Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres is op 1 augustus 2016 voor bepaalde tijd als docent in dienst getreden bij OSG Graaf Engelbrecht te Breda, een middelbare school die onderdeel uitmaakt van Stichting ROC West-Brabant (hierna: de werkgever).
Bij brief van 16 november 2016 heeft eiseres de werkgever verzocht haar per 1 december 2016 ontslag te verlenen, vanwege het accepteren van een andere baan.
In deze brief stelt eiseres: “
Met veel enthousiasme en plezier ben ik het contract aangegaan voor dit schooljaar als docent [vakgebied] , op het Graaf Engelbrecht. De reistijd, die in de praktijk een verdubbeling bleek van de reistijd in theorie is een onoverkomelijk bezwaar gebleken. De bijkomende mentorgesprekken, ouderavonden, maken mijn werkdagen dikwijls meer dan klokrond. Ondanks dat heb ik het willen volhouden, omdat ik met veel plezier lesgeef aan de leerlingen op Het Graaf Engelbrecht. Echter het werd na een aantal weken meer een kwestie van volhouden, want daarnaast heb ik ook nog mijn Master [vakgebied] , met zijn 25 studie-urenbelasting en 6 tot 8 college-uren per week. Het is alles bij elkaar te veel gebleken.
In een gesprek heb ik dit jullie voorgelegd, de afdelingsleider [naam] en u als rector, [naam] op dinsdag 8 november. Daarna ben ik gaan solliciteren.
Ik heb mij beperkt tot twee scholen op kortere reisafstand. Ondanks dat dit zo kort geleden pas is besproken, heb ik inmiddels op beide scholen een sollicitatiegesprek gehad en heb ik een andere baan geaccepteerd. Op de Graaf heb ik veel geleerd en daar ben ik heel bij om. Ik kan deze nieuwe vaardigheden in mijn toekomstige functie goed gebruiken.
Ik verzoek u mij daarom ontslag te verlenen per 1 december 2016.”
Bij brief van 24 november 2016 heeft de werkgever bevestigd in te stemmen met het ontslagverzoek van eiseres. De ontslagdatum is bepaald op 1 december 2016.
Op 24 november 2016 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering.Bij brief van 21 december 2016 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat deze aanvraag niet in behandeling wordt genomen, met als motivering dat eiseres heeft laten weten geen aanspraak te maken op een WW-uitkering omdat zij zelf ontslag heeft genomen en per 1 januari 2017 een andere baan heeft gevonden.
Op 2 februari 2017 heeft verweerder een melding ontvangen dat eiseres vanaf 24 november 2016 ziek is. Omdat de werkgever eigen risicodrager is voor de Ziektewet (ZW), heeft verweerder deze ziekmelding doorverwezen naar de werkgever. De werkgever heeft eiseres over de maand december 2017 een ZW-uitkering betaald.
Bij besluit van 19 april 2017 heeft verweerder naar aanleiding van een nieuwe aanvraag van eiseres van 5 april 2017 bepaald dat eiseres per 1 december 2016 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet wordt uitbetaald omdat eiseres verwijtbaar werkloos is.
Het hiertegen ingediende bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 19 juli 2017 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld. Hangende dat beroep heeft verweerder bij besluit van 3 november 2017 het bezwaar alsnog gegrond verklaard, voor zover daarbij is geoordeeld dat eiseres met ingang van 1 december 2016 recht heeft op een WW-uitkering. Verweerder oordeelt dat eiseres wegens ziekte op 1 december 2016 niet beschikbaar was voor arbeid en om die reden geen recht heeft op een WW-uitkering.
Omdat eiseres hersteld was per 1 januari 2017, heeft verweerder het onder procesverloop vermelde primaire besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, omdat eiseres volgens verweerder verwijtbaar werkloos is geworden. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat eiseres zelf ontslag heeft genomen. Dat de door eiseres beoogde baan niet doorging, maakt niet dat kan worden teruggekomen van de ontslagname. Om die reden komt verweerder niet toe aan de beoordeling of mogelijk op medische gronden geoordeeld kan worden dat voortzetting van de dienstbetrekking niet redelijkerwijs van eiseres gevergd kon worden.
3. Eiseres voert – kort samengevat – aan dat haar geestelijke en lichamelijke welzijn in het geding kwam in november 2016. Zij kon geen kant meer op bij de werkgever. Haar medische situatie was de reden waarom zij niet meer in staat was haar werk te hervatten bij de werkgever. Zij is ziek uit dienst gegaan, hetgeen pas later is erkend door de werkgever door haar loon over december uit te betalen. Het werken is haar onmogelijk gemaakt door de werkgever, waardoor zij niet langer fulltime kon werken en haar opleiding tot eerstegraads docent [vakgebied] per direct moest staken. De nieuwe baan per 1 januari 2017 bij het Jan van Brabant College, de nieuwe beoogde werkgever, is haar ook onmogelijk gemaakt omdat zij moest blijven werken tot eind december 2016. Zij is toch blijven solliciteren en heeft uiteindelijk een baan met een veel kleinere omvang aangenomen bij Christiaan Huygens College.
4. Het wettelijk kader luidt als volgt.
5. Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
6. Op grond van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien de dienstbetrekking eindigt of is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
7. Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW brengt het UWV een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
8. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
9. In geschil is het door verweerder bij het bestreden besluit ingenomen standpunt dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden omdat zij zelf ontslag heeft genomen.
10. De rechtbank stelt, net als verweerder, vast dat eiseres bij de hiervoor onder feiten weergegeven brief van 16 november 2016 onmiskenbaar zelf ontslag heeft genomen bij de werkgever, vanwege het vinden van een andere baan. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze brief niet anders worden uitgelegd dan dat het dienstverband op verzoek van eiseres is beëindigd. Overigens heeft eiseres ook op het WW-aanvraagformulier van 5 april 2017 ingevuld dat zij zelf ontslag heeft genomen.
11. Nu vaststaat dat eiseres zelf ontslag heeft genomen, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of deze ontslagname verwijtbare werkloosheid oplevert. Voor de beoordeling of hiervan sprake is, moet worden bezien of aan voortzetting van de dienstbetrekking bij de werkgever zodanige bezwaren waren verbonden, dat de voortzetting redelijkerwijs niet van eiseres kon worden gevergd. Derhalve is de reden van de beëindiging van het dienstverband bepalend.
12. Gelet op het voorgaande, de overige gedingstukken, in het bijzonder de brief van 16 november 2016, en wat daarover ter zitting is verklaard, volgt de rechtbank verweerders standpunt dat eiseres haar dienstverband in eerste instantie heeft opgezegd om zodoende per 1 december 2016 bij het Jan van Brabant College te kunnen gaan werken omdat zij de belasting van het werk aan Het Graaf Engelbert College verkeerd heeft ingeschat in combinatie met de reistijd en persoonlijke verplichtingen. Dit zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zodanige bezwaren dat voortzetting van de dienstbetrekking bij de werkgever redelijkerwijs niet van eiseres kon worden gevergd. Dat eiseres vervolgens aansluitend aan het dienstverband ziek is geworden, haar werk bij de werkgever niet kon voortzetten, de arbeidsverhouding met de werkgever is verslechterd en zij vanwege een opzegtermijn bij de werkgever niet per 1 december 2016 bij het Jan van Brabant College kon gaan werken, zijn naar het oordeel van de rechtbank omstandigheden die losstaan van de reden van ontslagname. Deze omstandigheden zijn immers pas voorgevallen nadat eiseres ontslag heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat op het moment van ontslagname sprake was van een situatie waarin de voortzetting van haar dienstverband met de werkgever redelijkerwijs niet van eiseres kon worden gevergd.
13. Eiseres is dan ook verwijtbaar werkloos geworden, zodat verweerder op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW gehouden is om haar een maatregel op te leggen. De vraag die dan voorligt, is of de verwijtbaarheid van de werkloosheid eiseres niet in overwegende mate verweten kan worden, zodat de aan haar opgelegde maatregel op grond van de tweede volzin van artikel 27, eerste lid, van de WW gematigd had moeten worden. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat de werkloosheid eiseres niet in overwegende mate verweten kan worden. Voor matiging van de opgelegde maatregel is dan ook geen plaats.
14. Ter zitting is vastgesteld dat eiseres met de nader ingediende stukken niet heeft beoogd een verzoek om schadevergoeding in te dienen.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, voorzitter, en mr. G.H. de Heer Schotman en mr. L.J.M. Timmermans, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: