ECLI:NL:RBOBR:2018:6148

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
C/01/260045 / FT RK 13/363
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoeken om inzage administratie, urenverantwoording en inlichtingenplicht in faillissementsprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de gefailleerde [failliet] tegen drie beschikkingen van de rechter-commissaris, gegeven op 6 juli 2018. De beschikkingen betroffen verzoeken van [failliet] om inzage in de administratie, om urenverantwoording van de curatoren en om inlichtingen over de voortgang van zijn faillissement. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gefailleerde belanghebbende is en dat de beroepen tijdig zijn ingediend. De rechter-commissaris heeft in zijn beschikkingen de verzoeken van [failliet] afgewezen, waarbij hij zich baseerde op de argumenten van de curatoren. De rechtbank heeft de gronden van het beroep van [failliet] tegen de beschikkingen beoordeeld en geconcludeerd dat de rechter-commissaris terecht heeft beslist. De rechtbank heeft overwogen dat de procedure ex artikel 69 Fw niet bedoeld is om steeds dezelfde vragen aan de rechter-commissaris te stellen en dat de belangen van de schuldeisers en andere maatschappelijke belangen ook een rol spelen in het faillissement. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de beschikkingen van de rechter-commissaris in stand gelaten. De uitspraak is gedaan door mr. A.H.L. Roosmale Nepveu op 12 december 2018.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Toezicht – enkelvoudige kamer
Rekestnummer: C/01/260045 / FT RK 13/363
Insolventienummer: C/01/13/376 F
Hoger beroep ex artikel 67 van de Faillissementswet

1.Inleiding

1.1.
Deze beschikking wordt gegeven naar aanleiding van de drie op 11 juli 2018 door mr. drs. Q.L.C.M. Bongaerts, advocaat te Amsterdam, ter griffie van deze rechtbank ingediende beroepschriften ex artikel 67 Faillissementswet (Fw) namens:
[failliet],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
ten deze domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
Herengracht 310A, 1016 CD Amsterdam,
hierna te noemen: [failliet] .
De beroepen betreffen het door deze rechtbank op 16 april 2013 uitgesproken faillissement van [failliet] . In dit faillissement zijn (laatstelijk) mr. S.J.O. de Vries als rechter-commissaris en mr. J.E. Stadig (hierna ook te noemen: mr. Stadig) en mr. Ph.W. Schreurs (hierna ook te noemen: mr. Schreurs) als curator benoemd.
1.2.
Het eerste beroepschrift is gericht tegen het door de rechter-commissaris op 6 juli 2018 naar [failliet] verzonden faxbericht van 6 juli 2018 (met 1 bijlage) met onderwerp: ‘Verzoek artikel 69 Faillissementswet inzage administratie’.
1.3.
Het tweede beroepschrift is gericht tegen het door de rechter-commissaris op 6 juli 2018 naar [failliet] verzonden faxbericht van 6 juli 2018 met onderwerp: ‘Verzoeken ex artikel 69 Faillissementswet inzake urenverantwoording’.
1.4.
Het derde beroepschrift is gericht tegen het door de rechter-commissaris op 6 juli 2018 naar [failliet] verzonden faxbericht van 6 juli 2018 (met 7 bijlagen) met onderwerp: ‘Verzoeken ex artikel 69 Faillissementswet betreffende inlichtingenplicht’.

2.Procesverloop

2.1.
Bij faxbericht van 6 juli 2018 (met 1 bijlage) met onderwerp: ‘Verzoek artikel 69 Faillissementswet inzage administratie’ (hierna te noemen: beschikking I ‘inzage administratie’) heeft de rechter-commissaris [failliet] bericht:
‘Bij brief van 3 juni 2017, diezelfde datum ter griffie van de rechtbank ontvangen, in herinnering gebracht bij twee op 12 juni 2017 gedateerde brieven alsmede bij brieven van 3 november en 1 december 2017, diezelfde data respectievelijk op 1 juli 2017 ter griffie ontvangen, heeft u mij verzocht:
(…) curatoren te bevelen om tot praktische afspraken voor de inzage te komen op zodanige wijze dat ik efficiënt (lees: [failliet] ) en doelgericht te werk kan gaan. Te bevelen om aan te geven wat voor hen noodzakelijke af te spreken procedurele zaken zijn.
Dit verzoek heeft dezelfde strekking als uw eerdere in deze kwestie ingediende verzoeken. Daarop hebben voormalig rechter-commissaris mr. P.P.M. van der Burgt en ik telkens gereageerd, laatstelijk bij brief van 24 mei 2017, die kennelijk door u op 30 mei 2017 is ontvangen.
In reactie op uw direct daarna gevolgde verzoek van 3 juni 2017 volsta ik wederom met een verwijzing naar de eerder aan u verzonden brief van voormalig rechter-commissaris mr. Van der Burgt van 16 februari 2017, in het bijzonder naar hetgeen daarin onder 1.6.3 is overwogen. In aanvulling daarop deel ik u mede dat ook thans niet is gebleken dat curatoren niet meer bereid zijn om met u de door hen bedoelde afspraken te maken, indien u zich daartoe of een derde namens u tot hen went.
In het licht van bijgevoegde brief van curatoren van 9 november 2017, merk ik tot slot ten overvloede op dat de vraag rijst waarom u, zoals u ter onderbouwing van onderhavig verzoek heeft aangegeven, ten behoeve van belastingaangifte belang heeft bij inzage in de door u bedoelde administratie.’
2.2.
Bij faxbericht van 6 juli 2018 met onderwerp: ‘Verzoeken ex artikel 69 Faillissementswet inzake urenverantwoording’ (hierna te noemen: beschikking II ‘urenverantwoording’) heeft de rechter-commissaris [failliet] bericht:
‘Bij brieven van 24 mei 2017 en 3 oktober 2017, in herinnering gebracht bij brieven van 3 en 12 juni, 1 juli, 3, 11 en 18 oktober 2017, allen bij faxberichten van diezelfde data ter griffie van de rechtbank ontvangen, heeft u mij verzocht om curator mr. J.E. Stadig respectievelijk curator mr. Ph. W. Schreurs te bevelen om aan u – kort en zakelijk weergegeven – in uw faillissement de door hen gemaakte uren mee te delen.
In reactie op uw verzoek hebben curatoren aangegeven dat ingevolge artikel 2.2 sub d van de Recofa-richtlijnen voor faillissementen en surseances van betaling tijdregistraties, zoals door u opgevraagd, niet openbaar zijn.
Ik zie geen reden curatoren op te dragen de door hen in uw faillissement gemaakte uren mee te delen.
Uit het voorgaande volgt dat uw verzoek wordt afgewezen.’
2.3.
Bij faxbericht van 6 juli 2018 (met 7 bijlagen) met onderwerp ‘Verzoeken ex artikel 69 Faillissementswet betreffende inlichtingenplicht’ (hierna te noemen: beschikking III ‘inlichtingenplicht’) heeft de rechter-commissaris [failliet] bericht:
‘Bij fax van gisteren, 5 juli 2018, heeft u aangegeven:
“Om er zeker van te zijn dat u mij altijd kunt bereiken heb ik speciaal voor u 2 Nederlandse faxnummers beschikbaar waarop u mij post kunt toezenden. Een regulier nummer te Amsterdam [faxnummer] en een landelijk nummer [faxnummer] .”
Indien het versturen van een fax aan een van deze twee nummers niet lukt zal het andere nummer geprobeerd worden.
Bij brief van 6 oktober 2017, in herinnering gebracht en aangevuld bij brieven van 11 en 18 oktober 2017, 3 november 2017 en 27 april 2018, bij faxberichten van diezelfde data ter griffie van de rechtbank ontvangen, heeft u mij op pagina 7 onder ad. a tot en met ad c verzocht om - kort en zakelijk weergegeven - curatoren te bevelen a). op te geven of en b). zo ja: welke vragen zij nog aan u te stellen hebben respectievelijk c). zo nee: wat nog aan de opheffing van uw faillissement in de weg staat, indien zij geen vragen aan u te stellen hebben.
Op voormeld verzoek hebben curatoren gereageerd bij e-mails van 23 en 24 oktober 2017 en 6 november 2017 (bijgevoegd). Vandaag is aan curatoren gevraagd wat de actuele stand van zaken is, waarop zij hebben geantwoord:
“In aanvulling op eerdere berichten laat ik u hierbij weten dat curatoren in onverminderde (en zelfs toegenomen) mate vragen hebben aan de heer [failliet] . Om de redenen als uiteengezet in de beschikking van het Hof uit 2014 wensen wij die vragen aan de heer [failliet] in levenden lijve te stellen en deze derhalve niet op voorhand (aan hem of derden) kenbaar te maken.”
Tevens hebben curatoren uitdrukkelijk weersproken dat, zoals u in uw brief van 3 november 2017 naar voren heeft gebracht, mr. J.E. Stadig op 31 oktober 2017 ter zitting bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft verklaard dat enkel de vraag openstaat waar u momenteel van leeft.
Op grond van het bovenstaande is nu reeds duidelijk dat curatoren vragen aan u hebben. Er bestaat derhalve geen aanleiding om uw verzoek onder ad. a toe te wijzen.
Voor wat betreft uw verzoek onder ad. b bestaat, gelet op de beschikking van het
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 mei 2014, meer in het bijzonder rechtsoverweging 3.5.5., evenmin aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Tegen deze beschikking heeft u geen rechtsmiddel aangewend. Curatoren hebben overigens de inhoud respectievelijk de aard van een aantal vragen, zoals de in de hiervoor genoemde stukken aangehaalde vragen, concreet aan u voorgelegd.
Uw verzoek onder ad. c behoeft geen bespreking, aangezien dit verzoek, gelet op de formulering daarvan, eerst aan de orde is, indien curatoren geen vragen meer hebben. Van een dergelijke situatie is geenszins sprake.’
2.4.
Bij beroepschrift op grond van artikel 67 Fw van 11 juli 2018 met 1 bijlage, per fax en post verstuurd op 11 juli 2018 (hierna te noemen: beroepschrift I), heeft mr. Bongaerts namens [failliet] hoger beroep aangetekend tegen beschikking I ‘inzage administratie’.
2.5.
Bij beroepschrift op grond van artikel 67 Fw van 11 juli 2018 met bijlagen, per fax en post verstuurd op 11 juli 2018 (hierna te noemen: beroepschrift II), heeft mr. Bongaerts namens [failliet] hoger beroep aangetekend tegen beschikking II ‘urenverantwoording’.
2.6.
Bij beroepschrift op grond van artikel 67 Fw van 11 juli 2018 met 1 bijlage, per fax en post verstuurd op 11 juli 2018 (hierna te noemen: beroepschrift III), heeft mr. Bongaerts namens [failliet] hoger beroep aangetekend tegen beschikking III ‘inlichtingenplicht’.
2.7.
Op 21 augustus 2018 is de behandeling ter zitting van de beroepschriften I, II, en III bepaald op 24 oktober 2018 te 09.30 uur.
2.8.
Bij brief van 23 augustus 2018 heeft mr. Bongaerts de behandelend rechter mr. Roosmale Nepveu in overweging gegeven zich in de drie beroepszaken terug te trekken. Bij brief van 31 augustus 2018 is aan mr. Bongaerts bericht dat hij dat niet zou doen.
2.9.
Bij brief van 11 oktober 2018 is aan mr. Bongaerts en de curatoren bericht:
‘Hierdoor bericht ik u dat de rechtbank curatoren als belanghebbenden ter zitting van 24 oktober 2018 zal horen, Zij kunnen dan desgewenst reageren op de beroepschriften.
De rechtbank stelt het op prijs als curatoren (en gefailleerde) stukken waarop zij zich ter zitting willen beroepen op woensdag 17 oktober (of eerder) indienen. Voorlopig gaat de rechtbank ervan uit dat de beroepen op 24 oktober over en weer afdoende kunnen worden bepleit. Mocht ter zitting blijken dat nog nadere uitlatingen van een der partijen in redelijkheid wenselijk zijn, dat zal alsdan over de verdere voortgang van de behandeling van worden beslist.’
2.10.
Bij brieven van 16 oktober 2018 (met bijlagen) heeft mr. Stadig ten behoeve van de behandeling van de beroepschriften I, II en III stukken ingezonden. Daarbij heeft hij ter zake het beroep gericht tegen beschikking I ‘inzage administratie’ aangegeven:
‘Tenslotte zullen curatoren ter zitting meenemen het origineel van de door failliet aan hen overhandigde privé-administratie. Het betreft hier twee rode ordners. Voorts zullen curatoren een kopie van deze beide ordners meenemen welke tegen ondertekening van een kwitantie door mr. Bongaerts ter zitting in ontvangst genomen kunnen worden.’
2.11.
Bij faxbericht van 17 oktober 2018 heeft mr. Bongaerts ten behoeve van de behandeling van het beroep gericht tegen beschikking III ‘inlichtingenplicht’ een brief van 17 oktober 2018 met 2 bijlagen ingezonden. Daarbij is in voormelde brief aangegeven:
‘Voor de goede orde: het beroep gaat niet over [failliet] ’ informatieplicht, maar over de daaraan spiegelbeeldige vraag of de curatoren wanneer zie iets willen weten daarom niet gewoon moeten vragen.
De twee stukken betreffen (i) een overzicht van de strafrechtelijke aangiftes die de curatoren tegen [failliet] hebben gedaan en voor zover hij daarvan weet en (ii) een overzicht van de hand van [failliet] waaruit het de ontwikkeling van het boedeltekort in zijn faillissement blijkt.’
2.12.
Bij faxbericht van 23 oktober 2018 (met bijlage) heeft mr. Stadig ten behoeve van de behandeling van beroepschrift II twee bij zijn eerdere brief van 16 oktober 2018 ontbrekende pagina’s ingezonden.
2.13.
Ter zitting van 24 oktober 2018 heeft mr. Bongaerts pleitnotities overgelegd en namens [failliet] het woord gevoerd. Voorts heeft mr. Stadig ter zitting pleitaantekeningen overgelegd en het woord gevoerd. Ook mr. Schreurs is ter zitting verschenen en heeft daar het woord gevoerd.
2.14.
De drie beroepschriften betreffen hetzelfde faillissement, zijn op dezelfde datum ingediend, richten zich tegen beschikkingen van dezelfde datum en hangen ook inhoudelijk samen. De drie beroepen zullen daarom uit een oogpunt van proceseconomie en begrijpelijkheid in één beschikking worden afgedaan.
3.1.
Gronden beroepen ten aanzien van alle drie beschikkingen
3.1.1.
Namens [failliet] is in alle drie de beroepschriften I, II, en III – zakelijk weergegeven – gesteld:
- dat de betreffende beschikking mede berust op bescheiden en gegevens waarover [failliet] zich niet heeft kunnen uitlaten, en dat in verband daarmee het fundamentele recht van hoor en wederhoor is geschonden;
- dat het in strijd is met de goede procesorde en het recht op een vlotte procedure dat de rechter-commissaris op de late vrijdagmiddag van 6 juli 2018 de drie beschikkingen tegelijkertijd heeft gegeven;
- dat de rechter-commissaris beduidend later heeft beslist dan op grond van artikel 69 Fw is vereist, en dat dit op onrechtmatige gronden is gebeurd;
- dat de betreffende beschikking een appellabele beschikking is;
- dat het beroep tijdig is ingediend.
3.1.2.
Ter zitting zijn namens [failliet] in alle beroepen aanvullende opmerkingen ingebracht over het recht op hoor en wederhoor en de openbaarheid van het faillissementsdossier. Daarbij is – zakelijk weergegeven – gesteld dat de rechter-commissaris zich in zijn beschikkingen uitdrukkelijk wél heeft verlaten op de reactie van de curatoren, maar dat de rechter-commissaris [failliet] niet de kans heeft gegeven op de standpunten van de curatoren te reageren. Daarbij is met klem benadrukt dat de reactie van de curatoren ter zake beschikking II ‘urenverantwoording’ bij de stukken ontbreekt en dat de curatoren verplicht zijn deze ontbrekende reactie aan te leveren. Voorts is – zakelijk weergegeven – gesteld dat op grond van de hoofdregels ‘recht op hoor en wederhoor’, ‘toegang tot het eigen dossier is een noodzakelijke voorwaarde voor toegang tot de rechter’, en ‘het faillissementsdossier is een procesdossier’, [failliet] toegang heeft tot het gehele procesdossier.
3.2.
Overige gronden beroep tegen beschikking I ‘inzage administratie’
3.2.1.
Daarnaast is in beroepschrift I namens [failliet] – zakelijk weergegeven – gesteld:
- dat [failliet] belang heeft bij het beroep omdat het gaat over de vraag of hij wel of niet inzage kan krijgen in de administratie die de curatoren onder zich hebben en dat [failliet] deze administratie nodig heeft, onder andere om bezwaar en beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting te maken. Voorts is namens [failliet] verzocht:
‘a. de Beschikking te vernietigen en
b. [failliet] verzoek van 3 juni 2017 alsnog geheel, dan wel zoveel mogelijk toe te wijzen.’
3.2.2.
Ter zitting zijn namens [failliet] aanvullende opmerkingen ingebracht. Voorts heeft mr. Bongaerts ter zitting toegelicht dat hij nu niet bij machte is de privéadministratie van [failliet] mee te nemen en heeft hij voorgesteld dat curatoren hem deze administratie digitaal toezenden.
3.3.
Overige gronden beroep tegen beschikking II ‘urenverantwoording’
3.3.1.
Daarnaast is in beroepsschrift II namens [failliet] – zakelijk weergegeven – gesteld:
dat [failliet] belang heeft bij het beroep omdat het gaat over de vraag of hij wel of niet inzage heeft in (een deel van) zijn faillissementsdossier. Voorts is namens [failliet] verzocht:
‘a. De Beschikking te vernietigen en
b. de Curatoren te bevelen om [failliet] kopie van hun urenspecificaties als omschreven bij rnr 6 te verstrekken.’
3.3.2.
Ter zitting zijn namens [failliet] aanvullende opmerkingen ingebracht. Daarbij is – zakelijk weergegeven – gesteld:
- dat de curatoren tot op heden nooit hebben uitgelegd wat verstrekking van urenstaten aan [failliet] precies belet;
- dat het gaat om de vraag of [failliet] kennis kan nemen van het niet-openbare gedeelte van het faillissementsverslag en dat dit geen 71 Fw kwestie betreft;
- dat de toegang in het faillissementsdossier afhankelijk is van een belangenafweging en dat de rechter-commissaris die belangenafweging in zijn beschikking niet inzichtelijk heeft gemaakt.
3.4.
Overige gronden beroep tegen beschikking III ‘inlichtingenplicht’
3.4.1.
Daarnaast is in beroepschrift III namens [failliet] – zakelijk weergegeven – gesteld:
- dat het te ver voert dat de rechter-commissaris zonder verdere onderbouwing er van uitgaat dat er toenemende vragen bestaan aan de kant van de curatoren zonder dat zij deze eerst aan [failliet] hebben gesteld en hierop geen enkele nadere controle wordt uitgeoefend;
- dat [failliet] het doel en de strekking van de beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 mei 2014 niet miskent;
- dat de curatoren tegenstrijdige en onjuiste standpunten innemen;
- dat de curatoren geen recht op informatie hebben die buiten het bereik van hun informatierecht valt;
- dat de curatoren bij hun mogelijke vragen geen rechtens te respecteren belang hebben;
- dat het recht op openheid van openstaande vragen van de curatoren ook kan worden afgeleid uit het uitgangspunt dat de gefailleerde recht heeft op inzage in het gehele faillissementsdossier;
- dat [failliet] belang heeft bij het beroep omdat het gaat over de vraag of hij wel of niet voldoet aan zijn inlichtingenplicht van artikel 105 Fw. Voorts is namens [failliet] verzocht:
‘a. de Beschikking te vernietigen;
b. de Curatoren te bevelen aan [failliet] de openstaande vragen te stellen;
c. de Curatoren te bevelen duidelijk te maken welke belang zij nog hebben te dienen met de voortzetting van [failliet] ’ faillissement.’
3.4.2.
Ter zitting zijn namens [failliet] aanvullende opmerkingen ingebracht. Daarbij is – zakelijk weergegeven – gesteld:
- dat het beroep niet gaat over [failliet] ’ plicht tot het geven van inlichtingen, maar om de vraag of de curatoren hun vragen moeten stellen aan [failliet] ;
- dat de wettelijke taak van de curatoren betreft de behartiging van de belangen van de gezamenlijke crediteuren en dat [failliet] ’ faillissement niet meer kan leiden tot waar de faillissementsprocedure voor bedoeld is: geld ophalen en verdelen;
- dat door de curatoren recht is gedaan aan andere belangen, van bijvoorbeeld maatschappelijke aard en het belang van de gefailleerde;
- dat de curatoren, noch de rechter-commissaris belang hebben bij het stellen van vragen aan [failliet] , en [failliet] ’ belang om te weten wat nog in de weg staat aan beëindiging van zijn faillissement zwaarder weegt.

4.Standpunt curatoren

4.1.
Ter zitting hebben de curatoren zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld:
- dat [failliet] in zijn beroep tegen beschikking I ‘inzage administratie’ niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans dat dit hem behoort te worden ontzegd;
- dat ter zake het beroep van [failliet] tegen beschikking II ‘urenverantwoording’, en zijn beroep tegen beschikking III ‘informatieplicht’, het oorspronkelijke verzoek van [failliet] terecht is afgewezen, en daarvoor ook in het hoger beroep aanleiding is, voor zover nodig met verbetering en/of aanvulling van de gronden.
4.2.
Voor zover van belang zal onder de beoordeling nader op de stellingen over en weer worden ingegaan.

5.Beoordeling

Ontvankelijkheid beroepen
5.1.
[failliet] is als gefailleerde belanghebbende. De gefailleerde wordt als zodanig in artikel 69 lid 1 Fw genoemd. De drie beroepen zijn ook als tijdig ingediend aan te merken.
Voor beroep vatbare beschikkingen?
5.2.
De drie faxberichten van 6 juli 2018 van de rechter-commissaris zijn aan te merken als voor beroep vatbare beschikkingen. Artikel 67 Fw bepaalt dat van alle beschikkingen van de rechter-commissaris hoger beroep open staat, met uitzondering van de beschikkingen als genoemd in de laatste zin van artikel 67 lid 1 Fw. Deze uitzondering doet zich in geen van de beroepen voor. Verder geldt dat het begrip beschikking niet als zodanig in de Faillissementswet staat gedefinieerd. Van een beschikking is sprake als de rechter-commissaris iets heeft kunnen beslissen op een verzoek dat volgens de Faillissementswet in aanmerking komt voor een beslissing (HR 27 augustus 1943, NJ 1943/680). Beslissingen die de rechter-commissaris in het kader van de uitoefening van zijn taak neemt, dienen te worden aangemerkt als beschikkingen, tenzij het gaat om een door de wet voorgeschreven beslissing, een mededeling van informatieve aard of een maatregel van orde.
5.2.1.
Beschikking I ‘inzage administratie’ betreft de afwijzing van het verzoek van [failliet] om inzage in zijn administratie berustend bij de curatoren te krijgen. Volgens [failliet] heeft hij belang bij zijn beroep, omdat hij die administratie nodig heeft, onder andere vanwege bezwaar en beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting. Omdat het geen inzage kunnen krijgen in zijn administratie, althans blijkens zijn stellingen, tot rechtsgevolgen voor [failliet] in zijn relatie met de Belastingdienst zou kunnen leiden en van belang voor de verschuldigdheid van belastingen zou kunnen zijn, wordt geconcludeerd dat beschikking I ‘inzage administratie’ is aan te merken als een voor beroep vatbare beschikking ex artikel 67 Fw.
5.2.2.
Beschikking II ‘urenverantwoording’ betreft de afwijzing van het verzoek van [failliet] om verstrekking van specificatie van de door de curatoren in het faillissement gemaakte uren. Volgens [failliet] heeft hij belang bij zijn beroep, omdat het gaat over de vraag of hij wel of niet inzage heeft in (een deel van) zijn faillissementsdossier. Nu uit de beschikking geen belangenafweging blijkt, en [failliet] hierdoor mogelijk in zijn belangen wordt geschaad, wordt geconcludeerd dat ook beschikking II ‘urenverantwoording’ als een voor beroep vatbare beschikking ex artikel 67 Fw moet worden aangemerkt.
5.2.3.
Beschikking III ‘inlichtingenplicht’ betreft de afwijzing van het verzoek van [failliet] om curatoren te bevelen a). op te geven of en b). zo ja: welke vragen zij nog aan [failliet] te stellen hebben respectievelijk c). zo nee: wat nog aan de opheffing van zijn faillissement in de weg staat, indien zij geen vragen aan [failliet] te stellen hebben. Volgens [failliet] heeft hij belang bij zijn beroep, omdat het gaat over de vraag of hij wel of niet voldoet aan zijn inlichtingenplicht van artikel 105 Fw. Dat het wel of niet voldoen aan de inlichtingenplicht van artikel 105 Fw rechtsgevolgen heeft voor [failliet] staat vast, onder meer omdat zijn gijzeling is bevolen. Geconcludeerd wordt dat beschikking III ‘inlichtingenplicht’ eveneens is aan te merken als een voor beroep vatbare beslissing ex artikel 67 Fw.
Hoor en wederhoor
5.3.
Op zichzelf heeft de rechter-commissaris hoor en wederhoor toegepast. Op de verzoeken van [failliet] (hoor) heeft de rechter-commissaris immers de visie van curatoren gevraagd en gekregen (wederhoor). Daarmee heeft de rechter-commissaris voldaan aan het voorschrift van artikel 67 lid 2 Fw, dat de rechter-commissaris beslist, na de curator gehoord te hebben.
5.3.1. Het bezwaar van [failliet] is dat de rechter-commissaris zich, ten nadele van [failliet] , mede op het standpunt van curatoren heeft verlaten, zonder [failliet] nog eerst de gelegenheid te hebben gegeven zich daarover uit te laten. Hoewel het door [failliet] aangehaald arrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:297 betrekking had op een procedure ex artikel 58 Fw, heeft [failliet] hier een punt, gelet op het bepaalde in het ook in de motivering van dat arrest betrokken artikel 19 Rv.
5.3.2.
De bepaling in artikel 69 lid 2 Fw, dat de rechter-commissaris binnen drie dagen beslist, is een aanwijzing, dat met artikel 69 Fw in beginsel niet beoogd is een uitvoerige procedure in het leven te roepen en dat er, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval zoals de aard van de kwestie, de complexiteit van het geval en de spoedeisendheid van het verkrijgen van een beslissing maatwerk mogelijk is bij de mate waarin en de wijze waarop de rechter-commissaris de uitwisseling van standpunten faciliteert alvorens te beslissen. In dit geval, waarin bij de rechter-commissaris maanden gemoeid zijn geweest met de afdoening, kan echter bezwaarlijk worden geoordeeld dat er geen gelegenheid is geweest om een reactie van [failliet] te vragen op de door curatoren aan de rechter-commissaris gegeven visie. Ook hier heeft [failliet] dus een punt.
5.3.3.
Het beroep dient naar zijn aard mede om omissies in de eerdere procedure te herstellen. In het onderstaande zal worden ingegaan op hetgeen [failliet] in beroep tegenover de stellingen van de curatoren naar voren heeft gebracht. Daarmee wordt de geconstateerde omissie geheeld.
Drie beschikkingen op 6 juli 2018
5.4.
Een van de gevolgen van het indienen van diverse afzonderlijke verzoeken ex artikel 69 Fw door dezelfde belanghebbende, in dit geval gefailleerde [failliet] , is dat de rechter-commissaris ook op die drie verzoeken moet beslissen. Dat die beslissingen, in dit geval drie stuks, alle op dezelfde dag komen levert op zichzelf geen strijd met de goede procesorde op. De stelling dat het geven van deze drie beslissingen op dezelfde dag heeft plaatsgevonden vanuit de intentie [failliet] te dwarsbomen berust op een veronderstelling, maar mist een duidelijke feitelijke grondslag. Ook de omstandigheid dat de drie beslissingen op een late vrijdagmiddag per fax aan [failliet] bekend zijn gemaakt, levert geen strijd met de goede procesorde op.
5.4.1.
Op zichzelf is er ook veel voor te zeggen om deze drie beslissingen, die alle zijn gegeven op verzoeken van dezelfde gefailleerde in hetzelfde faillissement en gericht zijn tot dezelfde rechter-commissaris, gecombineerd af te doen. Mogelijk is de rechter-commissaris er begin juli 2018 een keer voor gaan zitten om alle drie lopende beroepen af te doen; een praktische en efficiënte werkwijze die ook de rechtbank niet vreemd is. In zaken die met elkaar verband houden en hetzelfde dossier betreffen schrijft een rechter zijn uitspraken bij voorkeur direct na elkaar. Uiteraard is het aan [failliet] om zijn strategie in de drie procedures zelf te bepalen, maar het komt de rechtbank voor dat het juist lastig voor [failliet] zou kunnen zijn geweest om in de korte beroepstermijn ex artikel 67 Fw van vijf dagen zijn positie ten aanzien van het al dan niet instellen van beroep en de daarbij te bezigen argumentatie ten aanzien van de ene beschikking te bepalen als hem de uitkomst van de andere verzoeken op dat moment nog niet bekend is.
5.4.2.
Wat van dit alles zij, de advocaat van [failliet] heeft kans gezien in de drie beroepsschriften de visie van [failliet] ten aanzien van alle drie kwesties te verwoorden. Nadien is hem bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 24 oktober 2018 de gelegenheid geboden om een nadere toelichting te geven op de bezwaren van [failliet] tegen de drie beschikkingen van de rechter-commissaris. Van die gelegenheid is gebruik gemaakt, zoals ook blijkt uit de voorgedragen pleitaantekeningen. Er is geen sprake van een schending van de goede procesorde met benadeling van [failliet] , die grond tot vernietiging van de beschikkingen oplevert.
Later beslist dan op grond van 69 Fw voorgeschreven
5.5.
De rechter-commissaris heeft onmiskenbaar op alle drie de verzoekschriften beslist na - ruimschootse - ommekomst van de termijn van drie dagen in artikel 69 lid 2 Fw. Overschrijding van deze termijn is echter geen grond voor vernietiging (vgl. HR 10 mei 1985, NJ 1985 nr. 793).
Toegang tot het procesdossier
5.6.
Bij de beschikking II ‘urenverantwoording’ is de reactie van curatoren, waarnaar de rechter-commissaris verwijst, niet bijgevoegd. Ook nadien is die reactie niet tot de gedingstukken gaan behoren. Mr. Schreurs heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de reactie van curatoren kort zal zijn geweest en niet anders dan zoals de rechter-commissaris deze heeft weergegeven in zijn beschikking II ‘urenverantwoording’, te weten: ingevolge artikel 2.2. sub d van de Recofa-richtlijnen voor faillissementen en surseances van betaling zijn tijdregistraties, zoals door [failliet] opgevraagd, niet openbaar.
5.6.1.
Die reactie van curatoren had - zo [failliet] al niet eerder in de gelegenheid had moeten zijn gesteld hierop te reageren (vgl. het hiervoor onder 5.3. omtrent hoor en wederhoor overwogene) - tenminste bij de beschikking van 6 juli 2018 gevoegd horen te worden. Ook hier gaat het echter om een verzuim dat zich in het debat in beroep laat herstellen.
5.6.2.
In beroep hebben curatoren het beroep op artikel 2.2. sub d van de genoemde richtlijnen wederom gedaan en zijdens [failliet] is er gemotiveerd op gereageerd. Dit zal hieronder bij de specifieke beoordeling van het beroep tegen beschikking 2 ‘urenverantwoording’ aan de orde komen.
Overige gronden beroep tegen beschikking I ‘inzage administratie’
5.7.
Blijkens de bestreden beschikking I ‘inzage administratie’ heeft de rechter-commissaris al eerder, op 16 februari 2017, op eenzelfde verzoek beslist, terwijl de curatoren menen dat [failliet] reeds over de gevraagde informatie beschikt. Nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat de rechter-commissaris tot een andere afweging zou moeten komen dan in de eerdere beschikking van 16 februari 2017, zijn niet gesteld. Daarmee is de juistheid van de nieuwe beschikking van de rechter-commissaris d.d. 6 juli 2018 in wezen al gegeven. De procedure ex artikel 69 Fw dient niet om steeds dezelfde vraag aan de rechter-commissaris te stellen.
5.7.1.
Een en ander kan overigens in het midden blijven. De curatoren hebben immers ter zitting van 24 oktober 2018 tevergeefs gepoogd de handeling, ten aanzien waarvan [failliet] langs de weg van artikel 69 Fw een bevel van de rechter-commissaris heeft trachten uit te lokken dat de curatoren deze zouden verrichten, daadwerkelijk te verrichten. De curatoren hebben, zoals zij bij brief van 16 oktober 2018 al hadden aangekondigd, ter zitting van 24 oktober 2018 twee ordners met een kopie van de volledige hen bekende privé-administratie van [failliet] voor mr. Bongaerts meegenomen. De curatoren hadden tevens de originele stukken bij zich, zodat desgewenst ter plekke geverifieerd had kunnen worden dat het bij de kopie om dezelfde bescheiden ging als in het origineel. Ter zitting hebben de curatoren de kopie aan mr. Bongaerts aangeboden. Dat lijkt sterk op een “praktische oplossing” waar [failliet] zelf (pleitnotities mr. Bongaerts onder 5.3.) om vraagt.
5.7.2.
Mr. Bongaerts heeft evenwel geweigerd deze twee ordners in ontvangst te nemen. Mr. Bongaerts verklaarde zich niet bij machte om de administratie mee te nemen en achtte het niet acceptabel om met die (twee) ordners in de trein te gaan zitten, terwijl hij voorts na de zitting nog een andere afspraak zou hebben. Daarop heeft mr. Schreurs aangeboden (die overigens vier ordners, twee stuks origineel en twee stuks kopie, naar de zitting had meegesjouwd) dat mr. Bongaerts de ordners ten kantore van mr. Schreurs op afspraak zou kunnen komen ophalen, tegen afgifte van een ontvangstbewijs. Daarop heeft mr. Bongaerts evenwel doen weten dat hij niet kon inzien waarom hij de administratie in hemelsnaam zou moeten komen ophalen, terwijl hij die bovendien het liefst digitaal zou ontvangen.
5.7.3.
De rechtbank constateert dat curatoren de privé-administratie in de papieren vorm, zoals zij deze in het faillissement hebben aangetroffen ter beschikking hebben willen stellen aan [failliet] door persoonlijke overhandiging van een kopie aan diens advocaat ten overstaan van de rechtbank, doch dat die advocaat van [failliet] - hoewel tevoren geïnformeerd dat hij twee ordners met stukken zou krijgen - zich niet heeft geprepareerd op het meenemen daarvan (een koffertje of royale tas zou hebben volstaan). Deze weigering komt voor rekening en risico van [failliet] . Curatoren zijn niet verplicht om een door hen aangetroffen papieren administratie ten behoeve van gefailleerde [failliet] te digitaliseren. Zij zijn ook niet verplicht die administratie naar [failliet] of zijn advocaat te brengen (nog daargelaten de extra kosten die dat digitaliseren en/of brengen mee zou brengen voor de boedel dus ten laste van [failliet] ).
5.7.4.
De rechter-commissaris heeft in zijn beschikking van 6 juli 2018 al overwogen dat niet gebleken was dat curatoren niet bereid zouden zijn om afspraken te maken ten aanzien van de kennisneming door [failliet] dan wel een derde van de privé-administratie. Ter zitting zijn curatoren zelfs nog verder gegaan en hebben zij een kopie van de administratie ten behoeve van [failliet] meegebracht. Voor zover curatoren al gehouden zouden zijn de privé-administratie aan [failliet] ter beschikking te stellen, hebben zij ter zitting aan hun verplichting voldaan. Zij zijn wat de rechtbank betreft op dit punt jegens [failliet] tot niets meer verplicht.
5.7.5.
Niet weersproken is de stelling van curatoren, dat gefailleerde [failliet] beschikt over de originele digitale informatie op de servers die zich in zijn woning te [plaats] bevonden, nu hij in [land] over die servers beschikt. Daarvan is afgifte dus niet nodig. Curatoren zouden dan immers door de rechtbank verplicht worden om aan [failliet] kopieën te verstrekken van kopieën, waarvan [failliet] zelf de originelen al heeft. Dat is idioot.
5.7.6.
[failliet] heeft dus geen belang meer bij zijn verzoek ex artikel 69 Fw en dus ook niet bij het tegen de daarop gegeven beschikking ingestelde beroep.
5.7.7.
Beschikking I ‘inzage administratie’ van de rechter-commissaris kan in stand blijven. Het beroep daartegen is ongegrond.
5.7.8.
Voor de volledigheid zij nog opgemerkt dat het hier om het privé faillissement van [failliet] gaat en dus ook uitsluitend kan gaan om afgifte van zijn privé administratie, die op grond van de door [failliet] zelf indertijd aan curatoren gedane mededelingen, zeer beperkt van omvang is. Hier bestaat voor [failliet] geen aanspraak op inzage in “onafzienbare hoeveelheden administratie die curatoren her en der hebben opgeslagen”.
Overige gronden beroep tegen beschikking II ‘urenverantwoording’
5.8.
[failliet] heeft geen recht op een gespecificeerde urenverantwoording door curatoren. De curatoren houden in hun eigen kantooradministratie de door hen bestede uren bij. Daar kunnen curatoren allerlei gronden voor hebben waar de gefailleerde (noch de rechtbank) iets mee te maken heeft - bijvoorbeeld om binnen hun eigen advocatenkantoren te kunnen verantwoorden hoe zij en hun medewerkers hun tijd hebben besteed. Curatoren gebruiken hun urenregistratie in de praktijk mede in het kader van de openbare verslaglegging en bij verzoeken tot salarisbepaling. Eerst dan ontstaat er enige relatie tussen het tijdschrijven door de curatoren en het faillissement.
5.8.1.
[failliet] heeft uitdrukkelijk gesteld (pleitnotities mr. Bongaerts randnummers 18 e.v.) dat het hier niet om een 71 Fw-kwestie gaat. Hetgeen curatoren in hun pleidooi naar voren hebben gebracht ten aanzien van tijdsregistraties in verband met salarisbepaling laat de rechtbank thans dan ook in beginsel buiten beschouwing. Dat curatoren in deze beroepsprocedure op het aspect salarisbepaling zijn ingegaan, valt overigens wel te begrijpen. Het meest voor de hand liggende concrete belang dat met een zorgvuldige urenregistratie in een faillissement gediend pleegt te worden is immers dat de registratie als basis kan dienen voor een correcte salarisbepaling, terwijl [failliet] her en der in de stukken heeft gesuggereerd dat de curatoren er zich op hebben toegelegd de boedel, dus [failliet] , leeg te roven. Maar, zoals gezegd, [failliet] zelf plaatst zijn argumentatie in het kader van de beschikking II ‘urenverantwoording’ niet in het kader van de salarisbepaling. Daar behoeft de rechtbank dus ook niets van te vinden.
5.8.2.
Curatoren dienen zich bij de openbare verslaglegging te conformeren aan het terzake bepaalde in de Recofa-richtlijnen voor faillissementen en surseances van betaling. Curatoren - en met hen de rechter-commissaris - ontlenen een grond voor afwijzing van het verzoek om inzicht in de urenverantwoording aan artikel 2.2. onder d van genoemde richtlijnen. Dit artikel 2.2. luidt als volgt:
“Bij ieder openbaar verslag wordt de tijdsregistratie gevoegd zoals bedoeld in artikel 6.1. onder h, die betrekking heeft op de periode waarop het verslag betrekking heeft. Op een afzonderlijk voorblad worden de (sub)totalen per tijdschrijfgroep vermeld op de wijze als vermeld in het bij deze richtlijnen als bijlage H gevoegde model, dat ook via internet beschikbaar is. Deze tijdregistraties zijn niet openbaar.”
Op zichzelf hebben curatoren gelijk met hun stelling, dat de tijdregistraties niet openbaar zijn. Langs de weg van de verslaglegging zal de gefailleerde deze informatie omtrent de urenregistratie dus niet achterhalen.
5.8.3.
[failliet] wijst er echter op dat het hier niet gaat om de openbaarheid van informatie, maar om zijn positie als gefailleerde binnen het faillissement en dat hij in dat kader toegang moet hebben tot het “eigen dossier.” In dat verband verwijst hij ook naar het bepaalde in de artikelen 6 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.8.4.
[failliet] miskent echter dat zijn faillissement zich bevindt in de fase van beheer, op zoek naar mogelijkheden tot vereffening. De curatoren zijn belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel, waarover de gefailleerde zijn beschikkingsbevoegdheid heeft verloren. Zij doen hun werk in de eerste plaats ten behoeve van de crediteuren. Het belang van schuldeisers kan vergen dat de behandeling van het faillissement door curatoren in zekere mate buiten het zicht van de gefailleerde plaatsvindt, zij het wel onder toezicht van de rechter-commissaris.
5.8.5.
De artikelen 6 en 8 EVRM geven aan [failliet] geen ongeclausuleerde bescherming. In dit verband ligt overigens het beroep van [failliet] op artikel 8 EVRM, naar het de rechtbank voorkomt, niet zo voor de hand. Het gaat bij beschikking II ‘urenverantwoording’ immers niet zozeer om inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van [failliet] , maar om de tijdsregistratie door curatoren. Bij toetsing aan artikel 8 EVRM geldt echter tevens dat beperking van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [failliet] wel degelijk mogelijk is door noodzakelijke toepassing van de Faillissementswet in verband met onder meer het belang van het economisch welzijn van het land, het voorkomen van strafbare feiten of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
5.8.6.
Zo men voorts, met [failliet] , aanneemt dat in het onderhavige faillissement sprake is van vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen van gefailleerde [failliet] (artikel 6 EVRM), staat daartegenover dat ook sprake is van een dergelijke vaststelling ten aanzien van de rechten van eventuele schuldeisers jegens [failliet] en van de mogelijkheden voor die schuldeisers om voldoening van hun vorderingen uit de boedel van [failliet] te verkrijgen. Dat maakt - ook bij erkenning van grondrechten van [failliet] - dat een weging van de tegenover elkaar staande belangen legitiem is. Kortom: in het faillissement van [failliet] telt niet alleen het belang van gefailleerde [failliet] , maar leggen ook andere belangen, waaronder zwaarwegende maatschappelijke belangen en de belangen van zijn schuldeisers, gewicht in de schaal.
5.8.7.
In deze procedure is een en ander niet uitgediept, dat zou veel te ver voeren in een artikel 67/69 Fw procedure, maar de curatoren hebben naar voren gebracht dat gefailleerde [failliet] mogelijk grote schade heeft toegebracht aan Nederlandse (systeem)banken, dat zij hem verdenken van strafbare feiten en daarvan aangifte hebben gedaan. In ieder geval is het strafrechtelijk belang in deze procedure voldoende duidelijk bevestigd uit procedureel onverdachte bron. [failliet] zelf heeft immers bij schrijven van mr. Bongaerts d.d. 17 oktober 2018 een overzicht doen over leggen. Daaruit blijkt van maar liefst zes strafrechtelijke aangiften tegen [failliet] in het tijdvak van 30 januari 2014 tot en met 5 april 2016. Daaronder zijn diverse aangiften door de curatoren terzake van vormen van het, bij uitstek faillissementsgerelateerde, misdrijf bedrieglijke bankbreuk. Niet op voorhand onaannemelijk is zodoende dat een of meer ingevolge artikel 8 EVRM toegestane beperkingen op de rechten van [failliet] (het economisch welzijn van het land, het tegengaan van strafbaar handelen en legitieme rechten van anderen) in het geding zijn, welke belangen, ook in het licht van artikel 6 EVRM, in dit geval de balans in het nadeel van [failliet] doen doorslaan.
5.8.8.
Op een meer feitelijk niveau hebben curatoren aangevoerd dat de tijdsspecificaties gedetailleerd inzicht geven welke werkzaamheden curatoren per tijdseenheid verrichten, mede teneinde inzicht te krijgen in de inkomsten en het vermogen van [failliet] . Het zou, zo stellen curatoren, hun werkzaamheden ernstig bemoeilijken indien [failliet] inzage zou hebben in de wijze waarop curatoren trachten het vermogen van failliet als bedoeld in artikel 20 Fw te achterhalen en daar overeenkomstig hun wettelijke taak grip op te krijgen.
5.8.9.
De vraag of in het gegeven geval aan het verlangen van gefailleerde [failliet] om inzage in de niet-openbare tijdsregistraties moet worden toegegeven, moet door de rechtbank worden beoordeeld aan de hand van de afweging van het belang van de gefailleerde bij de inzage tegenover de belangen die zich tegen inzage verzetten. Zo zal bijvoorbeeld een afwijzing van het verzoek kunnen worden gegrond op de omstandigheid dat het belang van een onderzoek naar vermogensbestanddelen van de gefailleerde die wellicht aan de boedel zijn onttrokken of dreigen te worden onttrokken, inzage niet toelaat.
5.8.10.
Het concrete belang van [failliet] om inzage in de urenregistratie (anders dan in verband met de salarisbepaling, maar die is naar [failliet] zelf stelt hier niet aan de orde) is niet nader toegelicht. Dan levert dat aan zijn zijde dus ook weinig zwaarwegend belang op. Curatoren hebben anderzijds gesteld op zoek te zijn naar mogelijk onttrokken vermogensbestanddelen, terwijl ook strafrechtelijke wegen tegen de gefailleerde worden bewandeld. Ook deze belangenafweging valt in het voordeel van curatoren uit. Daaraan valt nog toe te voegen dat in het ten aanzien van Beschikking I ‘inzage administratie’ onder 5.7.1. e.v. overwogene valt te lezen hoe de rechtbank zelf ter zitting van 24 oktober 2018 getuige is geweest van een vlerkerig staaltje obstructie namens [failliet] . Wat de rechtbank betreft mag dat gedrag bijdragen aan wantrouwen bij curatoren jegens [failliet] en zijn advocaat en vormt het mede een argument voor geringe toegeeflijkheid jegens [failliet] als het gaat om openheid over het onderzoek naar vermogensbestanddelen.
5.8.11.
De conclusie is, ook na afweging van de belangen, dat de rechter-commissaris in zijn beschikking II ‘urenverantwoording’ tot een juiste uitkomst is gekomen, zodat het beroep ongegrond is.
Overige gronden beroep tegen beschikking III ‘inlichtingenplicht’
5.9.
Uitgaande van de samenvattende verduidelijking van het beroep “dat het beroep niet gaat over [failliet] ’ plicht tot het geven van inlichtingen, maar om de vraag of de curatoren hun vragen moeten stellen aan [failliet] , kan het oordeel kort zijn: artikel 105 lid 1 Fw legt de verplichting op aan de gefailleerde om inlichtingen te verschaffen zo dikwijls hij daartoe wordt opgeroepen. Voor een verplichting aan de curatoren om eerst hun vragen te stellen aan [failliet] biedt de wet geen grond.
5.9.1.
De beschikking van de rechter-commissaris strookt, zoals de curatoren terecht hebben aangevoerd, met het overwogene in de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 8 mei 2014 (zaaknummer HV 200.143.472/01 en HV 200.143.963/01). De rechtbank volgt dit - juiste - oordeel van het hof uiteraard.
5.9.2.
Het beroep tegen beschikking III ‘inlichtingenplicht’ is ongegrond.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart het hoger beroep van [failliet] gericht tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 6 juli 2018 met onderwerp: ‘Verzoek artikel 69 Faillissementswet inzage administratie’ ongegrond;
6.2.
verklaart het hoger beroep van [failliet] gericht tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 6 juli 2018 met onderwerp: ‘Verzoeken ex artikel 69 Faillissementswet inzake urenverantwoording’ ongegrond;
6.3.
verklaart het hoger beroep van [failliet] gericht tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 6 juli 2018 met onderwerp: ‘Verzoeken ex artikel 69 Faillissementswet betreffende inlichtingenplicht’ ongegrond;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.L. Roosmale Nepveu en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.