In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de lijst der geldelijke regelingen (LGR) die door het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant is vastgesteld. Dit besluit, dat op 15 mei 2018 werd genomen, betreft de vergoeding voor het verlies van grond, klinkers en bomen in het kader van de herverkaveling van het blok Weerijs-Zuid. Verzoeker claimde een schadevergoeding van € 56.000,00 voor het verlies van 0.63.25 m² grond, inclusief de aanwezige klinkers en 71 bomen. De LGR, die ter inzage heeft gelegen van 24 mei tot en met 4 juli 2018, bevatte geen vergoeding voor het verlies van de weg, wat verzoeker in zijn zienswijze aanvoerde.
De rechtbank heeft de zaak op 9 oktober 2018 behandeld, waarbij verzoeker en de gemachtigde van verweerder, mr. M.A.T.L. Thijssen, aanwezig waren. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord, waaronder de taxatie van de waarde van de verloren grond en de bomen. Verweerder voerde aan dat de WOZ-waarde niet de juiste maatstaf is voor de schadevergoeding, en dat de taxateur de waarde op basis van de functie en bestemming van de grond had vastgesteld.
De rechtbank oordeelde dat de door de taxateur vastgestelde vergoedingen voor de onder de weg gelegen grond, de klinkers en de bomen redelijk waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking werd openbaar uitgesproken op 4 december 2018.