ECLI:NL:RBOBR:2018:5660

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
01/879263-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij drugsdelicten met onaanvaardbare foutmarge in extrapolatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van handelen in harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juni 2012 tot en met 30 mei 2014 heeft gedeald en dat er een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, die door de politie was opgesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de extrapolatie van het aantal drugsdeals per dag, zoals door de politie was berekend, een ontoelaatbare foutmarge bevatte. De rechtbank heeft de berekening van het aantal geslaagde deals per dag bijgesteld van 8 naar 5, wat leidde tot een herberekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de gemaakte kosten, zoals benzinekosten, en heeft uiteindelijk het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 30.646,-. Vanwege een overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank besloten om het te betalen bedrag te matigen met 10%, waardoor de betalingsverplichting op € 27.581,- is vastgesteld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. C.P.J. Scheele als voorzitter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ‘s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer ontneming: 01/879263-14 Datum uitspraak: 16 november 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen betrokkene.

Onderzoek van de zaak

Bij onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 11 maart 2015 is betrokkene – kort gezegd – veroordeeld voor het medeplegen van handelen in harddrugs in de periode van 1 juni 2012 tot en met 30 mei 2014. Betrokkene is hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft in de strafzaak op grond van artikel 311, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kenbaar gemaakt een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Deze vordering van 7 januari 2016, strekt tot het opleggen van de verplichting aan betrokkene tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 65.500,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De bewezenverklaarde periode waarin gehandeld is in harddrugs door betrokkene vormt de basis voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De berekening hiervan is gebaseerd op een proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2015, opgemaakt door [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant, waarin deze verbalisant de aanvankelijke in het proces-verbaal van 9 juli 2014 neergelegde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft aangepast door uit te gaan van de kortere, door de rechtbank in het vonnis bewezenverklaarde, dealperiode.
De vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is door de officier van justitie aangebracht ter terechtzitting van 5 februari 2016. De rechtbank heeft toen bepaald het onderzoek voor onbepaalde tijd te schorsen voor het voeren van een schriftelijke procedure als bedoeld in artikel 511d van het Wetboek van Strafvordering.
Na de schriftelijke procedure zijn aan de processtukken toegevoegd:
- een conclusie van antwoord van de verdediging d.d. 9 maart 2016;
- een proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de [verbalisant]
, d.d. 7 april 2016, voor zover inhoudende een herberekening van het
wederrechtelijk verkregen voordeel in reactie op de conclusie van antwoord;
- een conclusie van repliek van de officier van justitie d.d. 4 mei 2016;
- een conclusie van dupliek van de verdediging d.d. 6 juni 2016.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 2 november 2018 het onderzoek van deze zaak opnieuw aangevangen omdat de rechtbank in een andere samenstelling zitting had dan op
de terechtzitting van 5 februari 2016.
Ter terechtzitting van 2 november 2018 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd op gronden zoals vermeld in zijn ter terechtzitting overlegd schriftelijk requisitoir.
Nu wordt een bedrag van € 49.000,- gevorderd.
De verdediging heeft – kort gezegd –het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, opgesteld door [verbalisant] d.d. 4 mei 2015 alsmede de berekening in het proces-verbaal van bevindingen van diezelfde verbalisant d.d. 7 april 2016 op een aantal punten betwist. Een aantal andere punten worden door de verdediging niet betwist.
De navolgende gehanteerde uitgangspunten worden door de verdediging niet betwist:
- de gemiddelde verkoopprijs van € 25,- per verkochte eenheid;
- een winstmarge van 45%.
De navolgende gehanteerde uitgangspunten worden door de verdediging uitdrukkelijk wel betwist:
- 40 dealgesprekken per dag en 8 transacties per dag;
- naast de benzinekosten waarmee in de berekening rekening is gehouden, dient ook nog rekening te worden gehouden met gemaakte telefoonkosten die in mindering dienen te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De beoordeling

De vordering is tijdig ingediend.
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat betrokkene voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het feit terzake waarvan hij is veroordeeld.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is door de politie berekend op basis van een beredeneerde schatting van het aantal geslaagde deals per dag. De politie
komt uit op 8 geslaagde deals per dag. Dit wordt gebaseerd op de vaststelling dat in de periode van 17 maart 2014 tot en met 7 mei 2014 met [telefoonnummer 1] en in de periode van 19 april 2014 tot en met 30 mei 2014 met [telefoonnummer 2] in totaal 1074 onderscheidenlijk 855 drugsgerelateerde gesprekken werden gevoerd, hetgeen betekent 40 gesprekken per dag. Met het uitgangspunt dat gemiddeld 5 gesprekken nodig zijn om een geslaagde transactie te bewerkstelligen, komt de politie uit op 8 deals per dag. De politie acht deze gegevens voldoende representatief om te kunnen extrapoleren naar de gehele dealperiode. Volgens de politie komt de bewezenverklaarde dealperiode neer op 678 werkbare dagen als rekening wordt gehouden met vakantie, ziekte etc. In totaal komt dit neer op 5424 contacten met als gemiddelde verkoopeenheid € 25,- en een winstmarge van 45% hetgeen uitkomt op een bruto winst van € 61.020,-. Als kostenpost worden de gemaakte benzinekosten in mindering gebracht, waarbij uitgegaan wordt van een gemiddelde reisafstand van 176 km per dag in een auto die gemiddeld 1 liter op 17 rijdt en een benzineprijs van €1,70 per liter, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 11.930,60.
Een en ander leidt tot een netto winst van in het voordeel van betrokkene afgerond €49.000,-.
De rechtbank accepteert – met de verdediging – de uitgangspunten van de berekening van [verbalisant] , voor zover die zien op de gehanteerde 678 werkdagen in de bewezenverklaarde periode, de gemiddelde prijs per verkoopeenheid van € 25,-, de winstmarge van 45% en de gemiddelde bedragen die zijn gehanteerd bij de berekening van de benzinekosten.
De verdediging heeft het meest bezwaar gemaakt tegen de beredeneerde schatting van 8 geslaagde deals per dag. Daartegen heeft zij in het geweer gebracht dat sprake is geweest van een aanloopperiode van een aantal maanden (dat wil zeggen dat aan het begin van de dealperiode niet even intensief in drugs is gehandeld als later in de periode), dat de twee telefoonnummers die in het proces-verbaal van bevindingen worden genoemd opeenvolgend en niet tegelijkertijd als dealertelefoons zijn gebruikt en dat in het proces-verbaal sprake is van een extrapolatie van het aantal gevoerde gesprekken op grond van een tweetal relatief korte periodes van ongeveer anderhalve maand, hetgeen niet representatief geacht kan worden.
De rechtbank acht niet alle feitelijke stellingen van de verdediging voorshands aannemelijk geworden. Zo heeft de rechtbank moeite met het aannemelijk achten van de aanloopperiode en ook acht de rechtbank het bijvoorbeeld niet aannemelijk dat betrokkene, naar hij ter terechtzitting heeft verklaard, veel minder dan 1 klant per uur had en dat het ging om maximaal 3 à 4 klanten per week. Nochtans ontkomt de rechtbank er niet aan om bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel een wél aannemelijk te achten aantal geslaagde drugsdeals per dag vast te stellen waar de verdere berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op kan worden gestoeld. Voor een andere wijze van berekening heeft de betrokkene noch de inhoud van het ontnemingsdossier een goed uitgangspunt opgeleverd.
Anders dan in de berekening van de politie gaat de rechtbank niet uit van 8 geslaagde drugsdeals per dag. Met de verdediging is de rechtbank het eens dat het aantal drugsgerelateerde gesprekken per dag gedurende een periode van in totaal ongeveer 3 maanden (ca. 90 dagen) niet zonder een onaanvaardbare foutmarge kan worden geëxtrapoleerd naar een opbrengst genererende dealperiode van 678 dagen. De aan betrokkene op te leggen maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft uitdrukkelijk een reparatoir karakter, hetgeen betekent dat zoveel als mogelijk het
daadwerkelijkverkregen voordeel wordt geschat. De rechtbank zal daarom het uitgangspunt van 8 geslaagde drugsdeals naar beneden bijstellen. De rechtbank is van oordeel dat de overige door de verdediging aangevoerde detailpunten in deze ten voordele van de betrokkene strekkende bijstelling voldoende worden verdisconteerd. De rechtbank zal het aantal transacties per dag verminderen van 8 naar 5.
Wat betreft de kostenposten heeft de verdediging betoogd dat ook de kosten gemoeid met de huur van de auto en de telefoonkosten in mindering moeten worden gebracht op voordeel. Daarin volgt de rechtbank de verdediging niet, omdat zij het niet aannemelijk geworden acht dat deze kosten louter zijn gemaakt ten behoeve van het dealen in drugs. Voor zover de betrokkene daar wel enige kosten voor heeft gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat ook deze kosten voldoende worden verdisconteerd in de bijstelling van het aantal transacties per dag.
De rechtbank berekent het genoten voordeel op de navolgende wijze en komt aldus op een schatting van het aannemelijk te achten wederrechtelijk verkregen voordeel:
Periode van dealen.
Bewezen is verklaard dat betrokkene in de periode 1 juni 2012 tot en met 30 mei 2014 heeft gedeald. Er wordt uitgegaan van 340 werkbare dagen per jaar.
In totaal is de dealperiode 678 dagen. (2jr x 340 dagen -2 dagen)
Aantal transacties per dag
678 x 5 = 3.390 deals.
Opbrengst
3.390 deals à € 25,- = € 84.750,-
Winstmarge 45% van € 84.750,- = € 38.138,- (afgerond)
Benzinekosten
Er wordt uitgegaan dat betrokkene met de auto 22 km per dag per transactie aflegde.
22 km x 5 transacties = 110 km per dag.
Verbruik benzine auto 1 liter op 17 km. Verbruik per dag 110 : 17 = 6,5 liter benzine per dag. Benzineprijs € 1,70 per liter. Kosten per dag 6,5 liter x € 1,70 = € 11,05.
Totale kosten 678 dagen x € 11,05- = € 7.492,- (afgerond)
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Opbrengst € 38.138,- minus kosten € 7.492,-0,-.= € 30.646,-.
De strekking van de maatregel van ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is, blijkens de wetgeschiedenis, te bewerkstelligen dat datgene dat de veroordeelde aan door een strafbaar feit verkregen profijt heeft verworven, weer aan hem wordt ontnomen. Gelet daarop komt in beginsel het bedrag van € 30.646,- voor ontneming in aanmerking.
Hoewel in de strafzaak ten laste van de verdachte bewezen is verklaard dat hij “tezamen en in vereniging” heeft gedeald, ziet de rechtbank geen aanleiding om een verdeelsleutel toe te passen op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft in dit kader immers ter terechtzitting verklaard dat van het samen met anderen dealen in de zin van ook een verdeling van de winst geen sprake is geweest.
Ambtshalve onderzoek naar overschrijding van de redelijke termijn
De Hoge Raad stelt als uitgangspunt voorop dat de feitenrechter in alle gevallen – dus ook in ontnemingszaken – ambtshalve dient te onderzoeken of inbreuk is gemaakt op het in art. 6, eerste lid, EVRM gewaarborgde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht.
Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de veroordeelde en/of zijn [raadsman/raadsvrouw] op het procesverloop, de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld, de termijn die met de behandeling van de strafzaak is gemoeid alsmede de termijn als bedoeld in art. 511b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering waarbinnen de ontnemingsvordering aanhangig is gemaakt.
Aan de hand van dit beoordelingskader stelt de rechtbank vast dat de behandeling van deze zaak zonder duidelijke reden geruime tijd heeft stilgelegen waardoor er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met 1 jaar.
De rechtbank is van oordeel dat vanwege deze overschrijding van de redelijke termijn voor de vaststelling van de omvang van de betalingsverplichting een matiging van 10% op het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel op zijn plaats is.
De betalingsverplichting wordt daarom vastgesteld op een bedrag van
€ 27.581,-(afgerond)

De toegepaste wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak

De rechtbank.
Stelthet bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vast op € 30.646,-
Legtaan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag
van
€ 27.581,-ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van of uit de baten van het feit ter zake waarvan hij is veroordeeld, heeft verkregen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. T. Dompeling en mr. B.A.J. Zijlstra, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 16 november 2018.