ECLI:NL:RBOBR:2018:5950

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
18_573
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontheffing voor afschot van grauwe ganzen in het kader van de Wet natuurbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de ontheffing voor het afschot van grauwe ganzen, verleend door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Eiseres, Stichting De Faunabescherming, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 januari 2018, waarin het college het bezwaar tegen een eerder besluit gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond verklaarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontheffing voor het afschot van ganzen is verleend op basis van de Wet natuurbescherming, met als doel de populatie te reduceren en schade aan landbouwgewassen te beperken. De rechtbank oordeelt dat de motivering van het college onvoldoende is, omdat niet is aangetoond dat er geen andere bevredigende oplossing is dan afschot. De rechtbank wijst op alternatieven die in het Ganzenbeheerplan zijn genoemd, zoals predatie door de vos en het instellen van zomerrustgebieden. De rechtbank concludeert dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd dat het afschot noodzakelijk is en vernietigt het bestreden besluit voor zover het de ontheffing betreft, met uitzondering van het behandelen van nesten. De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres en bepaalt dat het griffierecht moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/573

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 november 2018 in de zaak tussen

Stichting De Faunabescherming, te Amstelveen, eiseres,

(gemachtigde: mr. B.N. Kloostra),
en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder,

(gemachtigden: mr. A. Speekenbrink, ing. M. Mols en ing. H. Kars),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Faunabeheereenheid Noord‑Brabant, te 's-Hertogenbosch (FBE),
(gemachtigden: [naam] en [naam] ),

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan FBE, op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb), ontheffingen op voorhand verleend, voor het op jachtveldniveau reduceren van de populatie grauwe ganzen (Anser anser) door afschot en door het behandelen van nesten in de beheersgebieden van een aantal bij FBE in beheer zijnde wildbeheereenheden.
Bij besluit van 26 juli 2017 heeft verweerder het primaire besluit vervangen door een nieuw besluit tot verlening van ontheffingen op voorhand.
Bij besluit van 23 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar, dat op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd geacht mede te zijn gericht tegen verweerders besluit van 26 juli 2017, gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 26 juli 2017 in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2018. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, die werd vergezeld door [naam] . Verweerder en FBE zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Bij besluit van 26 juli 2017 heeft verweerder aan de FBE een ontheffing verleend, als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, in samenhang met artikel 3.17 van de Wnb, voor het doden van grauwe ganzen door afschot en voor het behandelen van nesten (behandelen van eieren).
De ontheffing voor het afschot betreft de periode van 1 april tot en met 31 oktober in rust- en foerageergebieden en de periode van 15 februari tot en met 31 oktober in de overige beheersgebieden, met een looptijd van 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2023. De ontheffing geldt voor de daglichtperiode, aangevuld met een periode van een uur voor zonsopkomst en een periode van een uur na zonsondergang.
De ontheffing voor het behandelen van nesten betreft de periode van 1 maart tot 31 mei met een looptijd van 26 juli 2017 tot 30 juni 2023.
Voor 2017 is het quotum te doden ganzen vastgesteld op 15.000, voor de zomerperiode van de jaren 2018 tot 2023 wordt het quotum jaarlijks vastgesteld.
2. Eiseres heeft, volgens haar statuten, als doel: bevordering van een ethisch en wetenschappelijk verantwoord beleid en beheer van - met name - de in het wild levende fauna.
3.1
Als beroepsgrond van formele aard heeft eiseres aangevoerd dat het besluit voor de jaren 2018 tot en met 2023 geen nauwkeurige en treffende motivering bevat en er nog nadere besluitvorming moet plaatsvinden. Voor die jaren is namelijk het quotum te doden ganzen niet vastgesteld. In zoverre richt het beroep zich volgens eiseres, op grond van artikel 6:19 van de Awb, mede tegen die nadere besluitvorming.
3.2
Op grond van artikel 6:19 van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Deze bepaling biedt geen grondslag voor een beroep tegen toekomstige besluiten tot vaststelling van een quotum voor de jaren 2018 tot 2023, ter uitvoering van het besluit waartegen het beroep is gericht.
In zoverre faalt het betoog.
3.3
Voor zover eiseres beoogt te stellen dat het besluit onvoldoende waarborgen bevat ten aanzien van het jaarlijks te doden aantal ganzen in de jaren 2018 tot 2023, overweegt de rechtbank het volgende.
Verweerder heeft bij de voorbereiding van het bestreden besluit de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant (Beleidsregel) betrokken, waarin is vermeld welke omvang van de broedpopulatie van onder andere de grauwe gans, gerelateerd aan een acceptabel schade- en veiligheidsniveau, acceptabel is. In de Beleidsregel wordt een populatieomvang van 7.500 dieren aangehouden.
In voorschrift 6 van de ontheffing is bepaald dat het jaarlijkse quotum op aanvraag in een nieuw besluit wordt vastgelegd. Zonder een door verweerder goedgekeurd quotum is de ontheffing (op grond waarvan machtigingen aan jachthouders worden afgegeven) niet van kracht. Omdat dit voorschrift deel uitmaakt van de ontheffing waarin de populatieomvang is bepaald op - minimaal - 7.500 dieren, acht de rechtbank voldoende gewaarborgd dat het afschot aan grauwe ganzen niet zal leiden tot een kleinere populatieomvang dan in de Beleidsregel is opgenomen. Bij de in het besluit bedoelde nadere besluitvorming zal deze populatieomvang het uitgangspunt moeten zijn.
Het betoog faalt ook in zoverre.
4.1
Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat er een noodzaak bestaat tot het afschot waarvoor ontheffing is verleend.
Volgens eiseres zorgt afschot voor condities waaronder meer kuikens geboren zullen worden, meer kuikens het eerste jaar overleven en meer ganzen zich zullen voortplanten. Ook zullen gedode ganzen volgens eiseres van elders worden aangevuld. Het afschieten is daarmee niet doelmatig. Er zal geen reductie mee worden bereikt.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat in het Ganzenbeheerplan 2017-2023 zinvolle alternatieven worden gegeven die tot schadereductie kunnen leiden, zoals ruimte laten voor predatie door bijvoorbeeld de vos, het instellen van zomerrustgebieden voor ganzen, het aantrekkelijker maken van delen van natuurgebieden voor ganzen en het voor ganzen onaantrekkelijker maken van landbouwgewassen, zoals gras. Omdat een ontheffing voor afschot alleen mag worden verleend bij aanwezige noodzaak en afwezigheid van alternatieven, ontbeert het bestreden besluit een nauwkeurige en treffende motivering.
4.2
Verder acht eiseres het verband tussen de toename van het aantal overzomerende ganzen en schade niet aangetoond. Eiseres heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2824), waarin ten aanzien van een door het college van gedeputeerde staten van Utrecht genomen besluit een soortgelijke conclusie werd getrokken.
Uit de cijfermatige onderbouwing van het bestreden besluit blijkt dat de populatie grauwe ganzen in de jaren 2014 tot 2016 is toegenomen en de schade is afgenomen. Vanaf 2011/2012 worden lagere schadebedragen uitgekeerd, terwijl gras- en gewasprijzen zijn gestegen. Dit wijst erop dat een grote populatie grauwe ganzen niet tot meer schade leidt. De samenhang tussen populatiegrootte en omvang van de schade is daardoor niet aannemelijk geworden. De vereiste nauwkeurige en treffende motivering voor het toestaan van afschot ontbreekt daardoor. Verweerder heeft ook niet gemotiveerd waarom hij 2005 als referentiejaar voor de populatieomvang heeft genomen en geen inzicht gegeven in de omvang van de feitelijke schade in dat jaar.
4.3
Verweerder heeft betoogd dat in de op 18 april 2017 vastgestelde Nota faunabeheer Noord-Brabant is vermeld, dat het noodzakelijk is om op provinciaal niveau anders met ganzenoverlast- en bestrijding om te gaan. Deze aanpak is overgenomen in de Beleidsregel. Een schadeniveau van € 36.000,00 en een populatie van 7.500 grauwe ganzen wordt acceptabel geacht.
In 2017 zijn er in Noord-Brabant ruim 34.000 overzomerende grauwe ganzen geteld. De schade aan landbouwgewassen door grauwe ganzen in de zomer is daardoor te groot, zodat het aantal grauwe ganzen moet worden verkleind. Ondanks afschot van grauwe ganzen in de jaren 2014 tot en met 2017 blijft de populatie groeien en is het schadebedrag hoger dan het schadebedrag van € 36.000,00 in het referentiejaar 2005. Om die reden is voor 2017 ontheffing verleend voor afschot van 15.000 grauwe ganzen en voor het behandelen van nesten voor legselreductie.
Verweerder heeft, net als andere provincies, als referentiejaar 2005 gekozen, omdat dit betreffende jaar onderwerp van onderzoek was van het onderzoeksrapport van SOVON. Van een willekeurige of ongemotiveerde keuze is geen sprake.
Verweerder streeft naar een evenwicht tussen behoud van een populatie en een acceptabel schade- en veiligheidsniveau. Om de landbouwschade zo laag mogelijk te houden is, uit een oogpunt van preventie bij schadegevoelige gewassen, de inzet van middelen als vlaggen, linten en knalapparaten verplicht. Daarnaast zijn er foerageergebieden aangewezen voor de winterperiode en is het beheer van grote terreinbeheerders zoals het Brabants Landschap afgestemd op de gans. Al deze maatregelen hebben echter niet tot populatiereductie geleid, maar wel tot minder schade. Over de door eiseres geopperde predatie door de vos heeft verweerder betoogd dat dit ook negatieve gevolgen heeft voor weidevogels. Het instellen van zomerrustgebieden is volgens verweerder kostbaar, omdat met name goede landbouwgebieden daarvoor in aanmerking komen en het instellen daarvan zal leiden tot een hogere voortplanting, waardoor de voedselvraag en de landbouwschade alleen maar groter zal worden. Het onaantrekkelijk maken van grasland voor ganzen kan door gras langer te laten groeien, maar de keuze van het gewas en de wijze van bewerking is de vrijheid van de ondernemer en verweerder kan niets afdwingen. Ander alternatieven hebben ook hun beperkingen. Zo brengt de inzet van lasers ook risico’s mee en leidt de inzet daarvan alleen tot verplaatsing van schade naar een ander perceel. Het vangen en doden met CO2 is effectief, maar in Noord-Brabant politiek gezien ongewenst. Het behandelen van nesten is effectief en daarvoor is ook ontheffing verleend, maar heeft als beperking dat andere vogels niet mogen worden verstoord en de nesten vaak slecht toegankelijk zijn. Omdat alternatieven niet tot een bevredigende oplossing leiden en preventie niet afdoende is voor het bereiken van een acceptabel schadeniveau, is jaarlijks afschot volgens verweerder dan ook noodzakelijk om te voorkomen dat de populatie exponentieel toeneemt. De verleende ontheffing zal niet tot gevolg hebben dat te vrezen valt voor verslechtering van de staat van instandhouding van de grauwe gans. Het streefgetal van 7.500 grauwe ganzen is de minimale populatiegrootte waarbij de grauwe gans in Noord-Brabant als broedvogel duurzaam in stand kan blijven.
4.4
Verweerder heeft in het verweerschrift een overzicht opgenomen van de tel- en afschotcijfers van grauwe ganzen en, aan de hand van schademeldingen, in aanvulling op de berekening van het schadebedrag voor het jaar 2016 in het bestreden besluit een berekening gemaakt van de schade in het jaar 2017. Uit deze berekeningen blijkt volgens verweerder dat het werkelijke schadebedrag in 2016 en 2017 in werkelijkheid hoger is dan in tabel 4 in het bestreden besluit is aangegeven.
Fluctuaties in de uitgekeerde schade kunnen volgens verweerder worden verklaard door de hoge gewasprijzen in 2012 en grote schade aan wintergraan en bonen in dat jaar. De prijs van de belangrijkste schadepost, de eerste snede gras, is vanaf 2011 tot en met 2018 nagenoeg constant gebleven.
Dat er minder een beroep wordt gedaan op schadetegemoetkoming is volgens verweerder een gevolg van de invoering, in 2015, van een behandelbedrag van € 300,00 voor aanvragen. Bovendien wordt niet alle schade opgegeven, omdat er, naast het behandelbedrag, een eigen risico geldt van € 250,00, zodat het geen zin heeft kleine schades te melden. Op basis hiervan acht verweerder het zeer aannemelijk dat ook het schadebedrag in het jaar 2015 veel hoger is dan in tabel 4 is vermeld. Verder is in de jaren 2012-2014 de ganzenopvangregeling afgebouwd, zodat deze aanvragen wegvielen.
Samenvattend kan volgens verweerder gesteld worden dat de populatie aan grauwe ganzen in de jaren 2014-2016 is gestegen en er ook sprake is van een toename van de schade. Er bestaat, gelet op de uitgevoerde berekening, wel degelijk een verband tussen de omvang van de populatie en de omvang van de schade.
Overigens is de relatie tussen het aantal ganzen en de omvang van de schade evident, omdat iedere gans moet eten. Het verband tussen de omvang van de populatie en de omvang van de schade is door Afdeling en rechtbanken meermaals bevestigd. Het feit dat dit verband in sommige jaren niet in de cijfers terug is te zien, geeft geen blijk van het ontbreken van dat verband. Er moet worden gekeken naar een langere periode, waarover de relatie tussen de populatie en de omvang van de schade duidelijk is, aldus verweerder.
4.5
Niet is in geschil dat met de verlening van de ontheffing geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de grauwe gans.
In het Gebiedsplan Ganzen Noord-Brabant 2017-2023 (Gebiedsplan) is vermeld dat er, volgens de tellingen in 2014, 23.721 overzomerende grauwe ganzen in Noord-Brabant aanwezig waren. In 2015 was dat aantal 30.728 en in 2016 35.636. Het afschot bedroeg in 2014/15 6.723 grauwe ganzen en in 2015/2016 6.818 grauwe ganzen. Geconstateerd wordt dat, ondanks het afschot van deze aantallen, het aantal grauwe ganzen substantieel is gegroeid. Uit onderzoek (Baveco et al 2013) volgt dat de grauwe ganzenpopulatie autonoom met ongeveer 22% per jaar groeit. Als men de aantallen wil stabiliseren moet, volgens het Gebiedsplan, 25 % van de overzomerende ganzen (8.917 in 2017) via afschot gereduceerd worden. Het beleid is erop gericht om het aantal grauwe ganzen te verminderen. Als men de trend van het stijgende aantal ganzen wil ombuigen, moeten er substantieel meer ganzen dan 8.917 ganzen gereduceerd worden.
In het Gebiedsplan is verder vermeld dat, sinds de aanwijzing van Natura 2000-gebieden, het aantal ganzen is toegenomen, maar dat de schade op landbouwgewassen stijgt, is niet vast te stellen. Daarvoor worden als belangrijkste redenen gegeven: de ervaren bureaucratische rompslomp, het eigen risico en het ingestelde behandelbedrag. De weerstand om te melden is hierdoor toegenomen, zodat niet alle schade wordt gemeld.
In het Gebiedsplan is beschreven dat de rivierdelta zeer geschikt is voor hoogproductieve landbouw en er daardoor altijd voldoende voedsel is voor de ganzen. Dit heeft tot gevolg dat er, ook op de langere termijn, geen evenwicht in de populatie zal ontstaan door een gebrek aan voedsel en de populatie zal blijven groeien. Om schade voor onder meer de landbouw op een aanvaardbaar niveau te houden, zullen ganzen dan ook structureel beheerd moeten worden.
Volgens het Gebiedsplan heeft de Provincie aangegeven dat het doel schadebeperking is en niet het aantal ganzen.
4.6
De rechtbank kan verweerder, gelet op deze passages uit het Gebiedsplan, volgen in zijn opvatting dat de in het bestreden besluit opgenomen tel- en afschotcijfers erop duiden dat het aantal overzomerende ganzen in de provincie groeit en dat de populatie grauwe ganzen, ondanks het afschot in de afgelopen jaren, substantieel is gegroeid. De inzet van alternatieve middelen, voorwaarde voor een toekenning van schadeclaims, heeft in de loop der jaren niet tot een vermindering van de populatie overzomerende grauwe ganzen geleid. In dat opzicht acht de rechtbank het bestreden besluit afdoende gemotiveerd. De rechtbank acht ook voldoende onderbouwd dat het aantal overzomerende grauwe ganzen door een verhoogd afschot kan worden gereduceerd. Volgens het Gebiedsplan is het provinciaal beleid hier ook op gericht. De rechtbank acht dan ook afdoende gemotiveerd dat het afschot van ganzen, ter beperking van de populatie, effectief kan zijn.
In zoverre faalt het betoog.
4.7
Wat de relatie tussen de schade aan landbouwgewassen en de toegenomen populatie van overzomerende grauwe ganzen betreft, volgt de rechtbank verweerder echter niet. Omdat het doel van het reduceren van het aantal overzomerende grauwe ganzen is gelegen in schadebeperking, zal die relatie duidelijk moeten zijn en zal de daaraan gekoppelde noodzaak tot reductie op een nauwkeurige en treffende wijze moeten zijn gemotiveerd. Daaraan voldoet het bestreden besluit niet.
In het Gebiedsplan is vermeld dat het aantal ganzen is toegenomen, maar niet is vast te stellen dat de schade op landbouwgewassen stijgt. Daarvoor is weliswaar een aantal mogelijke oorzaken gegeven, maar deze overtuigen de rechtbank niet. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de schades in het jaar 2015, sinds de invoering van het behandelbedrag in dat jaar, beduidend minder zijn, maar dat het aannemelijk is dat de werkelijke schade in dat jaar beduidend hoger ligt, gezien de gedetailleerde schademeldingsgegevens uit de jaren 2016 en 2017. Ook als verweerder hierin wordt gevolgd, kan niet worden gezegd dat het schadeverloop van getaxeerde schade van overzomerende grauwe ganzen, zoals weergegeven in het verweerschrift, in de loop der jaren een aanmerkelijke stijging vertoont. In het jaar 2011 was sprake van een schade van € 77.523,00, in 2012 van € 133.692,00, in 2013 van € 51.265,00, in 2014 van € 74.501,00, in 2015 van € 12.566,00, in 2016 van € 40.275,00 en in 2017 van € 58.727. Buiten het "piekjaar" 2012, waarvoor verweerder als verklaring heeft gegeven dat sprake was van hoge gewasprijzen, kan, ook als wordt gekeken naar een langere periode, niet worden gezegd dat sprake is van een duidelijke relatie tussen de (groei van de) populatie grauwe ganzen en de omvang van de schade.
Gelet hierop is de noodzaak van afschot van grauwe ganzen, om een verdere stijging van de schade te voorkomen, niet aangetoond. Dat sprake is van toegenomen schade, verdraagt zich ook niet met de opmerking in het Faunabeheerplan Noord-Brabant 2017-2023, dat het totaal aan getaxeerde landbouwschade in de periode van 2010-2016 is afgenomen, ondanks de exponentiële toename van het aantal grauwe ganzen in de provincie. Dat het beheer door middel van afschot hiermee doeltreffend lijkt te zijn, zoals daarbij is vermeld, is strijdig met de opmerking in het Gebiedsplan, dat niet kan worden vastgesteld dat de schade aan landbouwgewassen stijgt doordat het aantal ganzen is toegenomen.
Ook in het verweerschrift wordt opgemerkt dat alternatieve maatregelen niet hebben geleid tot een afname van het aantal ganzen, maar wel tot minder schade.
Al met al komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er, uit het oogpunt van de beperking van schade, geen andere bevredigende oplossing is dan het afschot van ganzen.
In zoverre slaagt het betoog.
5.1
Volgens eiseres is afschot voor zonsopgang en na zonsondergang in strijd met het verbod op het gebruik van niet-selectieve middelen van artikel 8 van de Vogelrichtlijn. Ontheffing voor afschot een uur voor zonsopgang en een uur na zonsopgang betekent dat er in het donker mag worden geschoten. Bij daglicht zijn de verschillende soorten ganzen al moeilijk te onderscheiden, zodat de kans wordt vergroot dat andere ganzen dan grauwe ganzen worden afgeschoten.
5.2
Verweerder heeft aan FBE ontheffing verleend voor het gebruik van het geweer van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang, omdat ganzen op open water overnachten. Afschot op het moment dat ganzen ’s morgens naar foerageergebieden vliegen en ’s avonds naar hun overnachtingsplaatsen is effectief.
Volgens verweerder geldt de ontheffing alleen voor de grauwe gans. Het schieten van andere ganzen is verboden. Als een jager vanwege de schemering niet zeker is van de soort, mag hij niet schieten. Omdat een jager bij twijfel niet mag schieten en de ontheffing niet geldt voor bijvoorbeeld de kolgans, heeft de ontheffing om een uur voor zonsopkomst en een uur na zonsondergang te schieten geen consequenties voor andere ganzensoorten dan de grauwe gans.
5.3
Omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er, uit het oogpunt van de beperking van schade, geen andere bevredigende oplossing is dan het afschot van ganzen, heeft verweerder ook onvoldoende gemotiveerd waarom het gebruik van het geweer gedurende een uur voor zonsopgang en een uur na zonsondergang - en daarmee de verlening van de ontheffing van het in artikel 3.16, eerste lid, onder a, van het Besluit natuurbescherming opgenomen verbod op dat gebruik - strikt noodzakelijk is. Verweerder heeft de ontheffing in zoverre dan ook verleend in strijd met artikel 3.3, vierde lid, van de Wnb.
Ook dit betoog slaagt.
6. Het beroep is, gelet hierop, gegrond. Omdat het beroep zich niet richt tegen andere onderdelen van de ontheffing dan het afschot van ganzen, zal het bestreden besluit niet geheel worden vernietigd. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, voor zover verweerder daarbij de verleende ontheffing, anders dan voor het behandelen van nesten in de beheersgebieden van een aantal bij FBE in beheer zijnde wildbeheereenheden, in stand heeft gelaten. De uitspraak heeft daardoor gevolgen voor het afschot van ganzen en voor de daarbij gebruikte middelen.
7. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet verder geen aanleiding voor toepassing van een bestuurlijke lus. Zij verwacht dat dit niet zal bijdragen aan een spoedige beëindiging van het geschil, omdat beleidsdocumenten elkaar, op het punt van de relatie tussen de populatie van grauwe ganzen en de door die ganzen veroorzaakte schade, tegenspreken. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen, met inachtneming van wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
8. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten worden, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.002,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 501,00, wegingsfactor 1).
9. Ook zal de rechtbank bepalen dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigd het bestreden besluit, voor zover verweerder daarbij de verleende ontheffing, anders dan voor het behandelen van nesten in de beheersgebieden van een aantal bij FBE in beheer zijnde wildbeheereenheden, in stand heeft gelaten;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten, tot een bedrag van € 1.002,00;
  • bepaalt dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 338,00 moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, en mr. J. Lie en mr. J.D. Streefkerk, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.