ECLI:NL:RBOBR:2018:4926

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
17_3363
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong 2015 wegens onvoldoende basale werknemersvaardigheden en mogelijkheden tot arbeidsparticipatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.E. de Hoop, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. T.P.A.W. Hanenberg. Eiseres had een Wajong-uitkering aangevraagd, maar verweerder heeft vastgesteld dat zij per 26 november 2016 geen recht had op deze uitkering. Dit besluit werd door eiseres bestreden, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiseres niet over de benodigde basale werknemersvaardigheden beschikt en dat zij mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, geboren in 1998, een aanvraag voor een Wajong-uitkering had ingediend, maar dat verweerder in zijn besluit van 1 november 2017 het bezwaar van eiseres ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 25 september 2018 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar moeder. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de medische rapporten en de argumenten van eiseres over haar beperkingen en de benodigde begeleiding.

De rechtbank concludeert dat eiseres, ondanks haar beperkingen, in staat is om instructies te begrijpen en uit te voeren, en dat zij mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres over de noodzaak van intensievere begeleiding niet gevolgd, en heeft geoordeeld dat verweerder terecht heeft geweigerd eiseres in aanmerking te brengen voor de Wajong-uitkering. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/3363

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres per 26 november 2016 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Bij besluit van 1 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar moeder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres, geboren op [geboortedag] 1998, heeft bij op 21 februari 2017 door verweerder ontvangen aanvraag, een Wajong-uitkering aangevraagd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiseres geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
3. Eiseres voert aan dat zij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden en dat zij niet in staat is een taak in een arbeidsorganisatie te verrichten, ook niet de door verweerder geselecteerde voorbeeldtaak. Eiseres wordt snel overvraagd. Zij heeft voortdurend een vertrouwenspersoon in haar nabijheid nodig om haar veiligheid te geven. In een arbeidssetting zullen haar welbevinden en haar functioneren achteruitgaan. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres een brief overgelegd van J. de Bie, orthopedagoog, en van R. van Laarhoven, arbeidstoeleider, beiden verbonden aan De Taalbrug.
4. Het wettelijk kader luidt als volgt.
5. Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 270 en 271) per 1 januari 2015, is de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) gewijzigd in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). De Wajong 2015 is alleen toegankelijk voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
6. Ingevolge artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015 is jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die:
op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
7. Ingevolge artikel 1a, aanhef, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
8. Verweerder heeft ten behoeve van de beoordeling van het arbeidsvermogen de methode sociaal-medische beoordeling van arbeidsvermogen (SMBA) ontwikkeld, waarmee het arbeidsvermogen van de betrokkene kan worden geanalyseerd. Voor het toepassen van de methode SMBA heeft verweerder het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium) vastgesteld. In het Compendium is de toelichting op de vier in artikel 1a, aanhef en eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten genoemde voorwaarden en de wijze waarop verweerder deze voorwaarden toetst, in aparte hoofdstukken uitgewerkt.
9. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraken van 5 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1018) en van 28 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1953), geoordeeld dat aan verweerder niet de mogelijkheid kan worden ontzegd ter uitvoering van zijn wettelijke taak een ondersteunend systeem en methode vast te stellen ter uitvoering van die taak en ter interpretatie van wettelijke voorschriften. Het is vervolgens aan de bestuursrechter de vraag te beantwoorden of verweerder met toepassing van de methode SMBA, de daarbij ondersteunende systemen en de in het Compendium opgenomen werkinstructie in de voorliggende zaak voldoende invulling heeft gegeven aan artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of de gehanteerde werkwijze heeft gevoerd tot een resultaat dat de toetsing aan de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb kan doorstaan.
10. De rechtbank acht verweerders onderzoek voldoende zorgvuldig. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en eiseres gezien op het spreekuur van 16 maart 2017, waarbij een anamnese is afgenomen. De verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) heeft eveneens het dossier bestudeerd en kennis genomen van de door eiseres op 3 juli 2017 overgelegde stukken. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
11. De rechtbank komt vervolgens toe aan de inhoudelijke beoordeling.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de voor eiseres vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 20 maart 2017 en 27 oktober 2017.
13. Bij eiseres is sprake van onder meer een lichte tot matige verstandelijke beperking, en een specifiek leerprobleem met taal (spraak- en taalproblemen). De verzekeringsartsen hebben voldoende inzichtelijk uiteengezet welke beperkingen hieruit voortvloeien. Eiseres is beperkt in het zelfstandig aanbrengen van structuur, het zelfstandig stellen van prioriteiten, het ontwikkelen van vaardigheden en het adequaat omgaan met stress. Stresserende factoren zijn onder andere het werken onder tijdsdruk of onder een hoog dwingend tempo, het werken met meerdere collega’s en een voortdurende wisseling van collega’s. Eiseres is beperkt in het zelfstandig uitvoeren van zowel enkelvoudige als meervoudige taken. Zij is niet in staat om haar emoties adequaat te uiten.
14. Eiseres is volgens de verzekeringsartsen aangewezen op (redelijk) intensieve begeleiding. Er dient sprake te zijn van functionele aansturing: intensief bij het aanleren van nieuwe taken en bij veranderende werkomstandigheden, en minder intensief als eiseres enige routine heeft ontwikkeld. Er moet steeds een aanspreekpunt op de werkvloer aanwezig zijn. Ook is het nodig dat steeds enig toezicht op de kwaliteit van de uitvoering van het werk wordt gehouden, omdat eiseres de capaciteit mist om zelf de kwaliteit van haar werk te bewaken. Daarnaast dient eiseres begeleid te worden in haar persoonlijk functioneren, specifiek gericht op haar sociale contacten.
15. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat uit de overgelegde informatie blijkt dat zij intensievere begeleiding nodig heeft dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Zoals de verzekeringsarts B&B in beroep heeft toegelicht, is de in beroep overgelegde informatie van De Taalbrug niet wezenlijk anders dan de zich al in het dossier bevindende informatie. Die informatie was bij de verzekeringsartsen bekend en daarmee is ook rekening gehouden, zo blijkt uit het voorgaande.
De criteria onder c en d van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit
16. Naar het oordeel van de rechtbank is door de verzekeringsarts B&B afdoende toegelicht dat het voor eiseres mogelijk is om ten minste vier uur per dag belastbaar te zijn en ten minste één uur per dag aaneengesloten te werken . De verzekeringsarts B&B heeft geconcludeerd dat bij eiseres geen sprake is van een medische aandoening met verlies van energetische vermogens. Tevens is er geen sprake van een verminderde beschikbaarheid voor arbeid of een reden om een preventieve vermindering van duurbeperking aan te nemen. De rechtbank ziet geen reden dit standpunt voor onjuist te houden. Ook uit het dagverhaal van eiseres blijkt dat zij hele dagen actief kan zijn.
Het criterium onder b van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit
17. Over de vraag of eiseres beschikt over basale werknemersvaardigheden overweegt de rechtbank als volgt.
18. Of iemand over basale werknemersvaardigheden beschikt, beoordeelt verweerder aan de hand van zijn beleid dat is neergelegd in het eerdergenoemde Compendium. Gelet op dit beleid worden onder basale werknemersvaardigheden verstaan: het begrijpen, onthouden en uitvoeren van instructies van de werkgever en het nakomen van afspraken.
19. De rechtbank ziet gaan aanleiding voor het oordeel dat eiseres niet beschikt over deze vaardigheden. Anders dan eiseres heeft aangevoerd, blijkt uit het dossier niet dat de mate van benodigde begeleiding zodanig is dat zij niet in staat is om instructies uit te voeren. De arbeidsdeskundigen hebben in hun rapporten afdoende uiteengezet dat als met de beperkingen van eiseres rekening wordt gehouden, zij wel over basale werknemersvaardigheden beschikt. De arbeidsdeskundigen hebben hierbij mogen meewegen dat eiseres dit bij twee stageplekken heeft aangetoond. Bij Toverland heeft eiseres eenvoudige en ondersteunende werkzaamheden in de keuken verricht. Daarbij was begeleiding nodig, maar het lukte wel om de opdrachten uit te voeren. Tijdens haar stage bij de zorgmanege heeft eiseres paarden verzorgd en zelfs geholpen met rijlessen. Zij wist op de manege precies welke werkzaamheden ze moest uitvoeren. Zoals de arbeidsdeskundige B&B in beroep heeft toegelicht, heeft eiseres hiermee laten zien dat ze instructies kan begrijpen en uitvoeren en ook laat zien dat ze afspraken kan nakomen. Dat eiseres inmiddels niet langer stage loopt bij de manege vanwege fysieke en mentale beperkingen, zoals eiseres ter zitting heeft aangegeven, leidt niet tot een ander oordeel. De arbeidsdeskundigen hebben verder gewezen op de conclusie van de verzekeringsarts B&B dat eiseres weliswaar is aangewezen op intensieve begeleiding, maar dat er geen medische argumenten zijn om te veronderstellen dat eiseres niet beschikt over basale werknemersvaardigheden.
20. Tot slot acht de rechtbank van belang dat de verzekeringsarts B&B in zijn rapport van 27 oktober 2017 terecht heeft geconcludeerd dat bij eiseres geen sprake is van een gedragsmatige beperking waardoor zij niet in staat zou zijn om in een arbeidsorganisatie te werken.
Het criterium onder a van artikel 1a, eerste lid van het Schattingsbesluit
21. Met betrekking tot de vraag of het voor eiseres mogelijk is een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie overweegt de rechtbank als volgt.
22. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat eiseres in staat is om de haar voorgehouden taak Schoonmaken hondenverblijven (taaknummer 0301) uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Deze taak sluit aan bij de werkzaamheden die eiseres bij de zorgmanege heeft verricht. De arbeidsdeskundigen hebben in hun rapporten toegelicht dat het gaat om eenvoudig, voorgestructureerd werk. Verder is van belang dat, gelet op het Compendium, de noodzaak voor intensieve begeleiding ook niet in de weg staat aan de aanname dat sprake is van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen).
23. Verweerder heeft, gelet op het vorenstaande, terecht geconcludeerd dat eiseres mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Gelet hierop heeft verweerder terecht geweigerd eiseres in aanmerking te brengen voor de gevraagde Wajong-uitkering.
24. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Palmboom, voorzitter, en mr. C.F.E. van Olden-Smit en mr. L.J.M. Timmermans, leden, in aanwezigheid van mr. F.C. Meulemans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.