ECLI:NL:RBOBR:2018:6624

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
01/990001-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen door een payment service provider

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een directeur van een payment service provider, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte leiding heeft gegeven aan een organisatie die online kansspelen aanbood zonder vergunning, wat in strijd is met de Wet op de kansspelen (Wok). De verdachte werd verweten dat hij als feitelijk leidinggever betrokken was bij het witwassen van grote geldbedragen die voortkwamen uit deze illegale activiteiten. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie op basis van het vertrouwensbeginsel, het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon vertrouwen op een gedoogbeleid van de Kansspelautoriteit, aangezien er geen sprake was van een situatie waarin hij gerechtvaardigd kon vertrouwen dat hij niet vervolgd zou worden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en ontzette de verdachte uit het recht om enig beroep in de financiële dienstverlening uit te oefenen voor de duur van drie jaren. Tevens werd een strafkorting van 20% toegepast vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01/990001-14]
Strafrecht
Parketnummer: 01/990001-14
Datum uitspraak: 20 december 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1962] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2014, 13 november 2014, 4 december 2014, 9 maart 2015, 10 maart 2015,
21 januari 2016, 6 oktober 2016, 31 oktober 2017, 17 september 2018, 19 september 2018, 25 september 2018, 26 september 2018, 1 oktober 2018, 2 oktober 2018, 5 oktober 2018,
8 oktober 2018, 9 oktober 2018, 10 oktober 2018, 11 oktober 2018, 16 oktober 2018,
17 oktober 2018, 18 oktober 2018, 23 oktober 2018, 24 oktober 2018, 25 oktober 2018,
29 oktober 2018, 30 oktober 2018, 31 oktober 2018, 1 november 2018 en 10 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juni 2014.
Hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 13 november 2014 is gewijzigd, is weergegeven in bijlage 1 bij dit vonnis.
Kort gezegd wordt verdachte verweten dat hij leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie (1) en dat hij (als feitelijk leidinggever) een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van grote geldbedragen (2 en 3). Voorts wordt hem verweten het plegen van valsheid in geschrift (5). Feit 4 is vervallen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Verweren niet-ontvankelijkheid OM door verdediging [1]
Gemeenschappelijke verweren
De feiten die aan verdachte ten laste zijn gelegd, komen voort uit het onderzoek Rykiel.
Op basis van dat onderzoek is de verdenking ontstaan dat de bedrijven die klant waren bij het bedrijf van verdachte, [payment service provider 1] , en waarmee verdachte nauw contact onderhield, betrokken waren bij overtredingen van de Wet op de kansspelen (hierna: Wok). Met name het aan verdachte verweten witwassen van inkomsten uit kansspelen is onlosmakelijk met die verdenking verbonden. Om die reden heeft de verdediging aangesloten bij het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van overtreding van de Wok en rechtstreeks daarmee verband houdende strafbare feiten. Volgens de verdediging is het handelen van het Openbaar Ministerie namelijk in strijd is met beginselen van een goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, in die zin dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot een beslissing had kunnen komen om te vervolgen had kunnen komen. Kort gezegd, is het volgende aangevoerd.
1. Vertrouwensbeginsel
Verdachte mocht erop vertrouwen dat niet strafrechtelijk zou worden vervolgd gezien de ontwikkelingen op de kansspelmarkt en de ontwikkelingen in de (Europese) jurisprudentie, het gegeven dat overtredingen van de Wok voor 1 april 2012 nimmer door het Openbaar Ministerie zijn vervolgd, de wijze waarop de Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) met marktpartijen omging en het door de Ksa expliciet gevoerde gedoogbeleid.
2. Verbod van willekeur
Het Openbaar Ministerie heeft niet in redelijkheid tot vervolging van verdachte kunnen overgaan nu het handhavingsprimaat van de Wok bij de Ksa lag. Van samenloop met andere misdrijven was feitelijk geen sprake, nu deze misdrijven voortvloeiden uit overtreding van de Wok. Voor zover wel sprake was van een - aanvankelijk - evenredige vervolgingsbeslissing, had het Openbaar Ministerie die vervolging moeten staken en de zaak moeten overdragen aan de Ksa. Gaande het onderzoek zijn de aanwijzingen dat sprake was van Opiumwet gerelateerde misdrijven, wat (mede) aanleiding was voor het opstarten van het onderzoek Rykiel, immers niet uitgemond in een concrete verdenking. De gedragingen die resteerden met betrekking tot het aanbieden van online kansspelen, hadden door de Ksa afgedaan kunnen en moeten worden.
3. Gelijkheidsbeginsel
Talloze bedrijven, die op soortgelijke wijze gestructureerd zijn als de aanbieder van kansspelen in de onderhavige zaak ( [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] (hierna: [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] (hierna: [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] )), hebben de Wok overtreden terwijl deze bedrijven niet zijn vervolgd. Een uitleg van het Openbaar Ministerie waarom juist in verband met [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] - die nota bene niet voldeed aan de prioriteringscriteria van de Ksa - wel is vervolgd, is uitgebleven.
Regelgeving
De delictsomschrijving in de Wok luidde - voor zover thans van belang - in de tenlastegelegde periode als volgt:
Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden: gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend. [2]
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. [3]
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven in de regel niet worden ontleend. [4]
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, worden zware motiveringseisen gesteld. [5]
Met betrekking tot een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft in het bijzonder nog te gelden dat het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte. [6]
Oordeel rechtbank
Inleiding
De rechtbank ziet aanleiding om bij de beoordeling van het verweer onderscheid te maken in de periode voor de oprichting van de Ksa op 1 april 2012 en de periode daarna. Voor het bestaan van de Ksa kon immers feitelijk slechts via het strafrecht handhavend worden opgetreden tegen illegaal kansspelaanbod. Met de instelling van de Ksa werd een duaal handhavingssysteem mogelijk, waarbij de Wok niet alleen met het strafrechtelijke instrumentarium, maar ook met bestuursrechtelijke sancties gehandhaafd kon worden. De beoordeling van de verweren dient in onderling verband en samenhang te worden beschouwd. [7] Bij de beoordeling daarvan heeft het hierboven geschetste juridische kader als uitgangpunt te gelden.
Ad 1 Schending van het vertrouwensbeginsel
Periode voor 1 april 2012
Uit het rapport ‘
Nieuwe ronde, nieuwe kansen’dat op 20 november 2000 aan de Tweede Kamer is aangeboden, blijkt dat vanwege capaciteitsproblemen bij het justitieel apparaat niet altijd werd opgetreden tegen overtredingen van de Wok. [8] Deze situatie werd als ongewenst ervaren. Daarom zijn door het kabinet enkele beleidswijzigingen aangekondigd in de aanpak van illegaal kansspelaanbod. Daarbij is ingezet op een intensivering van de handhaving onder meer door een gecombineerd en integraal handhavingstraject. In dit verband werd medio 2001 onder meer het Projectbureau kansspelen ingesteld. [9]
Het ingezette traject, dat na afkondiging zonder onderbrekingen is voortgezet, heeft geleid tot daadwerkelijke aanpak van (fysiek) kansspelaanbod. [10] Waar het de handhaving van illegaal kansspelaanbod via internet betreft, zijn brieven aan aanbieders verzonden waarbij zij erop werden gewezen dat de Wok werd overtreden en welke consequenties daaraan verbonden waren en dat strafrechtelijk kon worden opgetreden indien het aanbod van kansspelen niet werd gestaakt. [11] Het resultaat daarvan was dat meer dan de helft van de aan de aangeschreven aanbieders en tussenpersonen gelieerde websites onbereikbaar, niet langer actief, of aangepast waren. [12]
In het dossier Rykiel zijn een aantal waarschuwingsbrieven opgenomen. De rechtbank wijst op brieven van het Ministerie van Justitie (Projectbureau kansspelen) gericht aan:
- [hoofdverdachte 1] op 5 februari 2007 [13] ;
- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op 8 september 2008, 12 februari 2009, 2 en 3 maart 2009 [14] ;
- [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] op 23 december 2009, 11 mei 2010, 30 september 2011, 25 november 2011 en 13 januari 2012 [15] .
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat geen sprake was van een situatie waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat er niet door het Openbaar Ministerie zou worden vervolgd. Dergelijk vertrouwen kon ook niet worden ontleend aan ontwikkelingen gericht op een toekomstige liberalisering van de kansspelmarkt, noch aan ontwikkelingen in jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie, nu deze ontwikkelingen niet zagen op een ongeclausuleerd toestaan van het aanbieden van kansspelen via internet, zonder enige regulering of handhaving van overheidswege. Het gegeven dat, voor zover bekend, geen aanbieders van online kansspelen daadwerkelijk zijn vervolgd, is evenmin voldoende om te kunnen spreken van een situatie waarin het hiervoor bedoelde vertrouwen is gewekt. Er is geen sprake geweest van aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen, waaruit verdachte kon afleiden dat er niet tot vervolging zou worden overgegaan.
Periode na 1 april 2012
Na oprichting van de Ksa is voorrang gegeven aan de aanpak van kansspelen aangeboden op internet. Omwille van capaciteits- en doelmatigheidsredenen heeft de Ksa prioriteringsbeleid opgesteld. [16] Dit beleid houdt in dat aanbieders die zich prominent op de Nederlandse markt richtten het eerst in aanmerking kwamen voor handhaving. Om te bepalen of een aanbieder zich op Nederland richtte, zijn drie prioriteringscriteria ontwikkeld. Indien een aanbieder voldeed aan een of meer van de hierna genoemde criteria, richtte de Ksa zich bij handhaving op deze aanbieder. De focus van de Ksa kwam daarmee te liggen op de aanbieder:
  • waarvan de website, waarop het kansspel gespeeld werd, eindigde op .nl en/of
  • waarvan de kansspelwebsite in de Nederlandse taal te raadplegen was, en/of
  • die reclame maakte via radio, televisie of in geprinte media reclame gericht op de Nederlandse markt.
Over het prioriteringsbeleid is een persbericht uitgebracht. [18] Tevens zijn in 2012 onderzoeken gestart naar illegaal aanbod van kansspelen op internet [19] en zijn verschillende aanbieders - ditmaal door de Ksa - schriftelijk gewaarschuwd. [20] De rechtbank wijst in dit verband op de brief gericht aan:
- [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] d.d. 8 juni 2012. [21]
In deze brief is duidelijk uiteengezet wat het prioriteringsbeleid inhield. Voorts zijn in 2013 twee bedrijven die online kansspelen aanboden daadwerkelijk door de Ksa beboet, hetgeen bij openbaar boetebesluit bekend is gemaakt. [22]
De rechtbank concludeert dat geen sprake was van een door de Ksa gevoerd gedoogbeleid, en dat ook aanbieders die niet (meer) onder de prioriteringscriteria vielen, niet zonder meer gevrijwaard waren van handhavend optreden.
Dat aanbieders, als onderdeel van het gevoerde prioriteringsbeleid, een termijn werd gegund om aan de gestelde criteria te voldoen en dat aanbieders op de hoogte zouden worden gebracht van wijzigingen in die criteria, maakt dat niet anders.
Dat er sprake zou zijn van gedogen, kan evenmin worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Ksa - op aanvraag - brieven heeft verstrekt aan aanbieders van online kansspelen, waarin onder meer werd medegedeeld dat zij niet (langer) voldeden aan de prioriteringscriteria. Ook aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] is via [verdachte 10,advocate] een dergelijke brief, gedateerd 22 januari 2013, verstrekt. Door de verdediging is betoogd dat deze brief als ‘gedoogbrief’ moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was van een ‘gedoogbrief’ geen sprake, nu in die brief tevens is opgenomen de zinsnede: “Kansspelaanbieders, die niet langer voldoen aan deze prioriteringscriteria, zijn daarmee niet legaal. Tegen deze aanbieders zal slechts in het kader van de prioriteitstelling (voorlopig) niet opgetreden worden.” Derhalve kon ook hieraan niet een gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat handhaving niet zou plaatsvinden, laat staan dat dat vertrouwen zich zou kunnen uitstrekken tot handhavingsbeslissingen van andere instanties dan de Ksa, zoals het Openbaar Ministerie.
Dat sprake zou zijn van een bestuurlijk gedoogbeleid kan ook niet worden afgeleid uit de contacten die de Ksa onderhield met vertegenwoordigers van de kansspelindustrie. Deze contacten - in de vorm van georganiseerde bijeenkomsten en workshops - vonden in het licht van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand [23] plaats. Daarbij werd slechts - al dan niet op verzoek van verscheidene aanbieders zelf - van gedachten gewisseld over de toekomstige wetgeving en de mogelijkheden van het aanbieden van online gokspellen in Nederland. [24] Er zijn daarbij - in lijn met het gevoerde prioriteringsbeleid - geen toezeggingen gedaan, waaruit kon of mocht worden afgeleid dat er nimmer handhavend zou worden opgetreden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat een algeheel verbod op kansspelen ook na eventuele wetswijziging het uitgangspunt blijft. Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand beoogt slechts het reguleren van kansspelen op afstand (via internet) en het verder moderniseren van het kansspelbeleid.
Bovendien is, in de periode na de bevestigingsbrief van 22 januari 2013, nimmer (volledig) aan de prioriteringscriteria voldaan. Bij controle van enkele websites is immers geconstateerd dat na het verkrijgen van die brief verschillende websites weer of nog steeds in de Nederlandse taal werden aangeboden, het spelaanbod op de websites was voorzien van keuzeknoppen in de Nederlandse taal en de speluitleggen bij de aangeboden spellen in de Nederlandse taal waren opgesteld. [25] Voor zover er gedoogbeleid zou bestaan, zou dat dus niet kunnen worden ingeroepen.
Ten slotte is niet gebleken dat het voor het vervolgingsbeleid verantwoordelijke overheidsorgaan, het Openbaar Ministerie, in de periode na 1 april 2012, toezeggingen heeft gedaan waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat vervolging uit zou blijven.
Ad 2 Schending van het verbod van willekeur
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of het Openbaar Ministerie in redelijkheid voor de (verdere) vervolging van verdachte heeft kunnen kiezen nu het handhavingsprimaat van de Wok na 1 april 2012 bij de Ksa was komen te liggen, zoals ook is neergelegd in het tussen het Openbaar Ministerie en de Ksa gesloten handhavingsprotocol. [26] In dat verband is het volgende van belang.
Op 7 mei 2012 is het onderzoek Rykiel opgestart. Aanleiding daarvoor waren een drietal berichten van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna CIE) die op 28 en 29 maart 2012 - voor oprichting van de Ksa - waren binnengekomen en waarin [hoofdverdachte 2] in verband werd gebracht met gokken via internet, drugs en witwassen. [27]
In juni 2012, de maand waarin het handhavingsprotocol is gesloten, is de Ksa door het Openbaar Ministerie van het lopende onderzoek op de hoogte gesteld. Aangezien dat onderzoek reeds onder de leiding van het Openbaar Ministerie was gestart, is het onderzoek geen onderwerp geweest van gesprek tijdens het overleg tussen de Ksa en het Openbaar Ministerie. [28]
Gedurende het - omvangrijke - onderzoek Rykiel zijn veel bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet waarvoor onder meer machtigingen door de rechter-commissaris zijn afgegeven. Er zijn panden in binnen- en buitenland doorzocht, verscheidene administraties en geheimhouderstukken in beslag genomen, strafrechtelijke financiële onderzoeken gestart, rechtshulpverzoeken gedaan en een aanzienlijk aantal personen is als verdachte aangemerkt waarbij dwangmiddelen - onder meer voorlopige hechtenis - zijn toegepast. [29] Weliswaar zijn gedurende het onderzoek geen concrete verdenkingen ontstaan ter zake druggerelateerde misdrijven, zoals in de CIE informatie naar voren kwam, maar wel zijn in het onderzoek verdenkingen gerezen onder meer ter zake overtreding van de Wok, witwassen, valsheid in geschrift, deelname aan een criminele organisatie en oplichting van spelers door manipulatie van winstuitkeringen. [30] Met behulp van verschillende adviseurs - onder wie een advocaat en een accountant - zou een buitenlandse ondernemingsstructuur voorzien van stromannen zijn opgezet waarbinnen door middel van valselijk opgemaakte facturen geldstromen afkomstig uit illegale online kansspelen werden verhuld.
Nu het onderzoek Rykiel reeds voor sluiting van het handhavingsprotocol was gestart en er bovendien sprake was van een samenloop van verschillende misdrijven heeft de officier van justitie in redelijkheid tot vervolging kunnen besluiten. Dat de aanwijzingen voor overtreding van de Opiumwet uiteindelijk niet hebben geleid tot een concrete verdenking brengt niet mee dat de officier van justitie de vervolging in verband met de andere verdenkingen had moeten staken. Geen rechtsregel, noch het - na aanvang van het strafrechtelijk onderzoek inwerking getreden - handhavingsprotocol, dwong de officier van justitie daartoe. Dat geldt temeer omdat er ook niet rechtstreeks aan de Wok gerelateerde verdenkingen, zoals valsheid in geschrift, bestonden. Ook in zoverre had de officier van justitie de zaak niet in handen van de Ksa hoeven stellen.
Ad 3 Schending van het gelijkheidsbeginsel
Het onderzoek Rykiel is gestart naar aanleiding van aanwijzingen ter zake Opiumwet gerelateerde feiten. Gedurende het onderzoek zijn er meerdere verdenkingen ter zake strafbare feiten ontstaan, die hiervoor reeds zijn benoemd en die niet allemaal onlosmakelijk in verband staan met overtreding van de Wok. Niet is gebleken dat de gedragingen van de kansspelaanbieders die niet zijn vervolgd in zoverre overeenstemmen met de verdenkingen tegen de verdachten in de zaak Rykiel. Het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van andere kansspelaanbieders leidt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Conclusie
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat - ook wanneer de verweren in onderling verband en samenhang worden beschouwd - geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarbij plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. De verweren worden verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van overtreding van de Wok. Het Openbaar Ministerie is om voormelde redenen ook ontvankelijk in de vervolging van aanverwante delicten, zoals witwassen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De inhoudelijke beoordeling.

Inleiding
Het onderzoek
In de zaak Rykiel is onderzoek gedaan naar het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland en de route van het geld dat daarmee werd verdiend. Tijdens het onderzoek is in kaart gebracht welke (internationale) rechtspersonen en natuurlijke personen hierbij een rol hebben gespeeld. Volgens het Openbaar Ministerie is er – kort gezegd – sprake geweest van een criminele organisatie die – met behulp van juridische, fiscale en financiële professionals – in strijd met de Wok online kansspelen heeft aangeboden, de inkomsten via een internationale schijnconstructie heeft witgewassen en alles in het werk heeft gesteld om aan handhavend optreden te ontkomen.
Ten aanzien van verschillende betrokkenen is de zaak afgedaan met een transactie of strafbeschikking. Daarnaast zijn 31 verdachten gedagvaard ter zake van onder meer overtreding van de Wet op de kansspelen, deelneming aan een criminele organisatie, witwassen en valsheid in geschrift.
Het strafdossier
Het dossier Rykiel beslaat ruim 50 ordners en bevat persoonsdossiers ten aanzien van de verdachten, zaaksdossiers en aanvullingen op het eindproces-verbaal. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Aanpak van de rechtbank
De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal per zaaksdossier worden besproken, uitmondende in een conclusie tot bewezenverklaring of vrijspraak. Voor zover de rechtbank tot de beslissing komt dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
De vordering van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 zal komen, met uitzondering van enkele specifieke onderdelen, zoals weergegeven in de bewijswijzer. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van de feiten 3 en 5.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is bepleit dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.

Witwassen (zaaksdossiers 02 A-B-C, feit 2)

Uit misdrijf afkomstig
De vraag die bij alle witwasverdenkingen in het dossier Rykiel moet worden beantwoord, is of de tenlastegelegde geldbedragen gegenereerd zijn met het aanbieden van online kansspelen in Nederland en zo ja, of deze geldbedragen daarmee uit een misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat in de ten laste gelegde periode op de websites [website 3] , [website 6] , [website 5] , [website 4] , [website 2] , [website 7] en [website 8] kansspelen werden aangeboden, gericht op en toegankelijk voor Nederlandse consumenten. Het via internet opzettelijk aanbieden van kansspelen in Nederland is een misdrijf op grond van de Wok en de Wet op de economische delicten. Inkomsten die met die kansspelen zijn gegenereerd, zijn dus afkomstig van misdrijf. Verdachte – en via hem ook [payment service provider 1] – wist wat de herkomst van de inkomsten was.
Witwashandeling en feitelijk leidinggeven
Spelers van online kansspelen op voornoemde websites legden geld in door betalingen te doen per creditcard, Ideal of anderszins. Een groot deel van het ingelegde geld kwam binnen bij [payment service provider 1] dan wel haar Stichting Derdengelden. [payment service provider 1] fungeerde feitelijk als een geldschaal, die gevuld werd met de inleg van spelers van online kansspelen, en had zodoende inkomsten uit misdrijf voorhanden. Als payment service provider vormde [payment service provider 1] een essentiële schakel in de witwasketen. In de periode van eind 2005 tot en met mei 2013 is in totaal € 91.288.166,- binnengestroomd. De rechtbank volgt bij de berekening van dat totaalbedrag het proces-verbaal van politie.
De rechtbank merkt verdachte niet aan als medepleger (zodat hij in zoverre zal worden vrijgesproken van het hem onder 2 primair tenlastegelegde), maar als feitelijk leidinggever aan het voorhanden hebben van geldbedragen door [payment service provider 1] . Verdachte had de leiding binnen [payment service provider 1] en droeg de verantwoordelijkheid voor het aannemen van klanten. Hij aanvaardde dat klanten die gelieerd waren aan online kansspelen via [payment service provider 1] konden bankieren.
De verdediging heeft onder meer aangevoerd dat [payment service provider 1] transparant, zonder schijnconstructies en volgens de regels werkte, zodat er geen sprake is geweest van het verbergen of verhullen van de herkomst van de geldbedragen die binnenkwamen. De rechtbank overweegt dat dit ook niet is vereist, nu het gaat om het voorhanden hebben van geldbedragen die afkomstig zijn van een misdrijf dat door anderen is gepleegd.
Gemachtigden van [verdachte vennootschap 1] konden zelfstandig via de accounts bij [payment service provider 1] vervolgbetalingen doen, bijvoorbeeld naar bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] zelf, leveranciers, spelers, affiliates en familieleden. Voor die vervolgbetalingen – het tweede, derde en vierde gedachtestreepje op de tenlastelegging – houdt de rechtbank [payment service provider 1] niet verantwoordelijk, zodat in zoverre vrijspraak volgt.
Gewoonte
De rechtbank overweegt tot slot dat het totaalbedrag is opgebouwd uit vele bedragen, die verdiend zijn met illegaal aangeboden online kansspelen. Deze bedragen zijn in de loop van vele jaren bij [payment service provider 1] binnengekomen. Het gaat om witwashandelingen met een structureel karakter, die in onderling verband staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.

Witwassen (zaaksdossiers 02 G-I-L-M, feit 3)

Bij [verdachte] is onder feit 3 van de tenlastelegging het witwassen van een tweetal rechtspersonen en het geldbedrag van € 2.2 miljoen (zaaksdossier 02-M) ten laste gelegd, primair in de medepleegvariant en subsidiair via het feitelijk leiding geven.

Witwassen van rechtspersonen [verdachte vennootschap 2] en [Panamese vennootschap] (ZD 02 I en M)In het kader van zaaksdossiers 02I en 02M is bij [verdachte] bij de primaire variant van het witwassen onder feit 3 ten laste gelegd dat hij de rechtspersonen [verdachte vennootschap 2] en [Panamese vennootschap] heeft witgewassen door hiervan – zo begrijpt de rechtbank – de eigendom te verhullen. Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] hiervan dient te worden vrijgesproken.

Witwassen € 2.2 miljoen ontvangen van (Stichting Derdengelden) [payment service provider 1] door [Panamese vennootschap] (ZD02 M)Gedurende de periode vanaf de start van de activiteiten in [betrokken vennootschap 3] (medio 2011) tot mei 2013 zijn er voor circa € 3.1 miljoen aan verkoopfacturen aangetroffen in de administratie van [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] . Een deel van deze verkoopfacturen – tot een bedrag van € 2.2 miljoen – was gericht aan [Panamese vennootschap] . De door [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] gestuurde facturen vermelden als omschrijving “revenueshare” (opbrengst verdeling). Deze revenueshare had betrekking op omzet gegenereerd door middel van casinospelen, zo is vastgesteld. Het ging om 8 facturen in 2011, 31 facturen in 2012 en 11 facturen in 2013.
Uit onderzoek naar de gelden zoals ontvangen door [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] op hun [bank 3] rekeningen in Nederland, blijkt dat in het jaar 2012 voor circa € 1.5 miljoen is ontvangen aan overboekingen van de Stichting Derdengelden Rekening [payment service provider 1] . Een groot deel van deze ontvangsten per bank zijn, aan de hand van de bedragen en betalingskenmerken, te matchen met de facturen gericht aan [Panamese vennootschap] . Ook voor de jaren 2011 en 2013 is vastgesteld dat het merendeel van de betalingen namens [Panamese vennootschap] aan de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen direct te koppelen zijn aan betalingen gedaan vanaf de bij [payment service provider 1] aangehouden accounts.
Op grond van deze bevindingen stelt de rechtbank vast dat de betalingen die [Panamese vennootschap] heeft gedaan aan [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] , in totaal tot een bedrag van € 2.2 miljoen euro, betaald zijn vanaf de bij [payment service provider 1] aangehouden accounts.
Met betrekking tot de vraag waar het geld op de accounts van bij [payment service provider 1] vandaan kwam, verwijst de rechtbank naar wat hierover is vastgesteld in het kader van de bespreking van zaaksdossiers A-B-C met betrekking tot [payment service provider 1] . Aan de hand hiervan stelt de rechtbank vast dat het geld op de accounts van [Panamese vennootschap] bij [payment service provider 1] afkomstig was van het aanbieden van online kansspelen in Nederland en dat dit geld dus afkomstig was uit misdrijf.
VrijspraakOp grond van de bevindingen en/of verklaringen in het dossier kan de rechtbank echter niet vaststellen dat [verdachte] persoonlijk dan wel als feitelijk leidinggever van Stichting Derdengelden Rekening [payment service provider 1] en/of [payment service provider 1] betrokken is geweest bij de opzet van de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] en/of bij [Panamese vennootschap] en/of dat hij in die hoedanigheid betrokken is geweest bij de feitelijke gang van zaken rondom het opstellen van de facturen van de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] aan [Panamese vennootschap] en de betalingen door [Panamese vennootschap] via de [payment service provider 1] accounts. Zoals vastgesteld in het kader van zaaksdossiers A-B-C heeft [verdachte] met [payment service provider 1] de geldstroom vanuit de casino’s gefaciliteerd en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan witwassen, maar concrete betrokkenheid bij vervolgbetalingen, zoals de betaling van in totaal € 2.2 miljoen van [Panamese vennootschap] aan [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] , acht de rechtbank niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan dan ook vrijgesproken, zowel voor wat betreft de primaire variant (medeplegen) als de subsidiaire variant (feitelijk leiding geven).

Valsheid in geschrift (zaaksdossier 06, feit 5)

Aan verdachte is onder feit 5 ten laste gelegd dat [payment service provider 1] opzettelijk van valse overeenkomsten gebruik heeft gemaakt, terwijl hij daar leiding aan heeft gegeven.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de bij [payment service provider 1] in beslaggenomen bescheiden en gegevens blijkt dat per e-mail twee aansluit- en gebruiksovereenkomsten bij [payment service provider 1] zijn ontvangen, ten behoeve van het openen van accounts op naam van [Costa Ricaanse vennootschap] . Onder deze overeenkomsten staat een handtekening die van [betrokkene] zou zijn.
Aan [betrokkene] , die de directie voerde over [Costa Ricaanse vennootschap] , zijn de handtekeningen op de overeenkomsten getoond. Zij heeft verklaard dat zij deze documenten nooit heeft ondertekend en dat haar handtekening er volstrekt anders uitziet. Op basis daarvan kan worden aangenomen dat de overeenkomsten valselijk zijn opgemaakt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank niet kunnen afleiden in hoeverre (een medewerker van) [payment service provider 1] zich bewust is geweest van de valsheid van deze documenten. Evenmin is gebleken dat verdachte zelf op de hoogte was van de inhoud van deze documenten, laat staan dat hij zich bewust is geweest van de valsheid ervan. Het opzet op het gebruik maken van valse overeenkomsten kan dan ook niet worden bewezen. Met de verdediging en het Openbaar Ministerie is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.

Criminele organisatie (zaaksdossier 03, feit 1)

InleidingBij meerdere verdachten is deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegd in de zin van artikel 140 Wetboek van strafrecht (Sr). De organisatie, bestaande uit natuurlijke personen en rechtspersonen zou volgens het Openbaar Ministerie het oogmerk hebben gehad op overtreding van de Wok, (gewoonte)witwassen en valsheid in geschrifte.

Eerst moet worden vastgesteld of sprake is van een ‘organisatie’. Onder ‘organisatie’ wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere rechts- dan wel natuurlijk persoon. Daarvoor is niet noodzakelijk dat binnen het samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en waarbij op de deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam optreden tegenover derden kunnen sterke aanwijzingen zijn voor een samenwerkingsverband en daarmee een organisatie, maar zijn niet vereist om dit vast te kunnen stellen.
Een organisatie zoals hiervoor bedoeld, wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van een misdrijf / misdrijven. Daarvoor is van belang dat gekeken wordt naar de misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten van de deelnemers gericht op het doel van de organisatie. Van belang hierbij is om op te merken dat het oogmerk van de organisatie niet hetzelfde is als het oogmerk van de deelnemer. In het deelnemen aan de organisatie ligt het opzet besloten. De deelnemer moet weten dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van een misdrijf / misdrijven. Niet vereist is dat de deelnemer opzet heeft op de door de organisatie beoogde of gepleegde, concrete misdrijven.
Bij de vraag of sprake is geweest van deelname aan een criminele organisatie is niet vereist dat vastgesteld wordt dat een verdachte voor alle ten laste gelegde feiten – in het kader van de criminele organisatie – verantwoordelijk is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van deelname bij de afzonderlijke verdachte gaat er om of kan worden vastgesteld:
- of de verdachte – in zijn algemeenheid – wist dat de organisatie het oogmerk had tot het plegen van misdrijven (waarbij voorwaardelijk opzet niet voldoende is) en
- of de verdachte een aandeel heeft gehad c.q. ondersteunende handelingen heeft verricht, gericht op verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Bij deze beoordeling speelt een belangrijke, maar geen beslissende rol of een verdachte wordt veroordeeld voor één van de afzonderlijke ten laste gelegde andere feiten in het kader van de criminele organisatie. In dit kader wordt nog opgemerkt dat niet vereist is dat komt vast te staan dat een persoon moet hebben samengewerkt met, althans bekend is geweest met alle andere natuurlijke en rechtspersonen die deel uitmaken c.q. uitmaakten van de organisatie.

Beoordeling: organisatieDe rechtbank komt tot het oordeel dat in deze zaak sprake is geweest van een criminele organisatie en overweegt daarvoor het volgende. Zoals wordt besproken bij de afzonderlijke rollen van [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] , zijn zij in 2002 dan wel 2003 gaan samenwerken teneinde spelletjes te ontwikkelen en deze vervolgens online aan te bieden. In dit kader heeft [hoofdverdachte 2] in juli 2004 [Engelse vennootschap] ( [Engelse vennootschap] ) in Engeland opgericht, teneinde de betaling van prijzengeld te verzorgen die particulieren konden winnen door mee te doen aan games en goksspelen op internet. Het oprichten van [Engelse vennootschap] was een startpunt van waaruit geld werd verdiend met het aanbieden van kansspelen en van waaruit de rechtspersonenstructuur is uitgebreid, met het aankopen dan wel oprichten van onder andere [verdachte vennootschap 1] in 2005, [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] in 2006, [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ( [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ) in 2006, [verdachte vennootschap 2] ( [verdachte vennootschap 2] ) in 2008 en [Panamese vennootschap] ( [Panamese vennootschap] ) in 2011.

[vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] waren de registranten en daarmee de eigenaren van de zeven online goksites waarmee – zoals vastgesteld in het kader van overtreding van de Wok – gedurende een aantal jaren online kansspelen in Nederland zijn aangeboden.
Via de rechtspersonenstructuur opgezet door [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] , waarin [verdachte vennootschap 1] een centrale rol speelde, werd het geld dat verdiend werd met het aanbieden van online kansspelen gebruikt om spelers uit te betalen, affiliates te betalen en kosten te voldoen. Ook werd het verdiende geld gebruikt om via [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 3] de vastgoedtak – waarin panden werden aangekocht en doorverkocht dan wel beheerd en verhuurd – te financieren. Door middel van de opgezette rechtspersonenstructuur en de exploitatie van de hiervoor genoemde zeven gokwebsites, hebben [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] een organisatie opgericht die gericht was op het aanbieden van online kansspelen in Nederland. Zij hebben de organisatie vervolgens vorm gegeven door spelsoftwareontwikkelaars (onder meer [verdachte 4 / spelsoftware ontwikkelaar] ) aan te trekken, personeel in dienst te nemen (onder meer [verdachte 6] en [verdachte 7] ) en door adviseurs in te huren (onder meer [verdachte 8, belastingadviseur] en [verdachte] ), die allen werkzaamheden hebben verricht gericht op het verwezenlijken van het doel, zijnde het (kunnen blijven) aanbieden van online kansspelen.
[hoofdverdachte 3/broer van hoofdverdachte 2] , de broer van [hoofdverdachte 2] , heeft vanaf zijn deelname in 2008 – toen hij 50% van de aandelen in [verdachte vennootschap 3] verkreeg – meegeholpen de organisatie in stand te houden door met het geld dat verdiend werd met het aanbieden van online kansspelen de vastgoedtak van de organisatie verder te ontwikkelen en te onderhouden.
De samenwerking tussen de verdachten – hoewel niet telkens tussen alle verdachten onderling – kan niet als incidenteel worden aangemerkt. Integendeel, de samenwerking had een zeer duurzaam en bestendig karakter. Dit blijkt onder meer uit de duur van het samenwerkingsverband, vanaf 2004 (toen [Engelse vennootschap] werd opgericht) tot in ieder geval mei 2013, toen de eerste doorzoekingen plaatsvonden in het kader van het onderzoek Rykiel.

Beoordeling: criminele organisatieDe rechtbank is verder van oordeel dat de hiervoor omschreven organisatie vanaf het begin (vanaf 2004) het oogmerk (het doel) had het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee het opzettelijk overtreden van de Wok. De rechtbank stelt vast dat het oogmerk op het aanbieden van online kansspelen in Nederland in strijd met de wet een crimineel oogmerk was. De rechtbank verwijst in dit kader naar wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de organisatie en ook naar wat is vastgesteld in het kader van de overtreding van de Wok.

Anders dan het Openbaar Ministerie ziet de rechtbank het witwassen van de opbrengsten van het aanbieden van online kansspelen en de valsheid in geschrifte niet als oogmerk en dus als doel op zich van de organisatie. Het witwassen ziet de rechtbank als een gevolg van het feit dat geld werd verdiend met het aanbieden van online kansspelen en dus met een misdrijf. Dit geld werd vervolgens omgezet en gebruikt. De valsheid in geschrifte lag naar het oordeel van de rechtbank in het verlengde van het doel om online kansspelen in Nederland aan te bieden en de wens hier zo lang mogelijk mee door te gaan, ook na oprichting van het Projectbureau Kansspelen en later – in 2012 – de Ksa.
In de tenlastelegging van de criminele organisatie worden meerdere (buitenlandse) rechtspersonen genoemd die betrokken zouden zijn bij de criminele organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de volgende rechtspersonen als onderdeel van de criminele organisatie te worden beschouwd nu zij een essentiële rol hebben gespeeld in de rechtspersonenstructuur die het aanbieden van online kansspelen in Nederland mogelijk heeft gemaakt, te weten: [naam holding hoofdverdachte 1] , [verdachte vennootschap 3] , [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] , [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Voor wat betreft verdachte [verdachte 4 / spelsoftware ontwikkelaar] komt hier nog bij [betrokken vennootschap 5]
De overige in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen merkt de rechtbank niet aan als deelnemers van de organisatie nu deze rechtspersonen geen relevante rol hebben gespeeld met betrekking tot het doel van de organisatie.
Voor wat betreft de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] merkt de rechtbank nog specifiek op dat deze vennootschappen gericht waren op spelsoftwareontwikkeling en het aanbieden daarvan via zogenaamde platforms. Niet kan worden vastgesteld dat de activiteiten van de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] er op gericht waren/zijn online kansspelen in Nederland aan te bieden in strijd met de Wok. De rechtbank laat deze vennootschappen dan ook in dit kader buiten beschouwing. Dit heeft ook tot gevolg dat de ten laste gelegde periode bij alle verdachten – indien deelname is bewezen – wordt beperkt tot 24 mei 2013, omdat na die datum de rechtspersonen die betrokken waren bij het online aanbieden van kansspelen hun activiteiten gestaakt hebben. Dat de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] na 24 mei 2013 (en tot 10 november 2013 dan wel januari 2014) doorgegaan zijn met het ontwikkelen van spelsoftware wordt dan ook – anders dan dat het Openbaar Ministerie doet – niet strafrechtelijk aan verdachten verweten.
Ten aanzien van verdachte [verdachte]
De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de verdachte kan worden aangemerkt als deelnemer van de organisatie.
Zoals overwogen in het kader van de bespreking van de specifieke zaaksdossiers wordt [verdachte] veroordeeld voor witwassen van ruim 91 miljoen euro in zijn positie als feitelijk leidinggever aan [payment service provider 1] . Dat geld is via de rechtspersonen in de organisatie van [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] verder overgedragen, omgezet en gebruikt. De vraag die in het kader van de tenlastegelegde deelname aan de criminele organisatie moet worden beantwoord, is of [verdachte] tevens persoonlijk als deelnemer daarvan kan worden aangemerkt.
Ten eerste stelt de rechtbank vast dat [verdachte] op de hoogte was van het oogmerk van de organisatie, zijnde het aanbieden van online kansspelen in Nederland in strijd met de wet, zoals hij ter zitting heeft verklaard. Verder kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat [verdachte] persoonlijk betrokken is geraakt bij de organisatie van [hoofdverdachte 1] c.s. en deze organisatie ook heeft ondersteund met (financiële) bijstand. Tussen [verdachte] , [hoofdverdachte 1] en diens organisatie heeft zich een persoonlijke, duurzame en bestendige relatie ontwikkeld, sinds de tijd dat [verdachte vennootschap 1] een klant van [payment service provider 1] is geworden in 2006. In dit kader wijst de rechtbank op de deelname van [verdachte] aan meerdere door [hoofdverdachte 1] belegde besprekingen waarbij de opzet en structuur van de organisatie werden besproken, de rol die [verdachte] heeft gespeeld bij het opstellen van de contracten, zoals blijkt uit de e-mailcorrespondentie van [verdachte 10,advocate] en de aantekeningen van [verdachte 7] , de introductie van [betrokkene 9] door [verdachte] bij [hoofdverdachte 1] (waarbij [betrokkene 9] later als (stroman)directeur van [verdachte vennootschap 2] is aangesteld). Tevens acht de rechtbank opvallend dat [verdachte] als directeur van [payment service provider 1] via het bedrijf Ingvest een garantie van € 450.000,- heeft afgegeven ten behoeve van [verdachte vennootschap 1] toen [verdachte vennootschap 1] in de min stond op de accounts bij [payment service provider 1] , wat [verdachte] heeft erkend. De rechtbank ziet deze gedragingen van [verdachte] – in onderling verband en samenhang bezien – als relevante ondersteuning aan de organisatie van [hoofdverdachte 1] c.s..
Gelet op het voorgaande, heeft [verdachte] bijgedragen aan de verwezenlijking van het oogmerk van de criminele organisatie, zijnde het (kunnen blijven) aanbieden van online kansspelen in Nederland. De rechtbank acht deelname aan de criminele organisatie van [verdachte] dan ook bewezen voor wat betreft de periode 1 januari 2006 tot en met 24 mei 2013.

Bewijsbijlagen.

De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlagen, bijlage 2 en 3. De inhoud van de bewijsbijlagen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank merkt daarbij op dat de bewijsmiddelen in bewijsbijlage 2 met betrekking tot het witwassen tevens hebben te gelden als bewijs voor feit 1, deelneming aan de criminele organisatie.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

1.

in de periode van 1 januari 2006 tot en met 24 mei 2013,in Nederland en in Cyprus,
heeft deelgenomen, aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven inzake
-
overtreding van de wet op de kansspelen

welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast verdachte uit

-
[hoofdverdachte 2] en [hoofdverdachte 3/broer van hoofdverdachte 2] en [hoofdverdachte 1] en [verdachte 8, belastingadviseur] en [verdachte 4 / spelsoftware ontwikkelaar] en [verdachte 7] en andere personen en
- rechtspersonen, te weten [naam holding hoofdverdachte 1] en [verdachte vennootschap 3] en [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] en [Engelse vennootschap] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] .
2.Subsidiair
[payment service provider 1] en/of Stichting Derdengelden [payment service provider 1]
in de periode van 1 januari 2006 tot en met 24 mei 2013,
in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt,
immers hebben die vennootschappen en haar mededaders,
- in totaal € 91.288.166 ,- betreffende inkomsten uit meerdere illegale online casino’s, voorhanden gehad,
terwijl die vennootschappen en haar mededaders ten aanzien van dat geldbedrag wisten, dat dat onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf,
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van voorarrest en een beroepsverbod om als bestuurder op te treden gedurende drie jaar.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, zoals bedoeld in artikel 9a Wetboek van Strafrecht, waarbij een vergelijking is gemaakt met de gedoogsituatie met betrekking tot coffeeshops.
Daarnaast is verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de impact die deze strafzaak op verdachte en zijn carrière heeft gehad, met zijn blanco strafblad en met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd let de rechtbank op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank neemt voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die de Wok overtrad en die organisatie heeft daarmee veel geld verdiend. Verdachte heeft als een van de directeuren van [payment service provider 1] eraan bijgedragen dat deze verdiensten uit criminele activiteiten werden witgewassen. Verdachte heeft gedurende een aanzienlijke periode toegestaan dat illegale inkomsten uit het aanbieden van online kansspelen in Nederland door [payment service provider 1] werden ontvangen, waarna de organisatie van [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] het criminele geld kon blijven gebruiken.
Verdachte heeft daarnaast de heer [betrokkene 9] binnen de organisatie geïntroduceerd die als stroman de lege huls [verdachte vennootschap 2] op zijn naam heeft gehad.
Van witwassen gaat een maatschappij-ontwrichtende werking uit. Het vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan.
Criminaliteit in georganiseerd verband zoals die waarmee de onderhavige organisatie zich bezig hield vormt een bedreiging voor de Nederlandse samenleving. Deze dreiging is met name gelegen in de macht en corrumperende invloed van een organisatie als deze.
Het aanbieden van online kansspelen in Nederland moest vanuit het oogpunt van geldelijk gewin koste wat kost doorgaan. De organisatie deed dit echter zonder vergunning en hiermee werd het financieel-economisch stelsel en het overheidsbeleid ten aanzien van gokken ondermijnd.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de straf die aan verdachte wordt opgelegd uit het oogpunt van generale preventie van zodanige orde en zwaarte zijn dat navolging van de handelwijze door anderen wordt ontmoedigd.
Vanwege de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de lange duur en de grote omvang van hetgeen is witgewassen, zal de rechtbank niet volstaan met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht maar zal de rechtbank in verband met een juiste normhandhaving een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Gelet op de (aard van de) bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze gepleegd zijn, wil de rechtbank voorts zekerheid hebben dat verdachte niet meer werkzaam zal zijn in de financiële dienstverlening. Daarom zal zij verdachte als bijkomende straf, gezien artikel 31 Wetboek van Strafrecht, het recht ontzeggen om enig beroep in de financiële dienstverlening uit te oefenen voor de duur van drie jaren.
Strafkorting wegens overschrijding redelijke termijnBij beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van overschrijding van de redelijke termijn dient het volgende te worden vooropgesteld.
Het voorschrift van art. 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. Naast de bescherming die aldus aan de verdachte wordt geboden zijn er ook andere factoren die dwingen tot een voortvarende afhandeling van strafzaken, zoals de preventieve werking die geacht wordt uit te gaan van berechting en bestraffing, de gerechtvaardigde belangen van het eventuele slachtoffer van het feit, en de ongunstige invloed van het tijdsverloop op de beoordeling van de feiten als gevolg van de verbleking van de herinnering van - bijvoorbeeld - eventuele getuigen.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen, maar kan wel aanleiding geven tot compensatie van de op te leggen straf.
De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem/haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals:
a. de ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, alsmede de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of van andere zaken tegen de verdachte.
b. de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen, en het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
c. de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die in het opsporingsonderzoek en/of het onderzoek ter terechtzitting is betracht.
De vermindering van de straf wegens overschrijding van de redelijke termijn is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Daarbij geldt als algemene maatstaf dat indien een gevangenisstraf wordt opgelegd, het onvoorwaardelijke deel ervan wordt verminderd met 5% bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder en met 10% bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden doch niet meer dan twaalf maanden. In de gevallen waarin de redelijke termijn met méér dan twaalf maanden is overschreden, dient naar bevind van zaken te worden gehandeld.
In de zaak van verdachte stelt de rechtbank vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn een aanvang heeft genomen op 19 maart 2014, de dag waarop [verdachte] in verzekering werd gesteld.
Het eindprocesverbaal is gereedgekomen op 18 april 2014 en onder meer op 13 mei 2014, 23 december 2014 en 30 januari 2015 aangevuld.
Op de terechtzittingen van 11 en 13 november 2014 ( [hoofdverdachte 1] , [hoofdverdachte 2] , [hoofdverdachte 3/broer van hoofdverdachte 2] , [verdachte 8, belastingadviseur] , [verdachte 4 / spelsoftware ontwikkelaar] , [verdachte 7] en [verdachte] ) en 9 en 10 maart 2015 (toen waren de strafzaken tegen [verdachte 11] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 12] , [verdachte 13] , [verdachte 18] , [verdachte 14] , [verdachte 15] , [verdachte 16] , [verdachte 17] voor het eerst aan de orde; de zaken tegen de eerst vermelde groep verdachten dienden eveneens) heeft de rechtbank regie gevoerd in de zaken tegen de natuurlijke personen waarna op verzoek van de verdediging in de periode oktober tot en met december 2015 een groot aantal getuigen bij de rechter-commissaris is gehoord en de rechter-commissaris nog aanvullend onderzoek uitvoerde.
Naar aanleiding van dat onderzoek door de rechter-commissaris, de getuigenverhoren en in verband met de veertien inmiddels ook door het Openbaar Ministerie gedagvaarde rechtspersonen heeft een tweede regiezitting Rykiel plaatsgevonden op 21 januari 2016. Hierna zijn door de rechter-commissaris wederom getuigen gehoord.
De rechtbank heeft in juli 2016 besloten dat de beoogde inhoudelijke behandeling vanaf oktober/november 2016 geen doorgang kon vinden. Die beslissing hield verband met de uitspraak van de Hoge Raad dat een aantal geheimhouderstukken kon gaan behoren tot de processtukken. Daarnaast bleken bij het kabinet van de rechter-commissaris nog stukken in een kluis te liggen die betrekking hebben op de onderhavige strafzaak.
Om die reden heeft de rechtbank op 6 oktober 2016 een planningszitting gehouden waarna de rechtbank aan de rechter-commissaris heeft opgedragen een notitie te verspreiden met een inventarisatie van de in beslag genomen stukken waarover door de Hoge Raad reeds een beslissing is genomen en van de in beslag genomen stukken waarover nog een beslissing moest worden genomen. De rechter-commissaris heeft vervolgens op 29 november 2016 een regiebijeenkomst gehouden en is bij brief van 31 mei 2017 tot een afronding van zijn werkzaamheden gekomen.
Op de terechtzitting 31 oktober 2017 heeft de rechtbank andermaal regie gevoerd in de zaken Rykiel naar aanleiding van de vrijgegeven geheimhoudersstukken en heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst tot de inhoudelijke behandeling van 17 september 2018. De reden waarom de rechtbank de zaken niet eerder inhoudelijk kon behandelen was onder meer gelegen in de omstandigheid dat inmiddels duidelijk was geworden dat het Openbaar Ministerie ook de advocate, mr. [verdachte 10,advocate] , zou dagvaarden en in die strafzaak ook nog regie gevoerd zou moeten worden. Die regievoering in de zaak [verdachte 10,advocate] heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 8 februari 2018. Daarna zijn in alle zaken Rykiel nog enkele medeverdachten door de rechter-commissaris gehoord, namelijk in juli en augustus 2018.
Intussen, op 27 juni 2018, is de laatste aanvulling op het eindproces-verbaal (aanvulling 5) opgemaakt naar aanleiding van de regiezittingen, de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris en de benodigde onderzoekshandelingen die verband hielden met beoordeelde geheimhoudersstukken en de afhandeling van het beslag.
Alle zaken, inclusief die tegen [verdachte 10,advocate] , zijn inhoudelijk behandeld vanaf 17 september 2018 en de rechtbank wijst vonnis in alle zaken op 20 december 2018.
Om redenen van doelmatigheid en proceseconomie heeft de rechtbank besloten geen van de individuele zaken af te splitsen waarbij zij gelet heeft op de onderlinge samenhang tussen de zaken en het verwijt van lidmaatschap van een criminele organisatie aan nagenoeg alle verdachten.
In aanmerking nemende de aard en ernst van de tegen de verdachten naar voren gebrachte beschuldigingen, de betrokkenheid van het grote aantal verdachten daarbij, de tijdens het onderzoek door de meeste verdachten ingenomen proceshouding alsmede de namens de verdachten successievelijk naar voren gebrachte onderzoekwensen en de voor vervulling daarvan benodigde tijd, komt de rechtbank tot het oordeel dat het tijdverloop tot 6 oktober 2016 niet als onredelijk kan worden gekwalificeerd. Anders oordeelt de rechtbank ten aanzien van de tijd die het vervolgens nog heeft geduurd alvorens de zaak voor het eerst inhoudelijk, in september 2018, werd behandeld. De rechtbank heeft voor dit tijdverloop geen bevredigende verklaring kunnen vinden in de stukken.
Resumerend is de rechtbank derhalve van oordeel dat het recht van verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden en dat deze termijn met een periode van 2 jaren is overschreden. De rechtbank wil in deze zaak niet volstaan met de constatering dat het recht van verdachte op berechting binnen redelijke termijn is geschonden maar verbindt aan deze constatering tevens gevolgen voor wat betreft de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf in die zin dat een korting wordt toegepast van (ruim) 20%. In plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden zal de rechtbank aan verdachte aldus opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 28, 31, 47, 51, 57, 140, 420bis, 420ter.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
acht het tenlastegelegde onder feit 2 primair, feit 3 primair, feit 3 subsidiair en feit 5 niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
(t.a.v. feit 1:)
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; (t.a.v. feit 2 subsidiair:)
medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen:
(t.a.v. feit 1, feit 2 subsidiair:)
*een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
*
ontzettinguit het
rechtom
enig beroep in de financiële dienstverleninguit te oefenen voor de duur van
3 (drie) jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. M.E.L. Hendriks en mr. R. van den Munckhof, leden,
in tegenwoordigheid van mrs. H.J.G. van der Sluijs en G.J.B. van Weegen, griffiers,
en is uitgesproken op 20 december 2018.

Voetnoten

1.Voor de precieze invulling en duiding van de verweren verwijst de rechtbank naar de relevante delen van de ter terechtzitting van rechtbank overgelegde pleitnota’s.
2.De tekst van artikel 1a is bij Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de instelling van de kansspelautoriteit (Stb, 2012, 11) - ongewijzigd - ondergebracht onder artikel 1, eerste lid en onder a van de Wok (inwtr. 1 april 2012, Stb 2012, 83).
3.vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109.
4.vgl. HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5002.
5.vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7, NJ 2013/563.
6.vgl. HR 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:286.
7.De onderverdeling is aangebracht omwille van de leesbaarheid.
8.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 1 -3. Het genoemde rapport heeft betrekking op één van de projecten die het kabinet in het kader van de operatie ‘Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit’ had aangekondigd (Kamerstukken II, 1998/1999, 24 036, nr. 126).
9.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 5 en 9.
10.Kamerstukken II, 2002-2003, 24036 en 24557, nr. 280, p. 12 (tweede voortgangsrapportage).
11.Kamerstukken II, 2004-2005, 24557, nr. 64, p. 4 (vierde voortgangsrapportage).
12.Kamerstukken II, 2006-2007, 24557, nr. 76, p. 4 (vijfde voortgangsrapportage d.d. 13 juli 2007).
13.ZD 15 (SOETC49), p. 9-10.
14.ZD01, map 5, resp. p. 2133-2134, p. 2136-2137, p. 2139-2140 en p. 2142-2143.
15.ZD01, map 5, resp. p. 2146-2147, p. 2152-2153, p. 2155-2157, p. 2163-2164, p. 2169-2171.
16.Kamerstukken II, 2014-2015, Aanhangsel van Handelingen 1845.
17.Vgl. o.m. de brief van de Ksa aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] d.d. 8 juni 2012 (ZD01, p. 2179).
18.Boetebesluit Ksa 7 augustus 2013.
19.Jaarverslag Ksa 2012, p. 23 en p. 29.
20.Zie ook de op de website van de Ksa openbaar gemaakte besluit op wobverzoek van 8 december 2014.
21.ZD01, map 5, resp. p. 2179-2181,
22.Jaarverslag Ksa 2013 en het op de website van de Ksa gepubliceerde Boetebesluit Ksa van 7 augustus 2013.
23.Wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele nadere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (ingediend op 18 juli 2014) en thans aanhangig bij de Eerste Kamer.
24.AD, p. 2208 - 2210.
25.Zie onder meer de controle van ‘ [website 1] ’ op 7 februari 2013 (ZD01, p. 1319-1320), de controle van [website 9] op 11 april 2013 (ZD01, p. 1550-1561), de controle van [website 3] op 24 april 2013 (ZD01, p. 1421 – 1462) de controle van [website 4] op 7 mei 2013 (ZD01, p. 1575 – 1602) en de controle van [website 5] op 8 mei 2013 (ZD01, p. 1467 – 1490) en de controle op 14 mei 2013 van [website 6] (ZD01, p. 1505 – 1537).
26.Handhavingsprotocol van 13 juni 2012, ondertekend op 14 november 2012.
27.AD, p. 1-3.
28.AD, p. 2207.
29.Relaasproces-verbaal Algemeen dossier, p. 1-39.
30.Wat betreft de fraude met winstuitkeringen: zie o.m. verklaringen [getuige 1] (ZD01, p. 2794, 2802-2804).