ECLI:NL:RBOBR:2018:6342

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
01/990015-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van verweren tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de zaak tegen de echtgenote van een hoofdverdachte in het onderzoek Rykiel, met betrekking tot het profiteren van illegale online kansspelen

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, stond de echtgenote van een hoofdverdachte in het onderzoek Rykiel terecht. De rechtbank oordeelde dat de verweren van de verdediging, die strekten tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, niet konden worden gehonoreerd. De verdediging voerde aan dat er sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel, het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte wel degelijk had geprofiteerd van de illegale inkomsten van haar echtgenoot, die betrokken was bij het aanbieden van online kansspelen in strijd met de Wet op de kansspelen (Wok). De rechtbank legde een taakstraf op van 160 uren, met een strafkorting van 20% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar. De rechtbank benadrukte dat de verdachte, ondanks haar beperkte inkomsten, een luxe levensstijl had geleid en dat zij op de hoogte was van de illegale activiteiten van haar echtgenoot. De uitspraak vond plaats op 20 december 2018, na een langdurig proces dat begon met de dagvaarding op 12 februari 2015.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/990015-14
Datum uitspraak: 20 december 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 maart 2015, 10 maart 2015, 21 januari 2016, 6 oktober 2016, 31 oktober 2017,
17 september 2018, 19 september 2018, 25 september 2018, 26 september 2018, 1 oktober 2018, 2 oktober 2018, 5 oktober 2018, 8 oktober 2018, 9 oktober 2018, 10 oktober 2018,
11 oktober 2018, 16 oktober 2018, 17 oktober 2018, 18 oktober 2018, 23 oktober 2018, 24 oktober 2018, 25 oktober 2018, 29 oktober 2018, 30 oktober 2018, 31 oktober 2018,
1 november 2018 en 10 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 februari 2015.
Hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, is weergegeven in bijlage 1 bij dit vonnis.
Kort gezegd wordt verdachte verweten dat zij voordeel heeft getrokken uit de verdiensten die haar echtgenoot [hoofdverdachte 2] , een van de hoofdverdachten in het onderzoek Rykiel, heeft verdiend met het illegaal aanbieden van online kansspelen.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Verweren niet-ontvankelijkheid OM door verdediging [1]
Gemeenschappelijke verweren
Het feit dat aan verdachte ten laste is gelegd, komt voort uit het onderzoek Rykiel. Op basis van dat onderzoek is de verdenking ontstaan dat de bedrijven waarvoor de echtgenoot van verdachte werkte, betrokken waren bij overtredingen van de Wet op de kansspelen (hierna; Wok). Het verdachte verweten voordeel trekken van de inkomsten die haar echtgenoot genoot uit kansspelen is onlosmakelijk met die verdenking verbonden. Om die reden zal de rechtbank ambtshalve ingaan op het in de andere zaken Rykiel gevoerde verweer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De verdediging in de andere zaken Rykiel heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van overtreding van de Wok en rechtstreeks daarmee verband houdende strafbare feiten. Volgens de verdediging is het handelen van het Openbaar Ministerie namelijk in strijd is met beginselen van een goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, in die zin dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot een beslissing had kunnen komen om te vervolgen had kunnen komen. Kort gezegd, is het volgende aangevoerd.
1. Vertrouwensbeginsel
Verdachte mocht erop vertrouwen dat niet strafrechtelijk zou worden vervolgd gezien de ontwikkelingen op de kansspelmarkt en de ontwikkelingen in de (Europese) jurisprudentie, het gegeven dat overtredingen van de Wok voor 1 april 2012 nimmer door het Openbaar Ministerie zijn vervolgd, de wijze waarop de Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) met marktpartijen omging en het door de Ksa expliciet gevoerde gedoogbeleid.
2. Verbod van willekeur
Het Openbaar Ministerie heeft niet in redelijkheid tot vervolging van verdachte kunnen overgaan nu het handhavingsprimaat van de Wok bij de Ksa lag. Van samenloop met andere misdrijven was feitelijk geen sprake, nu deze misdrijven voortvloeiden uit overtreding van de Wok. Voor zover wel sprake was van een - aanvankelijk - evenredige vervolgingsbeslissing, had het Openbaar Ministerie die vervolging moeten staken en de zaak moeten overdragen aan de Ksa. Gaande het onderzoek zijn de aanwijzingen dat sprake was van Opiumwet gerelateerde misdrijven, wat (mede) aanleiding was voor het opstarten van het onderzoek Rykiel, immers niet uitgemond in een concrete verdenking. De gedragingen die resteerden met betrekking tot het aanbieden van online kansspelen, hadden door de Ksa afgedaan kunnen en moeten worden.
3. Gelijkheidsbeginsel
Talloze bedrijven, die op soortgelijke wijze gestructureerd zijn als de aanbieder van kansspelen in de onderhavige zaak ( [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ), hebben de Wok overtreden terwijl deze bedrijven niet zijn vervolgd. Een uitleg van het Openbaar Ministerie waarom juist in verband met [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] - die nota bene niet voldeed aan de prioriteringscriteria van de Ksa - wel is vervolgd, is uitgebleven.
Regelgeving
De delictsomschrijving in de Wok luidde - voor zover thans van belang - in de tenlastegelegde periode als volgt:
Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden: gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend. [2]
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. [3]
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven in de regel niet worden ontleend. [4]
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, worden zware motiveringseisen gesteld. [5]
Met betrekking tot een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft in het bijzonder nog te gelden dat het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte. [6]

Oordeel rechtbank

Inleiding
De rechtbank ziet aanleiding om bij de beoordeling van het verweer onderscheid te maken in de periode voor de oprichting van de Ksa op 1 april 2012 en de periode daarna. Voor het bestaan van de Ksa kon immers feitelijk slechts via het strafrecht handhavend worden opgetreden tegen illegaal kansspelaanbod. Met de instelling van de Ksa werd een duaal handhavingssysteem mogelijk, waarbij de Wok niet alleen met het strafrechtelijke instrumentarium, maar ook met bestuursrechtelijke sancties gehandhaafd kon worden. De beoordeling van de verweren dient in onderling verband en samenhang te worden beschouwd. [7] Bij de beoordeling daarvan heeft het hierboven geschetste juridische kader als uitgangpunt te gelden.
Ad 1 (schending van het vertrouwensbeginsel)
Periode voor 1 april 2012
Uit het rapport ‘
Nieuwe ronde, nieuwe kansen’dat op 20 november 2000 aan de Tweede Kamer is aangeboden, blijkt dat vanwege capaciteitsproblemen bij het justitieel apparaat niet altijd werd opgetreden tegen overtredingen van de Wok. [8] Deze situatie werd als ongewenst ervaren. Daarom zijn door het kabinet enkele beleidswijzigingen aangekondigd in de aanpak van illegaal kansspelaanbod. Daarbij is ingezet op een intensivering van de handhaving onder meer door een gecombineerd en integraal handhavingstraject. In dit verband werd medio 2001 onder meer het Projectbureau kansspelen ingesteld. [9]
Het ingezette traject, dat na afkondiging zonder onderbrekingen is voortgezet, heeft geleid tot daadwerkelijke aanpak van (fysiek) kansspelaanbod. [10] Waar het de handhaving van illegaal kansspelaanbod via internet betreft, zijn brieven aan aanbieders verzonden waarbij zij erop werden gewezen dat de Wok werd overtreden en welke consequenties daaraan verbonden waren en dat strafrechtelijk kon worden opgetreden indien het aanbod van kansspelen niet werd gestaakt. [11] Het resultaat daarvan was dat meer dan de helft van de aan de aangeschreven aanbieders en tussenpersonen gelieerde websites onbereikbaar, niet langer actief, of aangepast waren. [12]
In het dossier Rykiel zijn een aantal waarschuwingsbrieven opgenomen. De rechtbank wijst op brieven van het Ministerie van Justitie (Projectbureau kansspelen) gericht aan:
- [hoofdverdachte 1] op 5 februari 2007 [13] ;
- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op 8 september 2008, 12 februari 2009, 2 en 3 maart 2009 [14] ;
- [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] op 23 december 2009, 11 mei 2010, 30 september 2011, 25 november 2011 en 13 januari 2012 [15] .
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat geen sprake was van een situatie waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat er niet door het Openbaar Ministerie zou worden vervolgd. Dergelijk vertrouwen kon ook niet worden ontleend aan ontwikkelingen gericht op een toekomstige liberalisering van de kansspelmarkt, noch aan ontwikkelingen in jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie, nu deze ontwikkelingen niet zagen op een ongeclausuleerd toestaan van het aanbieden van kansspelen via internet, zonder enige regulering of handhaving van overheidswege. Het gegeven dat, voor zover bekend, geen aanbieders van online kansspelen daadwerkelijk zijn vervolgd, is evenmin voldoende om te kunnen spreken van een situatie waarin het hiervoor bedoelde vertrouwen is gewekt. Er is geen sprake geweest van aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen, waaruit verdachte kon afleiden dat er niet tot vervolging zou worden overgegaan.
Periode na 1 april 2012
Na oprichting van de Ksa is voorrang gegeven aan de aanpak van kansspelen aangeboden op internet. Omwille van capaciteits- en doelmatigheidsredenen heeft de Ksa prioriteringsbeleid opgesteld. [16] Dit beleid houdt in dat aanbieders die zich prominent op de Nederlandse markt richtten het eerst in aanmerking kwamen voor handhaving. Om te bepalen of een aanbieder zich op Nederland richtte, zijn drie prioriteringscriteria ontwikkeld. Indien een aanbieder voldeed aan een of meer van de hierna genoemde criteria, richtte de Ksa zich bij handhaving op deze aanbieder. De focus van de Ksa kwam daarmee te liggen op de aanbieder:
  • waarvan de website, waarop het kansspel gespeeld werd, eindigde op .nl en/of
  • waarvan de kansspelwebsite in de Nederlandse taal te raadplegen was, en/of
  • die reclame maakte via radio, televisie of in geprinte media reclame gericht op de Nederlandse markt.
Over het prioriteringsbeleid is een persbericht uitgebracht. [18] Tevens zijn in 2012 onderzoeken gestart naar illegaal aanbod van kansspelen op internet [19] en zijn verschillende aanbieders - ditmaal door de Ksa - schriftelijk gewaarschuwd. [20] De rechtbank wijst in dit verband op de brief gericht aan:
- [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] d.d. 8 juni 2012. [21]
In deze brief is duidelijk uiteengezet wat het prioriteringsbeleid inhield. Voorts zijn in 2013 twee bedrijven die online kansspelen aanboden daadwerkelijk door de Ksa beboet, hetgeen bij openbaar boetebesluit bekend is gemaakt. [22]
De rechtbank concludeert dat geen sprake was van een door de Ksa gevoerd gedoogbeleid, en dat ook aanbieders die niet (meer) onder de prioriteringscriteria vielen, niet zonder meer gevrijwaard waren van handhavend optreden.
Dat aanbieders, als onderdeel van het gevoerde prioriteringsbeleid, een termijn werd gegund om aan de gestelde criteria te voldoen en dat aanbieders op de hoogte zouden worden gebracht van wijzigingen in die criteria, maakt dat niet anders.
Dat er sprake zou zijn van gedogen, kan evenmin worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Ksa - op aanvraag - brieven heeft verstrekt aan aanbieders van online kansspelen, waarin onder meer werd medegedeeld dat zij niet (langer) voldeden aan de prioriteringscriteria. Ook aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] is via [verdachte 10/advocate] een dergelijke brief, gedateerd 22 januari 2013, verstrekt. Door de verdediging is betoogd dat deze brief als ‘gedoogbrief’ moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was van een ‘gedoogbrief’ geen sprake, nu in die brief tevens is opgenomen de zinsnede: “Kansspelaanbieders, die niet langer voldoen aan deze prioriteringscriteria, zijn daarmee niet legaal. Tegen deze aanbieders zal slechts in het kader van de prioriteitstelling (voorlopig) niet opgetreden worden.” Derhalve kon ook hieraan niet een gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat handhaving niet zou plaatsvinden, laat staan dat dat vertrouwen zich zou kunnen uitstrekken tot handhavingsbeslissingen van andere instanties dan de Ksa, zoals het Openbaar Ministerie.
Dat sprake zou zijn van een bestuurlijk gedoogbeleid kan ook niet worden afgeleid uit de contacten die de Ksa onderhield met vertegenwoordigers van de kansspelindustrie. Deze contacten - in de vorm van georganiseerde bijeenkomsten en workshops - vonden in het licht van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand [23] plaats. Daarbij werd slechts - al dan niet op verzoek van verscheidene aanbieders zelf - van gedachten gewisseld over de toekomstige wetgeving en de mogelijkheden van het aanbieden van online gokspellen in Nederland. [24] Er zijn daarbij - in lijn met het gevoerde prioriteringsbeleid - geen toezeggingen gedaan, waaruit kon of mocht worden afgeleid dat er nimmer handhavend zou worden opgetreden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat een algeheel verbod op kansspelen ook na eventuele wetswijziging het uitgangspunt blijft. Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand beoogt slechts het reguleren van kansspelen op afstand (via internet) en het verder moderniseren van het kansspelbeleid.
Bovendien is, in de periode na de bevestigingsbrief van 22 januari 2013, nimmer (volledig) aan de prioriteringscriteria voldaan. Bij controle van enkele websites is immers geconstateerd dat na het verkrijgen van die brief verschillende websites weer of nog steeds in de Nederlandse taal werden aangeboden, het spelaanbod op de websites was voorzien van keuzeknoppen in de Nederlandse taal en de speluitleggen bij de aangeboden spellen in de Nederlandse taal waren opgesteld. [25] Voor zover er gedoogbeleid zou bestaan, zou dat dus niet kunnen worden ingeroepen.
Ten slotte is niet gebleken dat het voor het vervolgingsbeleid verantwoordelijke overheidsorgaan, het Openbaar Ministerie, in de periode na 1 april 2012, toezeggingen heeft gedaan waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat vervolging uit zou blijven.
Ad 2 (schending van het verbod van willekeur)
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of het Openbaar Ministerie in redelijkheid voor de (verdere) vervolging van verdachte heeft kunnen kiezen nu het handhavingsprimaat van de Wok na 1 april 2012 bij de Ksa was komen te liggen, zoals ook is neergelegd in het tussen het Openbaar Ministerie en de Ksa gesloten handhavingsprotocol. [26] In dat verband is het volgende van belang.
Op 7 mei 2012 is het onderzoek Rykiel opgestart. Aanleiding daarvoor waren een drietal berichten van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna CIE) die op 28 en 29 maart 2012 - voor oprichting van de Ksa - waren binnengekomen en waarin [hoofdverdachte 2] in verband werd gebracht met gokken via internet, drugs en witwassen. [27]
In juni 2012, de maand waarin het handhavingsprotocol is gesloten, is de Ksa door het Openbaar Ministerie van het lopende onderzoek op de hoogte gesteld. Aangezien dat onderzoek reeds onder de leiding van het Openbaar Ministerie was gestart, is het onderzoek geen onderwerp geweest van gesprek tijdens het overleg tussen de Ksa en het Openbaar Ministerie. [28]
Gedurende het - omvangrijke - onderzoek Rykiel zijn veel bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet waarvoor onder meer machtigingen door de rechter-commissaris zijn afgegeven. Er zijn panden in binnen- en buitenland doorzocht, verscheidene administraties en geheimhouderstukken in beslag genomen, strafrechtelijke financiële onderzoeken gestart, rechtshulpverzoeken gedaan en een aanzienlijk aantal personen is als verdachte aangemerkt waarbij dwangmiddelen - onder meer voorlopige hechtenis - zijn toegepast. [29] Weliswaar zijn gedurende het onderzoek geen concrete verdenkingen ontstaan ter zake druggerelateerde misdrijven, zoals in de CIE informatie naar voren kwam, maar wel zijn in het onderzoek verdenkingen gerezen onder meer ter zake overtreding van de Wok, witwassen, valsheid in geschrift, deelname aan een criminele organisatie en oplichting van spelers door manipulatie van winstuitkeringen. [30] Met behulp van verschillende adviseurs - onder wie een advocaat en een accountant - zou een buitenlandse ondernemingsstructuur voorzien van stromannen zijn opgezet waarbinnen door middel van valselijk opgemaakte facturen geldstromen afkomstig uit illegale online kansspelen werden verhuld.
Nu het onderzoek Rykiel reeds voor sluiting van het handhavingsprotocol was gestart en er bovendien sprake was van een samenloop van verschillende misdrijven heeft de officier van justitie in redelijkheid tot vervolging kunnen besluiten. Dat de aanwijzingen voor overtreding van de Opiumwet uiteindelijk niet hebben geleid tot een concrete verdenking brengt niet mee dat de officier van justitie de vervolging in verband met de andere verdenkingen had moeten staken. Geen rechtsregel, noch het - na aanvang van het strafrechtelijk onderzoek inwerking getreden - handhavingsprotocol, dwong de officier van justitie daartoe. Dat geldt temeer omdat er ook niet rechtstreeks aan de Wok gerelateerde verdenkingen, zoals valsheid in geschrift, bestonden. Ook in zoverre had de officier van justitie de zaak niet in handen van de Ksa hoeven stellen.
Ad 3 Schending van het gelijkheidsbeginsel
Het onderzoek Rykiel is gestart naar aanleiding van aanwijzingen ter zake Opiumwet gerelateerde feiten. Gedurende het onderzoek zijn er meerdere verdenkingen ter zake strafbare feiten ontstaan, die hiervoor reeds zijn benoemd en die niet allemaal onlosmakelijk in verband staan met overtreding van de Wok. Niet is gebleken dat de gedragingen van de kansspelaanbieders die niet zijn vervolgd in zoverre overeenstemmen met de verdenkingen tegen de verdachten in de zaak Rykiel. Het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van andere kansspelaanbieders leidt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Conclusie
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat - ook wanneer de verweren in onderling verband en samenhang worden beschouwd - geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarbij plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. De verweren worden verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De inhoudelijke beoordeling

Inleiding
Het onderzoek
In de zaak Rykiel is onderzoek gedaan naar het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland en de route van het geld dat daarmee werd verdiend. Tijdens het onderzoek is in kaart gebracht welke (internationale) rechtspersonen en natuurlijke personen hierbij een rol hebben gespeeld. Volgens het Openbaar Ministerie is er – kort gezegd – sprake geweest van een criminele organisatie die met behulp van juridische, fiscale en financiële professionals in strijd met de Wok online kansspelen heeft aangeboden, de inkomsten via een internationale schijnconstructie heeft witgewassen en alles in het werk heeft gesteld om aan handhavend optreden te ontkomen.
Ten aanzien van verschillende betrokkenen is de zaak afgedaan met een transactie of strafbeschikking. Daarnaast zijn 31 verdachten gedagvaard ter zake van onder meer overtreding van de Wok, deelneming aan een criminele organisatie, witwassen en valsheid in geschrift.
Het strafdossier
Het dossier Rykiel beslaat ruim 50 ordners en bevat persoonsdossiers ten aanzien van de verdachten, zaaksdossiers en aanvullingen op het eindproces-verbaal. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Aanpak van de rechtbank
De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal per zaaksdossier worden besproken, uitmondende in een conclusie tot bewezenverklaring of vrijspraak. Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
De vordering van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit zal komen.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit.

Witwassen (zaaksdossier 17)

Vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte (niet nader gespecificeerde) geldbedragen heeft witgewassen, zoals impliciet primair ten laste is gelegd. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is namelijk niet gebleken dat verdachte enige concrete handeling van betekenis heeft verricht ten aanzien van de geldbedragen die in strijd met de Wok zijn verworven en die via [Payment service provider 1] en [verdachte vennootschap 1] hun weg vonden naar crediteuren, spelers van kansspelen, rechtspersonen, de leidinggevenden van [verdachte vennootschap 1] en anderen. Verdachte wordt in zoverre vrijgesproken.
Voordeel trekken
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte wel geprofiteerd van de inkomsten die haar echtgenoot [hoofdverdachte 2] indirect met online kansspelen in strijd met de Wok heeft ontvangen. Zo heeft zij diverse aankopen gedaan met geld van haar echtgenoot, al dan niet met gebruikmaking van een creditcard die aan de bankrekening van haar echtgenoot was gekoppeld. Verdachte had slechts beperkte inkomsten, maar leidde een luxe leven.
Uit misdrijf afkomstig
De verdediging heeft meer specifiek aangevoerd dat verdachte niet wist, noch redelijkerwijs moest vermoeden dat de inkomsten van haar echtgenoot door misdrijf waren verkregen. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in de ten laste gelegde periode op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] kansspelen werden aangeboden, gericht op en toegankelijk voor Nederlandse consumenten. Het via internet opzettelijk aanbieden van kansspelen in Nederland is een misdrijf op grond van de Wok en de Wet op de economische delicten. Inkomsten die met die kansspelen zijn gegenereerd, zijn dus afkomstig van misdrijf. Die inkomsten zijn via [Payment service provider 1] , [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 3] en [verdachte vennootschap 4] bij [hoofdverdachte 2] , de echtgenoot van verdachte, terechtgekomen.
Verdachte wist al voordat zij in 2009 met [hoofdverdachte 2] trouwde dat hij zich bezighield met online kansspelen. In dat kader acht de rechtbank het redengevend dat verdachte juist [facebookpagina van website 1] heeft geliket op Facebook. Verdachte kende bovendien [hoofdverdachte 1] , de zakenpartner van [hoofdverdachte 2] in het bedrijf waar de inkomsten uit online kansspelen binnenkwamen. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het onaannemelijk dat verdachte niet wist waar haar echtgenoot zijn geld mee verdiende.
Dat verdachte mogelijk niet op de hoogte was van de geldende wet- en regelgeving omtrent het aanbieden van online kansspelen, zoals de verdediging heeft aangevoerd, komt voor haar eigen rekening en risico.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage, bijlage 2. De inhoud van de bewijsbijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van september 2009 tot en met maart 2014
in Nederland
uit de opbrengst van enig door [hoofdverdachte 2] gepleegd misdrijf,voordeel heeft getrokken, terwijl zij wist dat het de opbrengst van door misdrijf verkregen goederen betrof,
immers heeft verdachte in bovengenoemde periode meerdere aankopen gedaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, zoals bedoeld in artikel 9a Wetboek van Strafrecht dan wel aan haar een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Daarnaast is verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd let de rechtbank op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank neemt voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte wist als echtgenote van [hoofdverdachte 2] , een van de hoofdverdachten in de zaak, dat het geld dat hij verdiende, verkregen werd uit misdrijf. Verdachte heeft desondanks hier voordeel uit getrokken en er een luxe levensstijl op na gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de straf die aan verdachte wordt opgelegd uit het oogpunt van generale preventie van zodanige orde en zwaarte zijn dat navolging van de handelwijze, door bijvoorbeeld partners van personen die de wet overtreden, wordt ontmoedigd.
Vanwege de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de duur en de omvang van de luxe levensstijl die verdachte er op na hield, zal de rechtbank niet volstaan met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht noch met een geheel voorwaardelijke straf maar zal de rechtbank in verband met een juiste normhandhaving een forse taakstraf opleggen.
Strafkorting wegens overschrijding redelijke termijnBij beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van overschrijding van de redelijke termijn dient het volgende te worden vooropgesteld.
Het voorschrift van art. 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. Naast de bescherming die aldus aan de verdachte wordt geboden zijn er ook andere factoren die dwingen tot een voortvarende afhandeling van strafzaken, zoals de preventieve werking die geacht wordt uit te gaan van berechting en bestraffing, de gerechtvaardigde belangen van het eventuele slachtoffer van het feit, en de ongunstige invloed van het tijdsverloop op de beoordeling van de feiten als gevolg van de verbleking van de herinnering van - bijvoorbeeld - eventuele getuigen.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt - gelijk hiervoor overwogen - niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen, maar kan wel aanleiding geven tot compensatie van de op te leggen straf.
De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem/haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals:
a. de ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, waaronder begrepen een gerechtelijk vooronderzoek, alsmede de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of van andere zaken tegen de verdachte.
b. de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen, en het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
c. de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die in het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk vooronderzoek en/of het onderzoek ter terechtzitting is betracht.
De vermindering van de straf wegens overschrijding van de redelijke termijn is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Daarbij geldt als algemene maatstaf dat indien een gevangenisstraf wordt opgelegd, het onvoorwaardelijke deel ervan wordt verminderd met 5% bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder en met 10% bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden doch niet meer dan twaalf maanden. In de gevallen waarin de redelijke termijn met méér dan twaalf maanden is overschreden, dient naar bevind van zaken te worden gehandeld.
In de zaak van [verdachte] stelt de rechtbank vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn een aanvang heeft genomen op 19 mei 2014, de dag waarop [verdachte] in verzekering werd gesteld.
Het eindprocesverbaal is gereedgekomen op 18 april 2014 en onder meer op 13 mei 2014, 23 december 2014 en 30 januari 2015 aangevuld.
Op de terechtzittingen van 11 en 13 november 2014 ( [hoofdverdachte 1] , [hoofdverdachte 2] , [hoofdverdachte 3/ broer van hoofdverdachte 2] , [verdachte 8/belastingadviseur] , [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] , [verdachte 7] en [verdachte 9/CEO Payment service provider 1] ) en 9 en 10 maart 2015 (toen waren de strafzaken tegen [verdachte 11] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 12] , [verdachte 13] , [verdachte 18/moeder hoofdverdachte 1] , [verdachte] , [verdachte 15] , [verdachte 16] , [verdachte 17] voor het eerst aan de orde; de zaken tegen de eerst vermelde groep verdachten dienden eveneens) heeft de rechtbank regie gevoerd in de zaken tegen de natuurlijke personen waarna op verzoek van de verdediging in de periode oktober tot en met december 2015 een groot aantal getuigen bij de rechter-commissaris is gehoord en de rechter-commissaris nog aanvullend onderzoek uitvoerde.
Naar aanleiding van dat onderzoek door de rechter-commissaris, de getuigenverhoren en in verband met de veertien inmiddels ook door het Openbaar Ministerie gedagvaarde rechtspersonen heeft een tweede regiezitting Rykiel plaatsgevonden op 21 januari 2016. Hierna zijn door de rechter-commissaris wederom getuigen gehoord.
De rechtbank heeft in juli 2016 besloten dat de beoogde inhoudelijke behandeling vanaf oktober/november 2016 geen doorgang kon vinden. Die beslissing hield verband met de uitspraak van de Hoge Raad dat een aantal geheimhouderstukken kon gaan behoren tot de processtukken. Daarnaast bleken bij het kabinet van de rechter-commissaris nog stukken in een kluis te liggen die betrekking hebben op de onderhavige strafzaak.
Om die reden heeft de rechtbank op 6 oktober 2016 een planningszitting gehouden waarna de rechtbank aan de rechter-commissaris heeft opgedragen een notitie te verspreiden met een inventarisatie van de in beslag genomen stukken waarover door de Hoge Raad reeds een beslissing is genomen en van de in beslag genomen stukken waarover nog een beslissing moest worden genomen. De rechter-commissaris heeft vervolgens op 29 november 2016 een regiebijeenkomst gehouden en is bij brief van 31 mei 2017 tot een afronding van zijn werkzaamheden gekomen.
Op de terechtzitting 31 oktober 2017 heeft de rechtbank andermaal regie gevoerd in de zaken Rykiel naar aanleiding van de vrijgegeven geheimhoudersstukken en heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst tot de inhoudelijke behandeling van 17 september 2018. De reden waarom de rechtbank de zaken niet eerder inhoudelijk kon behandelen was onder meer gelegen in de omstandigheid dat inmiddels duidelijk was geworden dat het Openbaar Ministerie ook de advocate, [verdachte 10/advocate] , zou dagvaarden en in die strafzaak ook nog regie gevoerd zou moeten worden. Die regievoering in de zaak [verdachte 10/advocate] heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 8 februari 2018. Daarna zijn in alle zaken Rykiel nog enkele medeverdachten door de rechter-commissaris gehoord, namelijk in juli en augustus 2018.
Intussen, op 27 juni 2018, is de laatste aanvulling op het eindproces-verbaal (aanvulling 5) opgemaakt naar aanleiding van de regiezittingen, de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris en de benodigde onderzoekshandelingen die verband hielden met beoordeelde geheimhoudersstukken en de afhandeling van het beslag.
Alle zaken, inclusief die tegen [verdachte 10/advocate] , zijn inhoudelijk behandeld vanaf 17 september 2018 en de rechtbank wijst vonnis in alle zaken op 20 december 2018.
Om redenen van doelmatigheid en proceseconomie heeft de rechtbank besloten geen van de individuele zaken af te splitsen waarbij zij gelet heeft op de onderlinge samenhang tussen de zaken en het verwijt van lidmaatschap van een criminele organisatie aan nagenoeg alle verdachten.
In aanmerking nemende de aard en ernst van de tegen de verdachten naar voren gebrachte beschuldigingen, de betrokkenheid van het grote aantal verdachten daarbij, de tijdens het onderzoek door de meeste verdachten ingenomen proceshouding alsmede de namens de verdachten successievelijk naar voren gebrachte onderzoekwensen en de voor vervulling daarvan benodigde tijd, komt de rechtbank tot het oordeel dat het tijdverloop tot 6 oktober 2016 niet als onredelijk kan worden gekwalificeerd. Anders oordeelt de rechtbank ten aanzien van de tijd die het vervolgens nog heeft geduurd alvorens de zaak voor het eerst inhoudelijk, in september 2018, werd behandeld. De rechtbank heeft voor dit tijdverloop geen bevredigende verklaring kunnen vinden in de stukken.
Resumerend is de rechtbank derhalve van oordeel dat het recht van verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden en dat deze termijn met een periode van 2 jaren is overschreden. De rechtbank wil in deze zaak niet volstaan met de constatering dat het recht van verdachte op berechting binnen redelijke termijn is geschonden maar verbindt aan deze constatering tevens gevolgen voor wat betreft de aan verdachte op te leggen taakstraf in die zin dat een korting wordt toegepast van 20%. In plaats van een taakstraf voor de duur van 200 uren zal de rechtbank aan verdachte aldus opleggen een taakstraf voor de duur van 160 uren.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 22c, 22d, 27, 416.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf:
een
taakstrafvoor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. M.E.L. Hendriks en mr. R. van den Munckhof, leden,
in tegenwoordigheid van mrs. H.J.G. van der Sluijs en G.J.B. van Weegen, griffiers,
en is uitgesproken op 20 december 2018.

Voetnoten

1.Voor de precieze invulling en duiding van de verweren verwijst de rechtbank naar de relevante delen van de ter terechtzitting van rechtbank overgelegde pleitnota’s.
2.De tekst van artikel 1a is bij Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de instelling van de kansspelautoriteit (Stb, 2012, 11) - ongewijzigd - ondergebracht onder artikel 1, eerste lid en onder a van de Wok (inwtr. 1 april 2012, Stb 2012, 83).
3.vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109.
4.vgl. HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5002.
5.vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7, NJ 2013/563.
6.vgl. HR 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:286.
7.De onderverdeling is aangebracht omwille van de leesbaarheid.
8.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 1 -3. Het genoemde rapport heeft betrekking op één van de projecten die het kabinet in het kader van de operatie ‘Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit’ had aangekondigd (Kamerstukken II, 1998/1999, 24 036, nr. 126).
9.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 5 en 9.
10.Kamerstukken II, 2002-2003, 24036 en 24557, nr. 280, p. 12 (tweede voortgangsrapportage).
11.Kamerstukken II, 2004-2005, 24557, nr. 64, p. 4 (vierde voortgangsrapportage).
12.Kamerstukken II, 2006-2007, 24557, nr. 76, p. 4 (vijfde voortgangsrapportage d.d. 13 juli 2007).
13.ZD 15 ( [map verdachte 18] ), p. 9-10.
14.ZD01, map 5, resp. p. 2133-2134, p. 2136-2137, p. 2139-2140 en p. 2142-2143.
15.ZD01, map 5, resp. p. 2146-2147, p. 2152-2153, p. 2155-2157, p. 2163-2164, p. 2169-2171.
16.Kamerstukken II, 2014-2015, Aanhangsel van Handelingen 1845.
17.Vgl. o.m. de brief van de Ksa aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] d.d. 8 juni 2012 (ZD01, p. 2179).
18.Boetebesluit Ksa 7 augustus 2013.
19.Jaarverslag Ksa 2012, p. 23 en p. 29.
20.Zie ook de op de website van de Ksa openbaar gemaakte besluit op wobverzoek van 8 december 2014.
21.ZD01, map 5, resp. p. 2179-2181,
22.Jaarverslag Ksa 2013 en het op de website van de Ksa gepubliceerde Boetebesluit Ksa van 7 augustus 2013.
23.Wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele nadere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (ingediend op 18 juli 2014) en thans aanhangig bij de Eerste Kamer.
24.AD, p. 2208 - 2210.
25.Zie onder meer de controle van ‘ [website 8] ’ op 7 februari 2013 (ZD01, p. 1319-1320), de controle van [website 5] op 11 april 2013 (ZD01, p. 1550-1561), de controle van [website 1] op 24 april 2013 (ZD01, p. 1421 – 1462) de controle van [website 4] op 7 mei 2013 (ZD01, p. 1575 – 1602) en de controle van [website 3] op 8 mei 2013 (ZD01, p. 1467 – 1490) en de controle op 14 mei 2013 van [website 2] (ZD01, p. 1505 – 1537).
26.Handhavingsprotocol van 13 juni 2012, ondertekend op 14 november 2012.
27.AD, p. 1-3.
28.AD, p. 2207.
29.Relaasproces-verbaal Algemeen dossier, p. 1-39.
30.Wat betreft de fraude met winstuitkeringen: zie o.m. verklaringen [getuige 1] (ZD01, p. 2794, 2802-2804).