Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verzoeker sub 2],
ERVEN [verzoeker sub 3],
[verzoeker sub 4],
[verzoeker sub 5],
1.De procedure
2.De LGR
3.De beoordeling
4.De beslissing
20 februari 2019 om 9.00 uur;
Rechtbank Oost-Brabant
In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 20 december 2018, wordt een verzoek behandeld van Creighton Ward B.V. en andere verzoekers tegen het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant. Het verzoek betreft de wijziging van de lijst der geldelijke regelingen (LGR) in het kader van de herverkaveling van het gebied Weerijs-Zuid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden van het verzoek niet tijdig zijn ingediend, maar heeft verzoekers toch ontvankelijk verklaard, omdat zij een zwaarwegend belang hebben bij een inhoudelijke behandeling. De rechtbank wijst erop dat de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht deels van toepassing zijn en dat verzoekers de mogelijkheid hebben gekregen om hun verzoekschrift aan te vullen.
De rechtbank behandelt vervolgens de inhoudelijke aspecten van het verzoek. Het verzoek om algehele vernietiging van de LGR wordt afgewezen, omdat de LGR uitsluitend kan worden gewijzigd en verzoekers geen grieven hebben geformuleerd die tot wijziging kunnen leiden. De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe erfdienstbaarheid of financiële compensatie kan worden toegewezen, en dat de ontheffing op grond van artikel 35 van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) geldt tot de kavelovergang. De rechtbank wijst op de noodzaak van aanvullend onderzoek naar de gebruikswaarde en kwaliteit van de ingebrachte en toegedeelde kavels, en verwijst de zaak naar de meervoudige kamer voor verdere behandeling.
De beschikking is openbaar uitgesproken op 20 december 2018 door mr. J.K.B. van Daalen, en de verdere behandeling is gepland voor 20 februari 2019.