ECLI:NL:RBOBR:2018:5223

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
18_1571
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete voor niet voldoen aan inburgeringsplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had een boete van € 1.250,- opgelegd gekregen omdat zij niet aan de inburgeringsplicht had voldaan. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet onder de vrijstellingsmogelijkheden van de Wet inburgering viel, maar dat de opgelegde boete te hoog was gezien de inspanningen die eiseres had geleverd om in te burgeren. De rechtbank heeft de boete verlaagd naar € 125,- en het bestreden besluit van de minister vernietigd. Eiseres had sinds 14 november 2014 de inburgeringsplicht en had tot 13 november 2017 de tijd om aan deze verplichting te voldoen. Eiseres had verzocht om vrijstelling, maar dit was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister de boete niet had kunnen opleggen zonder rekening te houden met de omstandigheden van het geval, waaronder de inspanningen van eiseres en de onduidelijkheid die de minister had gegeven over de inburgeringsverplichtingen. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,- en het betaalde griffierecht van € 46,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/1571
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.S.Th.H. Ruijters),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. A. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2018 (het primaire besluit) heeft de minister aan eiseres een boete opgelegd van € 1.250,– vanwege het niet voldoen aan de inburgeringsplicht.
Bij besluit van 18 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar partner [partner] . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft;
  • stelt de boete vast op een bedrag van € 125,–;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 46,– aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,–.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering. Eiseres is sinds 14 november 2014 inburgeringsplichtig. Zij had tot 13 november 2017 de tijd om in te burgeren. Op 4 november 2017 heeft eiseres verzocht om van die verplichting te worden vrijgesteld wat bij besluit van 22 december 2017 is afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast, omdat daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend.
2. Bij het bestreden besluit heeft de minister het bij het primaire besluit ingenomen standpunt gehandhaafd dat eiseres niet aan haar inburgerlingsplicht heeft voldaan en dat in verband daarmee aan haar een bestuurlijke boete moet worden opgelegd. Tussen partijen is in geschil of de minister hiermee een juiste beslissing heeft genomen.
3. De wettelijke regels die van belang zijn voor de inhoudelijke beoordeling van de zaak zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiseres stelt dat zij aan de inburgeringsplicht heeft voldaan door het behalen van het propedeutisch examen in de opleiding Nederlandkunde aan de Universiteit Leiden en dat aan haar onterecht een bestuurlijke boete is opgelegd. Dit betoog faalt. Eiseres heeft niet het inburgeringsexamen [1] met goed gevolg afgelegd. Ook heeft zij niet een diploma, certificaat of ander document [2] behaald waardoor aan de inburgeringsverplichting wordt voldaan. Een dergelijk document moet namelijk zijn aangewezen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. [3] Deze aanwijzing is opgenomen in artikel 2.3 van het Besluit inburgering. Het door eiseres behaalde document is niet opgenomen in de limitatieve lijst van het eerste lid van dat artikel. Op grond van het tweede lid van datzelfde artikel
kande minister bij ministeriële regeling andere documenten aanwijzen. Van deze aanwijzingsbevoegdheid is geen gebruik gemaakt. Uit de formulering van artikel 2.3, tweede lid, van het Besluit inburgering volgt niet dat de minister verplicht is bij ministeriële regeling andere documenten aan te wijzen. Het ontbreken van deze ministeriële regeling betekent dus niet dat aan eiseres geen boete kan worden opgelegd.
5. De stelling van eiseres dat uit de Memorie van Toelichting op de Wet inburgering zou volgen dat deze uitkomst niet door de wetgever beoogd kan zijn of dat die anderszins apert onredelijk zou zijn, maakt de zaak niet anders. De rechter moet volgens de wet recht spreken en hij mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. [4] Om diezelfde reden kan het beroep van eiseres op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2017 [5] niet tot een andere uitkomst leiden. Dit betekent dat aan eiseres terecht een boete is opgelegd.
6. Eiseres heeft verder gesteld dat de minister niet de maximale geldboete had kunnen opleggen, gelet op de inspanningen die eiseres heeft verricht om in te burgeren. Dit betoog slaagt. Een bestuursorgaan moet de bestuurlijke boete onder andere afstemmen op de ernst van de overtreding. [6] Niet in geschil is dat in het door eiseres gevolgde deel van de opleiding Nederlandkunde tijdens een of meer colleges een aantal thema’s is behandeld dat overeenkomt met het inburgeringsprogramma. Ook is niet in geschil dat eiseres de Nederlandse taal in woord en geschrift op een hoger niveau beheerst dan op grond van het inburgeringsprogramma wordt geëist. Verder is van belang dat eiseres gedurende een jaar gemiddeld veertig uren per week aan haar opleiding heeft besteed. Ook heeft de minister, toen eiseres in 2016 met de opleiding Nederlandkunde wilde beginnen, op de vraag van eiseres geen duidelijkheid gegeven of zij met een propedeuse van deze opleiding al dan niet invulling kon geven aan haar inburgeringsverplichting. Deze feiten dienen tot matiging van de boete te leiden.
7. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen voor wat de hoogte van het boetebedrag betreft. Alles bijeengenomen is de rechtbank van oordeel dat een boete van € 125,– passend en geboden is. De rechtbank stelt de hoogte van de boete vast op dat bedrag. [7]
8. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,– en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener. Ook moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer - Habraken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE – Relevante regelgeving

Wet algemene bepalingen
Artikel 11
De regter moet volgens de wet regt spreken: hij mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid der wet beoordeelen.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:46
De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
(…)
Artikel 8:72a
Indien de bestuursrechter een beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete vernietigt, neemt hij een beslissing omtrent het opleggen van de boete en bepaalt hij dat zijn uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking.
Wet inburgering
Artikel 3
1. Inburgeringsplichtig is de vreemdeling, die rechtmatig verblijf verkrijgt in de zin van artikel 8, onderdelen a en c, van de Vreemdelingenwet 2000, die:
anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft (…)
(…)
(…)
Artikel 5
1. In afwijking van artikel 3 is niet inburgeringsplichtig degene die:
(…)
(…)
beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document;
(…)
(…)
Artikel 7
1. De inburgeringsplichtige behaalt:
het inburgeringsexamen, of
een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c.
2. Het inburgeringsexamen bestaat uit de volgende onderdelen:
het participatieverklaringstraject;
de examinering van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau A2 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen, en
de examinering van de kennis van de Nederlandse samenleving.
(…)
Artikel 31
Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, niet binnen de in artikel 7b, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7b, derde lid, of van de krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, heeft behaald.
(…)
Artikel 34
De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:
(…)
d. € 1.250 voor het niet behalen van de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, binnen de bij of krachtens de artikelen 32 en 33 gestelde termijnen.
Besluit inburgering
Artikel 2.3
1. Niet inburgeringsplichtig is degene die beschikt over:
het inburgeringsdiploma;
een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, of middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal;
een met een van de in onderdeel b genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;
een met een van de in onderdeel b genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;
en diploma, certificaat of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, ten bewijze van afronding van een bij regeling van Onze Minister aangewezen opleiding, mits een voldoende behaald is voor het vak Nederlandse taal;
het diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, bedoeld in het Statuut van de Europese school (Trb. 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;
het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, indien daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal Baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;
et certificaat, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers alsmede de verklaring van het regionaal opleidingencentrum op grond waarvan dat certificaat is afgegeven, indien uit die verklaring blijkt dat ten minste de volgende niveaus zijn behaald:
1°. niveau 2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven, en
2°. voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie:
- het niveau van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van die wet, of
- een score van de MO-Profieltoets van ten minste: 85%, indien die toets is afgelegd voor 1 september 2001, respectievelijk 80%, indien die toets is afgelegd na 31 augustus 2001;
het certificaat, bedoeld in de Regeling certificaat inburgering oudkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat ten minste het niveau NT2 2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven is behaald;
het document, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432);
het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430).
2. Bij regeling van Onze Minister kan worden voorzien in vrijstelling van de inburgeringsplicht op grond van andere diploma’s, certificaten of documenten dan genoemd in het eerste lid.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering.
2.Zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering.
3.Op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inburgering.
4.Zie: artikel 11 van de Wet algemene bepalingen.
6.Zie: artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.Gelet op het bepaalde in artikel 8:72a van de Awb.