‘Bij fax van gisteren, 5 juli 2018, heeft u aangegeven:
“Om er zeker van te zijn dat u mij altijd kunt bereiken heb ik speciaal voor u 2 Nederlandse faxnummers beschikbaar waarop u mij post kunt toezenden. Een regulier nummer te Amsterdam [faxnummer] en een landelijk nummer [faxnummer] .”
Indien het versturen van een fax aan een van deze twee nummers niet lukt zal het andere nummer geprobeerd worden.
Bij brief van 6 oktober 2017, in herinnering gebracht en aangevuld bij brieven van 11 en 18 oktober 2017, 3 november 2017 en 27 april 2018, bij faxberichten van diezelfde data ter griffie van de rechtbank ontvangen, heeft u mij op pagina 7 onder ad. a tot en met ad c verzocht om - kort en zakelijk weergegeven - curatoren te bevelen a). op te geven of en b). zo ja: welke vragen zij nog aan u te stellen hebben respectievelijk c). zo nee: wat nog aan de opheffing van uw faillissement in de weg staat, indien zij geen vragen aan u te stellen hebben.
Op voormeld verzoek hebben curatoren gereageerd bij e-mails van 23 en 24 oktober 2017 en 6 november 2017 (bijgevoegd). Vandaag is aan curatoren gevraagd wat de actuele stand van zaken is, waarop zij hebben geantwoord:
“In aanvulling op eerdere berichten laat ik u hierbij weten dat curatoren in onverminderde (en zelfs toegenomen) mate vragen hebben aan de heer [failliet] . Om de redenen als uiteengezet in de beschikking van het Hof uit 2014 wensen wij die vragen aan de heer [failliet] in levenden lijve te stellen en deze derhalve niet op voorhand (aan hem of derden) kenbaar te maken.”
Tevens hebben curatoren uitdrukkelijk weersproken dat, zoals u in uw brief van 3 november 2017 naar voren heeft gebracht, mr. J.E. Stadig op 31 oktober 2017 ter zitting bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft verklaard dat enkel de vraag openstaat waar u momenteel van leeft.
Op grond van het bovenstaande is nu reeds duidelijk dat curatoren vragen aan u hebben. Er bestaat derhalve geen aanleiding om uw verzoek onder ad. a toe te wijzen.
Voor wat betreft uw verzoek onder ad. b bestaat, gelet op de beschikking van het
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 mei 2014, meer in het bijzonder rechtsoverweging 3.5.5., evenmin aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Tegen deze beschikking heeft u geen rechtsmiddel aangewend. Curatoren hebben overigens de inhoud respectievelijk de aard van een aantal vragen, zoals de in de hiervoor genoemde stukken aangehaalde vragen, concreet aan u voorgelegd.
Uw verzoek onder ad. c behoeft geen bespreking, aangezien dit verzoek, gelet op de formulering daarvan, eerst aan de orde is, indien curatoren geen vragen meer hebben. Van een dergelijke situatie is geenszins sprake.’