 besloten dat de beoogde inhoudelijke behandeling vanaf oktober/november 2016 geen doorgang kon vinden. Die beslissing hield verband met de uitspraak van de Hoge Raad dat een aantal geheimhouderstukken kon gaan behoren tot de processtukken. Daarnaast bleken bij het kabinet van de rechter-commissaris nog stukken in een kluis te liggen die betrekking hebben op de onderhavige strafzaak.
Om die reden heeft de rechtbank op 6 oktober 2016 een planningszitting gehouden waarna de rechtbank aan de rechter-commissaris heeft opgedragen een notitie te verspreiden met een inventarisatie van de in beslag genomen stukken waarover door de Hoge Raad reeds een beslissing is genomen en van de in beslag genomen stukken waarover nog een beslissing moest worden genomen. De rechter-commissaris heeft vervolgens op 29 november 2016 een regiebijeenkomst gehouden en is bij brief van 31 mei 2017 tot een afronding van zijn werkzaamheden gekomen.
Op de terechtzitting 31 oktober 2017 heeft de rechtbank andermaal regie gevoerd in de zaken Rykiel naar aanleiding van de vrijgegeven geheimhoudersstukken en heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst tot de inhoudelijke behandeling van 17 september 2018. De reden waarom de rechtbank de zaken niet eerder inhoudelijk kon behandelen was onder meer gelegen in de omstandigheid dat inmiddels duidelijk was geworden dat het Openbaar Ministerie ook de advocate, mr. [naam 16] , zou dagvaarden en in die strafzaak ook nog regie gevoerd zou moeten worden. Die regievoering in de zaak [naam 16] heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 8 februari 2018. Daarna zijn in alle zaken Rykiel nog enkele medeverdachten door de rechter-commissaris gehoord, namelijk in juli en augustus 2018.
Intussen, op 27 juni 2018, is de laatste aanvulling op het eindproces-verbaal (aanvulling 5) opgemaakt naar aanleiding van de regiezittingen, de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris en de benodigde onderzoekshandelingen die verband hielden met beoordeelde geheimhoudersstukken en de afhandeling van het beslag.
Alle zaken, inclusief die tegen [naam 16] , zijn inhoudelijk behandeld vanaf 17 september 2018 en de rechtbank wijst vonnis in alle zaken op 20 december 2018.
Om redenen van doelmatigheid en proceseconomie heeft de rechtbank besloten geen van de individuele zaken af te splitsen waarbij zij gelet heeft op de onderlinge samenhang tussen de zaken en het verwijt van lidmaatschap van een criminele organisatie aan nagenoeg alle verdachten.
In aanmerking nemende de aard en ernst van de tegen de verdachten naar voren gebrachte beschuldigingen, de betrokkenheid van het grote aantal verdachten daarbij, de tijdens het onderzoek door de meeste verdachten ingenomen proceshouding alsmede de namens de verdachten successievelijk naar voren gebrachte onderzoekwensen en de voor vervulling daarvan benodigde tijd, komt de rechtbank tot het oordeel dat het tijdverloop tot 6 oktober 2016 niet als onredelijk kan worden gekwalificeerd. Anders oordeelt de rechtbank ten aanzien van de tijd die het vervolgens nog heeft geduurd alvorens de zaak voor het eerst inhoudelijk, in september 2018, werd behandeld. De rechtbank heeft voor dit tijdverloop geen bevredigende verklaring kunnen vinden in de stukken.
Resumerend is de rechtbank derhalve van oordeel dat het recht van verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden en dat deze termijn met een periode van 2 jaren is overschreden. De rechtbank wil in deze zaak niet volstaan met de constatering dat het recht van verdachte op berechting binnen redelijke termijn is geschonden maar verbindt aan deze constatering tevens gevolgen voor wat betreft de aan verdachte op te leggen taakstraf in die zin dat een korting wordt toegepast van 20%. In plaats van een taakstraf voor de duur van 240 uren zal de rechtbank aan verdachte aldus opleggen een taakstraf voor de duur van 200 uren.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 22c, 22d, 27, 47, 57, 63, 416, 420bis, 420ter.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
acht het tenlastegelegde onder feit 1, feit 2, feit 4, feit 5, feit 6 primair en feit 6 subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
(t.a.v. feit 3:)
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen; (t.a.v. feit 7:)
opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel
trekken.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf:
(t.a.v. feit 3, feit 7:)
een
taakstrafvoor de duur van
200 urensubsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. M.E.L. Hendriks en mr. R. van den Munckhof, leden,
in tegenwoordigheid van mrs. H.J.G. van der Sluijs en G.J.B. van Weegen, griffiers,
en is uitgesproken op 20 december 2018.

Voetnoten

1.Voor de precieze invulling en duiding van de verweren verwijst de rechtbank naar de relevante delen van de ter terechtzitting van rechtbank overgelegde pleitnota’s.
2.De tekst van artikel 1a is bij Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de instelling van de kansspelautoriteit (Stb, 2012, 11) - ongewijzigd - ondergebracht onder artikel 1, eerste lid en onder a van de Wok (inwtr. 1 april 2012, Stb 2012, 83).
3.vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109.
4.vgl. HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5002.
5.vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7, NJ 2013/563.
6.vgl. HR 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:286.
7.De onderverdeling is aangebracht omwille van de leesbaarheid.
8.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 1 -3. Het genoemde rapport heeft betrekking op één van de projecten die het kabinet in het kader van de operatie ‘Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit’ had aangekondigd (Kamerstukken II, 1998/1999, 24 036, nr. 126).
9.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 5 en 9.
10.Kamerstukken II, 2002-2003, 24036 en 24557, nr. 280, p. 12 (tweede voortgangsrapportage).
11.Kamerstukken II, 2004-2005, 24557, nr. 64, p. 4 (vierde voortgangsrapportage).
12.Kamerstukken II, 2006-2007, 24557, nr. 76, p. 4 (vijfde voortgangsrapportage d.d. 13 juli 2007).
13.ZD 15 (SOETC49), p. 9-10.
14.ZD01, map 5, resp. p. 2133-2134, p. 2136-2137, p. 2139-2140 en p. 2142-2143.
15.ZD01, map 5, resp. p. 2146-2147, p. 2152-2153, p. 2155-2157, p. 2163-2164, p. 2169-2171.
16.Kamerstukken II, 2014-2015, Aanhangsel van Handelingen 1845.
17.Vgl. o.m. de brief van de Ksa aan [bedrijf 5] d.d. 8 juni 2012 (ZD01, p. 2179).
18.Boetebesluit Ksa 7 augustus 2013.
19.Jaarverslag Ksa 2012, p. 23 en p. 29.
20.Zie ook de op de website van de Ksa openbaar gemaakte besluit op wobverzoek van 8 december 2014.
21.ZD01, map 5, resp. p. 2179-2181,
22.Jaarverslag Ksa 2013 en het op de website van de Ksa gepubliceerde Boetebesluit Ksa van 7 augustus 2013.
23.Wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele nadere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (ingediend op 18 juli 2014) en thans aanhangig bij de Eerste Kamer.
24.AD, p. 2208 - 2210.
25.Zie onder meer de controle van ‘ [website 12] ’ op 7 februari 2013 (ZD01, p. 1319-1320), de controle van website [website 5] op 11 april 2013 (ZD01, p. 1550-1561), de controle van website [website 1] op 24 april 2013 (ZD01, p. 1421 – 1462) de controle van website [website 4] op 7 mei 2013 (ZD01, p. 1575 – 1602) en de controle van website [website 3] op 8 mei 2013 (ZD01, p. 1467 – 1490) en de controle op 14 mei 2013 van website [website 2] (ZD01, p. 1505 – 1537).
26.Handhavingsprotocol van 13 juni 2012, ondertekend op 14 november 2012.
27.AD, p. 1-3.
28.AD, p. 2207.
29.Relaasproces-verbaal Algemeen dossier, p. 1-39.
30.Wat betreft de fraude met winstuitkeringen: zie o.m. verklaringen [naam 17] (ZD01, p. 2794, 2802-2804).