De woningen in het pdf-bestand dat [gedaagde] op 29 augustus 2017 aan [eiseres] heeft verstuurd, stonden, aldus de begeleidende e-mail van [gedaagde] ,
nogniet op internet [
onderstreping kantonrechter]. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat zij voor de betreffende woning
noggeen opdracht had gekregen ten tijde van haar reactie aan [eiseres] [
onderstreping kantonrechter].
Dit laat naar het oordeel van de kantonrechter onverlet dat de e-mail van [gedaagde] met het pdf-bestand heeft te gelden als een aanbod vanuit [gedaagde] , optredend namens de verhuurder.
[eiseres] heeft immers tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij enkel had gereageerd op een specifieke woning ( [adres] ) en uitdrukkelijk geen opdracht aan [gedaagde] had verstrekt om
eenwoning voor haar te zoeken. Het initiatief lag dus bij [gedaagde] .
Het enkele feit dat de woning (nog) niet op de website van [gedaagde] stond, is ook onvoldoende om aan te nemen dat zij niet (ook) namens de verhuurder optrad. Vaststaat dat [gedaagde] het contact met de verhuurder heeft gelegd en heeft onderhouden. Of dit al dan niet eerst via de vorige bewoonster is gegaan, doet hieraan niets af. [eiseres] heeft in ieder geval niet beschikt over de contactgegevens van de verhuurder. Anders gezegd, [eiseres] was afgeschermd van de verhuurder. Er was geen sprake van een elektronisch prikbord, in de zin waarin de Hoge Raad dat heeft overwogen.
[gedaagde] heeft daarnaast ook de bezichtiging gedaan. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat dit met meerdere potentiële huurder tegelijk heeft plaatsgevonden. Verder heeft [gedaagde] de huurovereenkomst opgesteld en de sleuteloverdracht verzorgd.
Dit alles zou, zoals [gedaagde] betoogt, ook in opdracht van [eiseres] als (aspirant)huurder kunnen zijn gedaan, maar waar het de inning van de waarborgsom en de huur betreft gaat dit betoog naar het oordeel van de kantonrechter niet op. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij deze bedragen heeft geïnd in het belang van de huurder, zodat de verhuurder het geld pas kreeg als het gehuurde in orde was. In het algemeen heeft echter te gelden dat de waarborgsom en de huurpenningen worden geïnd voor de verhuurder, zodat van [gedaagde] had mogen worden verwacht dat zij deze afwijkende werkwijze nader had onderbouwd. Niet gesteld, noch gebleken is echter dat er voor [gedaagde] in het onderhavige geval enige aanleiding bestond om de waarborgsom en de huurpenningen in het belang van [eiseres] onder zich te houden. Dit blijkt ook niet uit de factuur van 8 september 2017, noch anderszins. De kantonrechter verwerpt deze stelling dan ook.